Jurisprudentie
BC7531
Datum uitspraak2008-03-25
Datum gepubliceerd2008-03-25
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Rotterdam
Zaaknummers10/600111-05
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-03-25
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Rotterdam
Zaaknummers10/600111-05
Statusgepubliceerd
Indicatie
Piranha II-zaak. Bewezen verklaard is dat verdachten (1) hebben deelgenomen aan een organisatie met het oogmerk op het plegen van terroristische misdrijven als bedoeld in art. 140a Sr; (2) terroristische misdrijven hebben voorbereid en/of bevorderd (art. 96, lid 2, Sr); en (4, 5 en 6) vuurwapens en munitie voorhanden hebben gehad met het oogmerk om een terroristisch misdrijf voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken.
Inhoud vonnis: (1) bewijsmotivering: a) terroristische organisatie, b) voorbereidingshandelingen en c) vuurwapenbezit met een terroristisch oogmerk; (2) strafbaarheid verdachte; (3) verweer art. 6 EVRM;
(4) strafmotivering.
Ad (1a): Sprake van een samenwerkingsverband, duurzaamheid en structuur tussen (mede)verdachten. Verdachte faciliteerde het vervoer van en naar België en huurde aldaar een appartement, bestemd voor het verblijf van (onder meer) deelnemers aan de organisatie. Daarnaast had men gezamenlijk vuurwapens en munitie voorhanden en vonden tussen verdachte en medeverdachte(n) vele gesprekken plaats.
De grondwettelijke vrijheden van meningsuiting en van godsdienst vinden hun begrenzing in het plegen van misdrijven. Bewezen verklaard zijn de voorbereiding voor aanslagen en wapenbezit.
Bij in ieder geval een aantal van de medeverdachten is sprake van een gewelddadig gedachtegoed. Niet nodig is dat verdachte als deelnemer van de organisatie en medepleger van de bewezen verklaarde feiten aanhanger was van dit gedachtegoed. Voldoende is dat hij daarvan weet had, alsook van het voornemen om (terroristische) misdrijven te plegen.
Ad (1b): Uit het bewezen verklaarde wapenbezit en de lijstjes bevattende namen en gegevens van politici, in samenhang met het terroristisch oogmerk, vloeit voort dat verdachte zich bezig heeft gehouden met de voorbereiding van aanslagen.
Ad (1c): Verdachte en zijn medeverdachten hebben op diverse momenten in totaal drie vuurwapens (een baby-uzi, een revolver en een machinepistool), de bijbehorende munitie en een geluiddemper voorhanden gehad. Het voorhanden hebben van degelijke, zeer gevaarlijke, vuurwapens, in samenhang met het overig bewezen verklaarde, kan niet anders zijn begaan dan met het oogmerk om een terroristisch misdrijf voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken.
Ad (2): Betoogd is dat verdachte heeft gehandeld uit angst en dat aan hem een beroep op psychische overmacht toekomt, om welke reden hij ontslagen dient te worden van alle rechtsvervolging.
De rechtbank oordeelt de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar. De aldus aangenomen verminderde toerekeningsvatbaarheid van de verdachte sluit volledige straffeloosheid uit omdat de keuzevrijheid van de verdachte daardoor niet volledig is aangetast en dit niet een toestand veroorzaakt waaraan geen weerstand kan worden geboden.
Ad (3): De redelijke termijn is aangevangen met de inverzekeringstelling op 14 oktober 2005. Op de datum van de uitspraak door de rechtbank zijn ruim negenentwintig maanden gepasseerd. De redelijke termijn is, gelet op de uitvoering van het verzoek van de verdediging tot nadere onderzoekshandelingen, opgerekt. Er is uiteindelijk weliswaar sprake van een onwenselijk lange termijn, maar niet zodanig dat dit een schending van art. 6 EVRM met zich brengt.
Ad (4): Straf (3 jaren gevangenisstraf) hoger dan eis Openbaar Ministerie. De misdrijven waarop verdachte en diens mededaders het oog hadden, zijn erop gericht de Nederlandse democratie in haar hart te raken en de Nederlandse bevolking ernstige vrees aan te jagen, door het beramen van aanslagen op Nederlandse politici. De wijze waarop een aantal mededaders hun terroristische idealen wilden vormgeven, getuigt van haat tegen de Nederlandse democratie en andersdenkenden, wier leven voor het kennelijk geen enkele waarde heeft.
Substantiële mitigering strafmaat in verband met de verminderde toerekeningsvatbaarheid, medewerking aan onderzoek en opname in een getuigenbeschermingsprogramma.
Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
Sector strafrecht
Parketnummer: 10/600111-05
Datum uitspraak: 25 maart 2008
Tegenspraak
VONNIS
van de RECHTBANK ROTTERDAM, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1978 te [geboorteplaats] (Marokko),
zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland,
raadslieden mrs. A.C.G. Meijer en S.J. van der Woude, advocaten te Amsterdam.
ONDERZOEK OP DE TERECHTZITTING
Het onderzoek op de terechtzitting heeft plaatsgevonden op 18, 20, 21, 26, 28 februari 2008 en 11 maart 2008.
TENLASTELEGGING
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. Deze bijlage maakt deel uit van dit vonnis.
EIS OFFICIER VAN JUSTITIE
De officier van justitie mr. Den Hartigh heeft gerekwireerd tot:
- bewezenverklaring van het onder 1A, 2, 3, 4 en 5 ten laste gelegde;
- veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van één jaar met aftrek van voorarrest, waarvan 261 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en voorts de opheffing van het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
BEWEZENVERKLARING
Wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte het onder 1A, 2, 3, 4 en 5 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
A
hij in de periode van april 2005 tot en met 14 oktober 2005
te 's-Gravenhage en Amsterdam en elders in
Nederland en Brussel en elders in België,
heeft deelgenomen aan een organisatie die werd gevormd door hem, verdachte,
en [medeverdachten 1, 2, 3, 4 en 5] en een ander
welke organisatie tot oogmerk had het plegen van terroristische misdrijven als
bedoeld in artikel 83 Wetboek van Strafrecht, te weten (onder meer):
- doodslag, te plegen met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel
288a van het Wetboek van Strafrecht) en/of
• voorbereiding daarvan (zoals bedoeld en omschreven in artikel 46 lid 1 van
het Wetboek van Strafrecht), en
• het verrichten van handelingen met het oogmerk om dat misdrijf
voor te bereiden of te bevorderen (zoals bedoeld en omschreven in artikel 96
lid 2 van het Wetboek van Strafrecht), (te) begaan met een terroristisch
oogmerk, en
- moord (zoals bedoeld in artikel 289 van het Wetboek van Strafrecht), (te)
begaan met een terroristisch oogmerk, en
• voorbereiding daarvan (zoals bedoeld en omschreven in artikel 46 lid 1 van
het Wetboek van Strafrecht), en
• het verrichten van handelingen met het oogmerk om dat misdrijf
voor te bereiden of te bevorderen (zoals bedoeld en omschreven in artikel 96
lid 2 van het Wetboek van Strafrecht), (te) begaan met een terroristisch
oogmerk, en
- het voorhanden hebben van en doen binnenkomen en doen
uitgaan van één of meer wapens van de categorieën II en III en
van munitie van categorieIII, (te) begaan met het oogmerk om een terroristisch misdrijf voor te bereiden
of gemakkelijk te maken (zoals bedoeld in artikel 55 lid 5 van de Wet Wapens
en Munitie);
2.
hij in de periode van april 2005 tot
en met 14 oktober 2005 te 's-Gravenhage en Amsterdam en elders in Nederland en Brussel en elders in België,
tezamen en in vereniging met anderen
(telkens) met het oogmerk om
- moord(en) en/of doodslag(en), zulks (telkens) te begaan met een
terroristisch oogmerk, te plegen op één of meer politici uit Nederland te
weten de heren Wilders en Zalm en Balkenende
en de dames Griffith en Hirsi Ali
voor te bereiden en/of te bevorderen:
- gelegenheid, middelen of inlichtingen tot het plegen van één of meer van die
misdrijven aan zich of anderen heeft getracht te verschaffen en
- voorwerpen voorhanden heeft gehad waarvan hij wist dat zij bestemd waren
tot het plegen van één of meer van die misdrijven en
- plannen voor de uitvoering van één of meer van die misdrijven, welke bestemd
waren om aan anderen te worden medegedeeld,
onder zich heeft gehad,
immers hebben verdachte en zijn mededader(s) (meermalen):
- (automatische) vuurwapens in hun bezit gehad te weten een
AGRAM 2000 met bijbehorende munitie, een geluiddemper, een CZ, type
Vz-61 Scorpion en een revolver en
- voormelde (automatische) vuurwapens vervoerd ondermeer
naar België en
- met een vuurwapen (in het openbaar/in een bos) geschoten, en
éénCD-rom voorhanden gehad met daaropinstructies voor het maken en/of gebruiken vaneen zogenaamde bomgordel en- (afgeschermde) bijeenkomsten gehouden en
overleg gevoerd en
- op afgeschermde wijze met elkaar gecommuniceerd ondermeer via speciaal daarvoor aangemaakte e-mail accounts
en via de telefoon en
- een lijst voorhanden gehad met namen van politici van ondermeer de heren Zalm, Balkenende en Wilders en
de dames Hirsi Ali en Griffith;
3.
hij in de periode van april 2005 tot en met
14 oktober 2005 te 's Gravenhage en Amsterdam en elders in Nederland,
tezamen en in vereniging met anderen,
een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1, categorie II onder 2 van de Wet
wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3 van
die wet, geschikt om automatisch te vuren, van het merk CZ, model 61, kaliber
7,65 mm, en
munitie in de zin van artikel 1 onder 4 gelet op artikel 2 lid 2 van categorie
III, te weten 322 patronen, kaliber 7,65 mm, voorhanden heeft gehad,
terwijl het feit is begaan met het
oogmerk om een terroristisch misdrijf (als bedoeld in artikel 83 van het
Wetboek van Strafrecht) voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken;
4.
hij in de periode van april 2005 tot en met
14 oktober 2005 te 's Gravenhage en Amsterdam en elders in Nederland,
tezamen en in vereniging met anderen,
een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1, categorie III onder 1 van de Wet
wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3 van
die wet, in de vorm van een revolver, merk Smith & Wesson, model 637, kaliber
.38, en
munitie in de zin van artikel 1 onder 4 gelet op artikel 2 lid 2 van categorie
III, te weten 5 patronen, kaliber .38, voorhanden heeft gehad,
terwijl het feit is begaan met het
oogmerk om een terroristisch misdrijf (als bedoeld in artikel 83 van het
Wetboek van Strafrecht) voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken;
5.
hij in de periode van april 2005 tot
en met 22 juni 2005 te 's Gravenhage en Amsterdam en elders in
Nederland, tezamen en in vereniging met anderen,
een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1, categorie II onder 2 van de Wet
wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3
van die wet, geschikt om automatisch te vuren, van het merk Agram 2000,
kaliber 9 mm, en
munitie in de zin van artikel 1 onder 4 gelet op artikel 2 lid 2 van categorie
III onder 1, te weten een aantal patronen in twee
patroonhouders en munitie van categorie III, te weten 40 patronen,
kaliber 9 mm, en een geluidsdemper (gelet op artikel 3 WWM),
voorhanden heeft gehad,
terwijl het feit is begaan met het
oogmerk om een terroristisch misdrijf (als bedoeld in artikel 83 van het
Wetboek van Strafrecht) voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken.
Voor zover in de bewezen verklaarde tenlastelegging kennelijke verschrij¬vin¬gen voorkomen, zijn deze in de bewezenverkla¬ring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
BEWIJSMOTIVERING
Openbaar Ministerie en verdediging verschillen van opvatting over de vraag of in deze zaak sprake is van een organisatie in de zin van artikel 140a c.q. artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht. Daarover valt het volgende te zeggen.
Allereerst dient de rechtbank vast te stellen van welke eisen hierbij moet worden uitgegaan. De rechtbank volgt in beginsel de eisen welke de Hoge Raad sedert 1990 in bestendige jurisprudentie heeft geformuleerd. Deze lijn is recent in het arrest van 22 januari 2008 (LJN: BB7134) nog eens bevestigd. Anders dan het gerechtshof ‘s-Gravenhage in haar door de verdediging aangehaalde uitspraak inzake Hofstad (I) van 23 januari jl. zal de rechtbank derhalve niet uitgaan van de door het hof geformuleerde (aanvullende) criteria. De opvatting van de Hoge Raad als neergelegd in genoemd arrest biedt daarvoor geen ruimte.
Aldus dient bij het beantwoorden van de vraag wanneer sprake is van een organisatie ex artikel 140a/140 van het Wetboek van Strafrecht – los van het daarbij behorende oogmerk, waarover hieronder meer – te worden uitgegaan van:
- een samenwerkingsverband
- met een zekere duurzaamheid en structuur
- tussen verdachte en tenminste twee (2) c.q. één (1) andere perso(o)n(en).
Onderzocht moet worden of in het onderhavige geval daarvan sprake is.
De eerste vraag: samenwerkingsverband? Daarvan is naar het oordeel van de rechtbank sprake in de periode gelegen tussen 7 april 2005, de vrijlating van [medeverdachte 4], en 14 oktober 2005, de aanhouding van verdachte. Vanaf dat moment is er sprake van een samenwerking tussen verdachten [verdachte] en [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3], bestaande in het vervoer van en naar België en het door verdachte(n) huren van een appartement in Brussel bestemd voor verblijf van (onder meer) deelnemers aan de organisatie, waarbij [medeverdachte 2] de borg voor dit appartement heeft betaald. De samenwerking uit zich voorts (doch niet beperkt tot) in het chaufferen en vervoeren door de verdachten [verdachte] en [medeverdachte 1] van deelnemers aan de organisatie met hun auto, het gezamenlijk voorhanden hebben van wapens, het schieten in het bos in Amsterdam, het vervoeren naar Utrecht en het (ook aldaar) voeren van telefoongesprekken, het transport en overhandigen van een lijst met politici, de ontvangst van [medeverdachte 4] en [medeverdachte 2] met wapens in de woning en de vele gesprekken tussen [medeverdachte 4] en de verdachte(n) en één of meer bovengenoemde personen.
De tweede vraag: duurzaamheid en structuur? Om met het laatste te beginnen: de structuur blijkt uit het totale aantal deelnemers, te weten de verdachten [verdachte] en [medeverdachte 1], alsmede [medeverdachte 2], [medeverdachte 3], [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5], waarbij [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] zich manifesteren als degenen met (de meeste) initiatieven. Dit blijkt onder meer uit de omstandigheid dat [medeverdachte 4] steeds en frequent contact met verdachte(n) zoekt, hij optreedt als raadgever wanneer er een bergplaats voor wapens moet worden gevonden en [medeverdachte 2] het kennelijke initiatief neemt voor het verblijf en het huren van een woning in België. Voorts zijn ook hier van belang de hierboven geschetste omstandigheden alsmede (frequente) onderlinge contacten tussen één of meer van de hiervoor genoemde personen. De duurzaamheid is in dit geval gegeven door de tijdspanne waarin een en ander zich heeft afgespeeld, te weten de periode tussen 7 april 2005 en 14 oktober 2005, namelijk het moment van de aanhouding van verdachte alsmede de frequentie van de contacten.
Tenslotte de derde vraag: deze wordt eigenlijk door het hierboven overwogene reeds beantwoord. Een korte greep uit het dossier biedt overigens het volgende: door de verdachten [verdachte] en [medeverdachte 1] wordt met [medeverdachte 2], [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] naar België gereisd en aldaar verbleven, met [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] wordt in Amsterdam geschoten, met [medeverdachte 2] wordt naar Utrecht gereisd en wordt daar in opdracht van [medeverdachte 2] door [verdachte] gebeld.
Het voorgaande leidt de rechtbank tot de vaststelling dat tussen verdachte en de hierboven genoemden sprake is geweest van een feitelijke organisatie als bedoeld in artikel 140a c.q. 140 van het Wetboek van Strafrecht.
Daarmede staat echter nog niet vast dat deze organisatie er ook daadwerkelijk een is in de zin van voornoemde artikelen. Daarvoor moet immers vast komen te staan dat de organisatie zich heeft beziggehouden met een of meer strafbare feiten als genoemd in de tenlastelegging. Naar het oordeel van de rechtbank is dat het geval. Gelet op de omstandigheid dat de rechtbank – kort gezegd – voorbereiding voor aanslagen en wapenbezit als bedoeld in de feiten 2 tot en met 5 bewezen verklaart en deze naar het oordeel van de rechtbank niet alleen doch tezamen en in vereniging met onder meer dezelfde personen als hierboven genoemd zijn begaan, kan niet anders dan tot de conclusie worden gekomen dat deze organisatie als zodanig zich heeft beziggehouden met deze strafbare feiten.
Nu rest nog de vraag of en zo ja welk oogmerk die organisatie had, namelijk het oogmerk tot het plegen van misdrijven (artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht) of tot het plegen van terroristische misdrijven (artikel 140a van het Wetboek van Strafrecht).
De rechtbank zal de vraag naar het oogmerk tot het plegen van terroristische misdrijven als de meest vergaande het eerst behandelen. Hierbij is van groot belang de vraag naar het terroristisch oogmerk, nu dat oogmerk bepaalde misdrijven, waaronder die omschreven in de artikelen 96 en 289 van het Wetboek van Strafrecht blijkens artikel 83 van het Wetboek van Strafrecht kwalificeert tot terroristische misdrijven. De vraag spitst zich dan ook toe op wat terroristisch oogmerk is.
Een definitie van dit begrip treffen we aan in artikel 83a van het Wetboek van Strafrecht. De wetgever heeft het terroristisch oogmerk – kort samengevat – omschreven als een gedraging die het oogmerk heeft om (een deel van) de bevolking ernstige vrees aan te jagen dan wel de overheid wederrechtelijk te dwingen iets te doen, niet te doen of te dulden dan wel (internationale) structuren van een land te ontwrichten of te vernietigen.
Dit bestanddeel maakt deel uit van een aantal onderdelen van de tenlastelegging. Hiermee is een strafverzwarend element ingebracht.
Het oogmerk is het naaste doel van de dader, het is datgene wat hij wil of waar het hem om te doen is. Het motief hiervoor kan economisch, politiek of religieus geïnspireerd zijn.
Zich serieus met de Koran bezig houden en in dat kader praten over de jihad, het verwerpen van de democratie, het niet aanvaarden van wetten behalve die, die afkomstig zijn van Allah, is binnen de grondwettelijke vrijheden van meningsuiting en van godsdienst toegestaan, ook al raken de gesprekken de fundamenten van onze samenleving, zijnde de democratie en de rechtsstaat. Deze vrijheden zijn echter niet onbeperkt en vinden hun begrenzing in het plegen van misdrijven, ook al worden die misdrijven uit politiek religieuze motieven gepleegd.
Uit het aanschaffen en vervoeren van wapens, het schieten in een bos te Amsterdam met een van die wapens, het voortdurend rondlopen met een wapen, het met een doorgeladen automatisch wapen onderweg zijn naar een politicus/politica, het brengen van een uitgeprinte lijst van [medeverdachte 4] naar [medeverdachte 2] met daarop namen van politici en de aanwezigheid van een gecodeerde lijst met namen en adressen van politici alsmede het intensieve verkeer tussen de verdachten [verdachte] en [medeverdachte 1] en de medeverdachten vermag de rechtbank af te leiden, dat al deze feiten in onderling verband en samenhang tegen de achtergrond van het gewelddadige gedachtegoed van in ieder geval een aantal van de medeverdachten ([medeverdachte 2, medeverdachte 3 en medeverdachte 4]) voldoende grond opleveren om aan te nemen dat er sprake is van terroristisch oogmerk – bestaande uit het aanjagen van vrees bij (een deel van) de bevolking en/of het ontwrichten van fundamentele politieke structuren – bij [medeverdachten 2, 3 en 4] : zie onder meer het videotestament van [medeverdachte 4].
Niet nodig is dat verdachte als deelnemer aan de organisatie en medepleger van de overige bewezenverklaarde feiten aanhanger was van eerder genoemd gedachtegoed. Voldoende is dat hij daarvan weet had, alsook van het voornemen om (terroristische) misdrijven te plegen.
Daarover zegt [verdachte] dat [medeverdachten 2 en 4] heel vaak met hem spraken over de jihad. Bovendien wist [verdachte] reeds voor april 2005 van de reis van [medeverdachte 4] naar Tsjetsjenië om daar te vechten. Reeds toen wist [verdachte] wie [medeverdachte 4] was en dat deze vervolgd was ter zake van terroristisch getinte misdrijven. Tevens heeft [verdachte] verklaard dat hij, toen hij de lijst met de namen van politici zag, dacht dat die politici dood moesten.
De verklaring van de verdachte over zijn angst is, naar gesteld, gebaseerd op de leer die de medeverdachten aanhangen en de uitlatingen van [medeverdachte 2] cs dat ongelovigen gedood moesten worden en dat hij zou worden aangezien voor ongelovige.
Verdachte heeft nog ter terechtzitting verklaard dat [medeverdachte 2] ook in België sprak met hem en zijn vrouw over politiek en Islam, over hoe je als moslim moet leven en dat degene die daarvan afwijkt geen moslim is.
Al het vorenstaande brengt de rechtbank tot het oordeel, dat verdachte deelnam aan een organisatie die het oogmerk had het plegen van terroristische misdrijven.
Voorbereidingshandelingen.
Uit het bewezen verklaarde wapenbezit en de (bewezen verklaarde) lijstjes bevattende namen en gegevens van politici, in samenhang met het hiervoor vermelde terroristisch oogmerk, vloeit voort dat de verdachte zich bezig heeft gehouden met de voorbereiding van aanslagen als vermeld in de bewezenverklaring ter zake van feit 2.
Voor wat betreft het wapenbezit verwijst de rechtbank naar de bewijsmiddelen waaruit onder meer het vervoer naar België blijkt, de demontage in het huis van de verdachte, de schietpartij in het bos in Amsterdam, terwijl het lijstje met namen door de verdachte op aanwijzing van [medeverdachte 4] naar [medeverdachte 2] is gebracht. Voor het restant van de tenlastelegging op dit punt biedt het dossier onvoldoende aanknopingspunten om tot een rechtstreekse relatie met verdachte te komen. Van dit deel van de tenlastelegging dient verdachte dan ook te worden vrijgesproken.
De vuurwapens, munitie en geluiddemper.
De rechtbank is van oordeel dat de verdachten [verdachte] en [medeverdachte 1] op diverse momenten, in totaal drie vuurwapens, de bijbehorende munitie en een geluiddemper voorhanden hebben gehad. Hiertoe overweegt de rechtbank het volgende.
[verdachte] heeft verklaard dat in de maand mei 2005 in zijn woning in [woonplaats] een zilverkleurig wapen, een babyuzi en een revolver, munitie en een geluiddemper aanwezig zijn geweest. De rechtbank begrijpt dat hier bedoeld worden onder meer de Agram 2000, de CZ en de Smith & Wesson. [verdachte] heeft verklaard dat hij bij die gelegenheid een revolver heeft vastgehad. De rechtbank verstaat dat het hier gaat om de Smith & Wesson. Voorts heeft [verdachte] verklaard dat de wapens en munitie de dag daarna wederom in zijn woning aanwezig zijn geweest. Beide keren, aldus [verdachte], waren deze door [medeverdachte 2] meegenomen, de tweede keer was tevens [medeverdachte 4] aanwezig. [verdachte] heeft hieromtrent verder verklaard dat [medeverdachte 4] de babyuzi in zijn handen heeft gehad en heeft gedemonteerd, waarbij [medeverdachte 4] door [verdachte] aangereikte handschoenen droeg. Deze verklaring van [verdachte] wordt ondersteund door de uitkomst van het NFI-rapport van 23 maart 2006, waaruit blijkt dat de betreffende, bij [verdachte] thuis veiliggestelde en in beslag genomen, handschoenen DNA-materiaal van [medeverdachte 4] bevatten.
Voorts volgt uit de verklaringen van de verdachten [verdachte] en [medeverdachte 1] dat zij beiden de wapens gedurende een reis vanuit Den Haag, al dan niet via andere plaatsen in Nederland, aanwezig hebben gehad en in hun Peugeot hebben vervoerd. [verdachte] heeft immers verklaard dat een dag nadat de wapens in zijn woning waren geweest, hij en [medeverdachte 1], met [medeverdachte 2 en 3] naar België zijn gereden, zij laatstgenoemden - die de reis per trein zouden vervolgen -, bij het station aan de grens van Nederland en België hebben afgezet, [medeverdachte 2] hem toen vertelde dat de wapens in de kofferbak in de Peugeot lagen en dat hij en [medeverdachte 1] vervolgens zijn doorgereden naar de woning in Brussel. In dit verband heeft [verdachte] verklaard dat hij zich heeft gerealiseerd dat hij wapens heeft uitgevoerd. Hieraan wordt toegevoegd de verklaring van [verdachte] dat hij ter plaatse aangekomen de wapens en munitie in de woning heeft gezien. Vervolgens zijn zij gevieren terug naar Den Haag gereden. Dat, naar gesteld, [medeverdachte 1] niet van de aanwezigheid en het vervoer van de wapens op de hoogte was acht de rechtbank niet aannemelijk. In het vijfde politieverhoor heeft zij bovendien verklaard dat [verdachte] haar reeds in de woning in België heeft verteld dat er wapens aanwezig waren. In ieder geval volgt hieruit dat zij hiervan op de hoogte was gedurende de terugreis naar Den Haag.
Eveneens volgt uit de verklaringen van de verdachten [verdachte] en [medeverdachte 1] dat zij de wapens aanwezig hebben gehad op de andere door hen ondernomen reizen met [medeverdachten 2 en 3] vanuit Den Haag, al dan niet via andere plaatsen in Nederland, richting België. Immers, beiden hebben verklaard dat zij [medeverdachte 2] diverse keren ([verdachte]: zo’n tien tot dertien keer; [medeverdachte 1]: acht tot tien keer) naar Brussel hebben gereden en dat zij boven in de woning wapens en munitie hebben gezien. [verdachte] heeft verklaard dat hij in België in de kamer van [medeverdachten 2 en 3] drie wapens en munitie heeft gezien. [medeverdachte 1] heeft verklaard dat zij twee wapens (de Agram 2000 en de Smith & Wesson) en munitie heeft gezien. Weliswaar heeft zij verklaard dat zij de CZ niet heeft gezien, maar [verdachte] heeft haar hierover verteld. Voorts hebben zij verklaard dat [medeverdachte 2] altijd met de Agram 2000 rondliep. Het was in de woorden van [medeverdachte 1] een soort statement van [medeverdachte 2] om hiermee rond te lopen. [verdachte] heeft verder verklaard dat [medeverdachte 2] altijd met een tas liep en dat hij aan de vorm van de tas zag dat zich hierin wapens bevonden.
De rechtbank is van oordeel dat de verdachten [verdachte] en [medeverdachte 1] ook in het weekeinde van 22 juni tot en met 25 juni 2005 betrokken zijn geweest bij het voorhanden hebben van twee vuurwapens - de CZ en Smith & Wesson -, dit keer in samenzijn van [medeverdachte 5, 6 en 7].
[verdachte] heeft immers verklaard dat hij allang wist, een week voor het weekend België, dat [medeverdachte 5] de wapens had omdat [medeverdachte 2] hem had gezegd dat hij de wapens aan [medeverdachte 5] had gegeven, en dat, ter plaatse aangekomen, [medeverdachte 5] in de woning in Brussel de wapens heeft laten zien. Vervolgens zijn de verdachten [verdachte] en [medeverdachte 1] [medeverdachte 5] gaan ophalen met de wetenschap dat hij wapens bij zich had en hebben vervolgens nog een nacht bij hem thuis overnacht.
Tevens hebben de verdachten [verdachte] en [medeverdachte 1] ter terechtzitting verklaard dat zij, in gezelschap van [medeverdachten 2 en 3], in een bos in Amsterdam een machinepistool hebben vastgehad en hiermee schoten hebben gelost. Beide verdachten hebben verklaard dat zij van elkaar hebben gezien dat zij met een machinepistool hebben geschoten. De rechtbank begrijpt dat het hier om de Agram 2000 gaat.
Hiervoor weergegeven verklaringen worden ondersteund door het aantreffen en het in beslag nemen van de Agram 2000 bij de aanhouding van [medeverdachten 2 en 3] in Amsterdam op 22 juni 2005. De CZ en de Smith & Wesson zijn later, op 28 augustus 2006, bij werkzaamheden achter een luik in een afgesloten kelderberging, behorend bij (onder meer) de woning van [medeverdachte 5] aan [adres], aangetroffen.
De rechtbank voegt aan het vorenstaande toe dat het voorhanden hebben gehad van bovengenoemde, zeer gevaarlijke, vuurwapens, niet anders kan zijn begaan dan met het oogmerk om een terroristisch misdrijf voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken, zoals hierboven gemotiveerd ter zake van de onder 1A en 2 bewezen verklaarde feiten.
BEWIJSMIDDELEN
De overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan is gegrond op de inhoud van de wettige bewijsmiddelen, houdende daartoe redengevende feiten en omstandigheden. Het vonnis zal in die gevallen waarin de wet dit vereist worden aangevuld met een later bij dit vonnis te voegen bijlage met daarin de inhoud dan wel de opgave van de bewijsmiddelen. De rechtbank voegt hier nog aan toe dat, ofschoon de verklaringen van de verdachten niet altijd consistent zijn, zij deze ten aanzien van het feitelijke relaas geloofwaardig acht, nu deze op voldoende essentiële punten hun bevestiging in andere delen van het dossier vinden c.q. daardoor niet worden ontkracht.
STRAFBAARHEID FEITEN
De bewezen feiten leveren op:
1A.
Deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van terroristische misdrijven.
2.
Medeplegen van, met het oogmerk om voor te bereiden en te bevorderen dat
moord en doodslag met een terroristisch oogmerk worden begaan, door:
- gelegenheid, middelen of inlichtingen tot het plegen van het misdrijf zich of anderen te verschaffen;
- voorwerpen voorhanden te hebben waarvan hij weet dat zij bestemd zijn tot het plegen van het misdrijf;
- plannen voor de uitvoering van het misdrijf, welke bestemd zijn om aan anderen te worden medegedeeld, in gereedheid te brengen of onder zich te hebben.
3.
Medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II en met het oogmerk om een terroristisch misdrijf als bedoeld in artikel 83 van het Wetboek van Strafrecht voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken,
en
medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met het oogmerk om een terroristisch misdrijf als bedoeld in artikel 83 van het Wetboek van Strafrecht voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken.
4.
Medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III en met het oogmerk om een terroristisch misdrijf als bedoeld in artikel 83 van het Wetboek van Strafrecht voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken,
en
medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met het oogmerk om een terroristisch misdrijf als bedoeld in artikel 83 van het Wetboek van Strafrecht voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken.
5.
Medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II en met het oogmerk om een terroristisch misdrijf als bedoeld in artikel 83 van het Wetboek van Strafrecht voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken,
en
medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met het oogmerk om een terroristisch misdrijf als bedoeld in artikel 83 van het Wetboek van Strafrecht voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken.
De feiten zijn strafbaar.
STRAFBAARHEID VERDACHTE
De raadslieden van de verdachte hebben ter terechtzitting namens de verdachte nadrukkelijk betoogd dat deze, ten aanzien van de hem ten laste gelegde feiten, gelet op de door hem afgelegde verklaringen, heeft gehandeld uit angst en dat aan hem een beroep op psychische overmacht toekomt voor de verweten en bewijsbare gedragingen, om welke reden hij ontslagen dient te worden van alle rechtsvervolging.
De raadslieden hebben hiertoe - zakelijk weergegeven - het navolgende aangevoerd.
Bij de verdachte is, naar het oordeel van de raadslieden, geen sprake van radicaal gedachtegoed. Deze vaststelling heeft consequenties voor de verklaringen van de verdachte, dat hij uit angst zou hebben gehandeld. Angst voor het radicale gedachtegoed van de medeverdachten en de gevolgen die dit zou hebben wanneer de verdachte door hen als een afvallige of ongelovige zou worden aangezien, in combinatie met de omstandigheid dat de groep diverse vuurwapens en bijbehorende munitie tot zijn beschikking had.
In de specifieke situatie van de verdachte was er aldus sprake van een dwang/drang waartegen hij, gelet op de realiteit en de ernst van de dreigingen enerzijds en de persoonskenmerken van de betrokkenen anderzijds, geen weerstand kon bieden. Dat de verdachte aanvankelijk vrijwillig en bewust deel is gaan uitmaken van de groep van de medeverdachten en hun gedachtegoed wellicht zelfs tot op zekere hoogte heeft omarmd, doet daar niet aan af. Immers, de verdachte kon niet voorzien welke gevolgen die stap voor hem zou hebben, in welk wespennest hij zich begaf en hoe het proces zou verlopen totdat er uiteindelijk voor hem geen weg terug meer was. Ten tijde van de verweten gedragingen (voor zover te bewijzen) had de verdachte geen handelsalternatieven, geen keuzemogelijkheden.
Dit verweer wordt verworpen.
De getuige-deskundige professor J.Th.V.M. de Jong heeft, ter terechtzittingen van 20 en 21 februari 2008, verklaard en toegelicht dat er bij de verdachte, als gevolg van eerder fysiek en psychisch trauma, sprake is geweest van de ontwikkeling van een emotionele subpersoonlijkheid, een subpersoonlijkheid die, wanneer hij in een situatie komt waarin hij onder hoge druk komt te staan, de regie overneemt van de gewone, dagelijkse persoonlijkheid. De gewone, dagelijkse persoonlijkheid en de emotionele persoonlijkheid alterneren. Wanneer de verdachte in zo’n emotionele staat geraakt, is hij niet meer in staat om over te schakelen naar wat hij in het gewone leven, als ogenschijnlijke normale persoonlijkheid, zou doen. Die angstige subpersoonlijkheid heeft zich bij de verdachte in de loop van de tijd meer en meer ontwikkeld. Het alterneren van de ogenschijnlijk normale persoonlijkheid en de emotionele persoonlijkheid leidde tot een toenemend dilemma waar de verdachte niet uit raakte. Het is mogelijk dat de verdachte op die momenten niet in staat was om zijn gewone gedragsrepertoire te mobiliseren, maar het is best mogelijk dat hij zich, op het moment dat hij zich in zijn ogenschijnlijke normale toestand bevond, heeft afgevraagd waar hij nu mee bezig was. De verdachte verkeerde immers niet de hele tijd in die subpersoonlijkheid. Verdachtes verwachting van wraak op hem door leden uit de groep is typisch iets dat speelt in die emotionele subpersoonlijkheid, want daar raakt hij dan ook in een soort van paniek en raakt hij de weg kwijt.
Het begrip van toerekeningsvatbaarheid, zo verklaarde de getuige-deskundige, is bij gebrek aan instrumenten waar dat mee kan worden gemeten, een wetenschappelijk weinig onderbouwd begrip.
Gevraagd naar de mate van toerekeningsvatbaarheid van de verdachte ten tijde van de thans bewezen verklaarde feiten, heeft de getuige-deskundige verklaard er de voorkeur aan te geven om ten aanzien van de verdachte te praten over verminderde toerekeningsvatbaarheid, nu dit een uitspraak is waar de getuige-deskundige achter staat.
De rechtbank neemt de bevindingen en het oordeel van de getuige-deskundige omtrent de persoonlijkheid en toerekeningsvatbaarheid van de verdachte over en maakt deze tot de hare. De aldus aangenomen verminderde toerekeningsvatbaarheid van de verdachte sluit volledige straffeloosheid uit omdat de keuzevrijheid van de verdachte daardoor niet volledig is aangetast. Dit betekent dat de rechtbank er weliswaar van uit gaat dat de verdachte gedurende – tenminste een gedeelte van – de bewezen verklaarde periode heeft gehandeld in een toestand van verminderde toerekeningsvatbaarheid, welke door hem als angst wordt omschreven, doch deze toestand kan niet leiden tot een geslaagd beroep op psychische overmacht. Daar is immers voor nodig dat aan de verdachte in het geheel niets kan worden toegerekend, omdat hij in een toestand zou hebben verkeerd waar hij redelijkerwijs geen weerstand tegen heeft kunnen bieden. Voor een dergelijk oordeel bieden de bevindingen van de deskundige geen ruimte, terwijl dat overigens ook niet uit de door de verdachte omschreven omstandigheden waaronder hij tot de hem verweten handelingen is gekomen, is gebleken. Er is eerder sprake van het tegendeel, nu ook niet is komen vast te staan dat de verdachte niet van hem ter beschikking staande alternatieven gebruik had kunnen maken, zoals bijvoorbeeld het inlichten van politie en justitie, waar nota bene een bekende van de verdachte werkzaam was. De verdachte is dan ook strafbaar.
BESPREKING VERWEER EX ARTIKEL 6 EVRM
Door de raadslieden is aan de rechtbank het verzoek gedaan vast te stellen, dat de berechting van de verdachte niet binnen de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM heeft plaatsgevonden, en daarmee rekening te houden bij het bepalen van de strafmaat. De raadslieden hebben hiervoor – kort en zakelijk weergegeven – aangevoerd dat de verdachte lange tijd in onzekerheid heeft verkeerd of hij zou worden vervolgd.
De verdachte is in verzekering gesteld op 14 oktober 2005, waarna verdachte ruim een jaar lang vele verklaringen heeft afgelegd. Vervolgens heeft de onzekerheid over zijn vervolging voortbestaan gedurende de behandeling in eerste aanleg van de ‘Piranha I-zaak’. Eerst kort na deze zaak heeft de officier van justitie, bij brief van 10 januari 2007, aan de verdachte laten weten dat hij verder zal worden vervolgd. Dit tijdsverloop is bijzonder lang geweest, zeker in de onvrije situatie waarin verdachte zich bevond, het getuigenbeschermingsprogramma, en tegen de achtergrond van zijn rol als belangrijke getuige.
Daar komt bij dat na de vervolgingsbeslissing het nog eens ruim dertien maanden heeft geduurd voordat de behandeling ter terechtzitting kon aanvangen. De raadslieden hebben hier wel bij opgemerkt dat zij zich realiseren dat zij aanvullende onderzoekswensen hadden, maar dat dit onderzoek niet zó lang behoefde te duren. Dat het moeite heeft gekost zittingsruimte en capaciteit te vinden begrijpen zij wel, maar dat is een omstandigheid die verdachte niet kan worden tegengeworpen, aldus de raadslieden.
De redelijke termijn is aangevangen met de inverzekeringstelling op 14 oktober 2005 en zal naar verwachting eindigen wanneer de rechtbank op 25 maart 2008, ruim negenentwintig maanden later, uitspraak doet. De raadslieden vinden dat dit tijdsverloop in zijn totaliteit te lang is.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de uitvoering van het verzoek van de verdediging tot nadere onderzoekshandelingen, de redelijke termijn is opgerekt. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat voor een omvangrijke zaak als de onderhavige, mede gelet op de persoon van de verdachte en de omstandigheden waarin hij verkeert, te weten het getuigenbeschermingsprogramma, er sprake is van een onwenselijk lange termijn, maar dat dit nog geen schending van artikel 6 EVRM met zich brengt.
STRAFMOTIVERING
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft deelgenomen aan een criminele organisatie met een terroristisch oogmerk die tot doel had het plegen van zeer ernstige misdrijven, te weten doodslag en moord. De beoogde slachtoffers van voornoemde misdrijven waren Nederlandse politici.
De mededaders [medeverdachten 2, 3, 4 en 5] vormden de centrale figuren binnen deze terroristische organisatie. Door de verdachte en zijn vrouw, de medeverdachte [medeverdachte 1], werd ten behoeve van deze organisatie een woning in Brussel gehuurd. Zij verzorgden tevens de diverse autoritten met leden van de organisatie tussen Nederland en Brussel over en weer. De verdachte vervulde in de structuur van de organisatie, met zijn handelen en de door hem vervulde rol, aldus een belangrijke faciliterende positie.
Daarnaast heeft verdachte zich, in ieder geval met [medeverdachten 1, 2, 3, 4 en 5] schuldig gemaakt aan voorbereidingshandelingen en bevordering van terroristische misdrijven. Zoals reeds is vermeld hadden de verdachte en zijn mededaders in de bewezen verklaarde periode het voornemen om aanslagen te plegen op politici.
Vast staat dat onder de verdachte en diens mededaders, een drietal vuurwapens met bijbehorende munitie voorhanden was, waarmee in zeer korte tijd een groot aantal slachtoffers kan worden gemaakt. Aannemelijk is dat deze vuurwapens bestemd waren voor de kennelijke uitvoering van het voornemen om aanslagen te plegen op politici.
De verdachte heeft zich aldus tevens schuldig gemaakt aan het medeplegen van het voorhanden hebben van een drietal vuurwapens, te weten twee machinepistolen en een revolver, telkens met voor die vuurwapens geschikte munitie.
In algemene zin berusten de Europese Unie en de daarbij aangesloten lidstaten, waaronder Nederland, op het beginsel van de democratie en het beginsel van de rechtsstaat. Terrorisme wordt als een van de ernstigste schendingen van deze beginselen beschouwd. Het is een gevaar voor de democratie, de vrije uitoefening van de mensenrechten en de economische en sociale ontwikkeling. Organisaties (netwerken) die, in het geheim, zeer ernstige misdrijven, welke de rechtsorde zeer ernstig schokken en de veiligheid van de staat direct of indirect kunnen schaden, voorbereiden, worden in dat kader buitengewoon gevaarlijk geacht.
In aansluiting hierop ligt aan de strafbaarstelling van de in artikel 96, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht beschreven gedragingen, ten grondslag de samenleving vroegtijdig te beschermen tegen personen, die tezamen en in vereniging, althans ieder voor zich, terroristische intenties hebben en het daarbij niet laten, maar concrete stappen zetten tot verwezenlijking van die intenties.
De misdrijven waarop verdachte en diens mededaders het oog hadden, zijn erop gericht de Nederlandse democratie in haar hart te raken en de Nederlandse bevolking ernstige vrees aan te jagen, door het beramen van aanslagen op Nederlandse politici. Aanslagen die personen het leven kunnen, en in de ogen van op zijn minst een aantal mededaders zouden moeten, kosten.
De wijze waarop een aantal mededaders hun terroristische idealen wilden vormgeven, getuigt van haat tegen de Nederlandse democratie en andersdenkenden, wier leven voor hen kennelijk geen waarde heeft.
Gelet op de aard en de ernst van voormelde bewezen verklaarde feiten is de rechtbank van oordeel dat de eis van de officier van justitie onvoldoende recht doet aan de ernst van deze feiten en dat hierop in beginsel niet anders kan worden gereageerd dan met de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van in ieder geval aanmerkelijk langere duur dan thans door de officier van justitie geëist, waarbij, in het licht van de vonnissen in de ‘Piranha I-zaak’ moet worden gedacht aan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van acht tot tien jaar, nu, kort gezegd, verdachte met zijn mededaders heeft getracht te zagen aan de pijlers van de samenleving. De rechtbank zal in het voordeel van de verdachte rekening houden met de reeds in dit vonnis genoemde aspecten – kort gezegd – zijn coöperatieve houding gedurende het onderzoek, het leveren van een belangrijke bijdrage aan de waarheidsvinding in dit onderzoek, zijn verminderde toerekeningsvatbaarheid en tenslotte de ongetwijfeld zeer ingrijpende gevolgen van het regime van het getuigenbeschermingsprogramma, waarvan de duur niet vaststaat. Met name dit laatste is een zeer aanzienlijke mitigerende factor op de strafmaat.
Tevens is in het voordeel van verdachte rekening gehouden dat hij blijkens het op zijn naam gesteld uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister d.d. 10 oktober 2005 niet eerder is veroordeeld.
Gelet op al hetgeen in dit vonnis is overwogen acht de rechtbank na te noemen straf passend en geboden, waarbij zij tot de oplegging van een langere gevangenisstraf komt dan door de officier van justitie geëist.
TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
Gelet is op de artikelen 47, 57, 96, 140a, 287, 288a, 289 en 289a van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
BESLISSING
De rechtbank:
- verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1A, 2, 3, 4 en 5 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
- verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
- stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
- verklaart de verdachte strafbaar;
- veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de tijd van drie (3) jaren;
- beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
- heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. Van der Groen, voorzitter,
en mrs. Poell en Rapmund, rechters,
in tegenwoordigheid van Koolmees en Meulendijk, griffiers,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 25 maart 2008.
Bijlage bij vonnis van [verdachte] onder parketnummer 10/600111-05 d.d. 25 maart 2008.
TEKST TENLASTELEGGING
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
A
hij in of omstreeks de periode van 11 november 2004 tot en met 14 oktober 2005
te 's-Gravenhage en/of Amsterdam en/of Almere en/of Amersfoort en/of elders in
Nederland en/of Brussel en/of elders in België,
heeft deelgenomen aan een organisatie die werd gevormd door hem, verdachte,
en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 8] en/of [medeverdachte 4] en/of [medeverdachte 5] en/of [medeverdachte 6] en/of [medeverdachte 7] en/of [medeverdachte 9] en/of
een of meer anderen
welke organisatie tot oogmerk had het plegen van terroristische misdrijven als
bedoeld in artikel 83 Wetboek van Strafrecht, te weten (onder meer):
- doodslag, te plegen met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel
288a van het Wetboek van Strafrecht) en/of
• voorbereiding daarvan (zoals bedoeld en omschreven in artikel 46 lid 1 van
het Wetboek van Strafrecht), en/of
• de samenspanning tot het in artikel 288a Wetboek van Strafrecht omschreven
misdrijf (zoals bedoeld in artikel 289a lid 1 van het Wetboek van Strafrecht)
en/of
• het verrichten van één of meer handelingen met het oogmerk om dat misdrijf
voor te bereiden of te bevorderen (zoals bedoeld en omschreven in artikel 96
lid 2 van het Wetboek van Strafrecht), (te) begaan met een terroristisch
oogmerk, en/of
- moord (zoals bedoeld in artikel 289 van het Wetboek van Strafrecht), (te)
begaan met een terroristisch oogmerk, en/of
• voorbereiding daarvan (zoals bedoeld en omschreven in artikel 46 lid 1 van
het Wetboek van Strafrecht), en/of
• de samenspanning tot het in artikel 289 van het Wetboek van Strafrecht
omschreven misdrijf, te begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in
artikel 289a lid 1 van het Wetboek van Strafrecht) en/of
• het verrichten van één of meer handelingen met het oogmerk om dat misdrijf
voor te bereiden of te bevorderen (zoals bedoeld en omschreven in artikel 96
lid 2 van het Wetboek van Strafrecht), (te) begaan met een terroristisch
oogmerk, en/of
- het opzettelijk brand stichten en/of een ontploffing teweegbrengen, terwijl
daarvan gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar
lichamelijk letsel voor een ander te duchten is, (te) begaan met een
terroristisch oogmerk (zoals bedoeld en omschreven in artikel 176a van het
Wetboek van Strafrecht),
• voorbereiding daarvan (zoals bedoeld en omschreven in artikel 46 lid 1 van
het Wetboek van Strafrecht), en/of
• de samenspanning tot het in artikel 157 van het Wetboek van Strafrecht
omschreven misdrijf, te begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in
artikel 176b van het Wetboek van Strafrecht), en/of
• het verrichten van één of meer handelingen met het oogmerk om dat misdrijf
voor te bereiden of te bevorderen (zoals bedoeld en omschreven in artikel 96
lid 2 van het Wetboek van Strafrecht), (te) begaan met een terroristisch
oogmerk, en/of
- bedreiging met een terroristisch misdrijf (zoals bedoeld in artikel 285 lid
3 van het Wetboek van Strafrecht), en/of
- het voorhanden hebben van en/of overdragen en/of doen binnenkomen en/of doen
uitgaan van één of meer wapens van de categorieën I en/of II en/of III en/of
van munitie van categorieën II en/of III, (te) begaan met een terroristisch
oogmerk en/of met het oogmerk om een terroristisch misdrijf voor te bereiden
of gemakkelijk te maken (zoals bedoeld in artikel 55 lid 5 van de Wet Wapens
en Munitie), en/of
• voorbereiding daarvan (zoals bedoeld en omschreven in artikel 46 lid 1 van
het Wetboek van Strafrecht);
en/of
B
hij in of omstreeks de periode van 11 november 2004 tot en met 14 oktober 2005
te 's-Gravenhage en/of Amsterdam en/of Almere en/of Amersfoort en/of elders in
Nederland en/of Brussel en/of elders in België,
heeft deelgenomen aan een organisatie die werd gevormd door hem, verdachte,
en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 8] en/of [medeverdachte 4] en/of [medeverdachte 5] en/of [medeverdachte 6] en/of [medeverdachte 7] en/of [medeverdachte 9] en/of
een of meer anderen
welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten (onder
meer):
- het opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade een ander van het
leven te beroven (zoals bedoeld in artikel 287 en/of artikel 289 van het
Wetboek van Strafrecht) en/of
• voorbereiding daarvan (zoals bedoeld en omschreven in artikel 46 lid 1 van
het Wetboek van Strafrecht), en/of
- het opzettelijk brand stichten en/of een ontploffing teweegbrengen, terwijl
daarvan gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar
lichamelijk letsel voor een ander te duchten is (zoals bedoeld in artikel 157
van het Wetboek van Strafrecht) en/of
• voorbereiding daarvan (zoals bedoeld en omschreven in artikel 46 lid 1 van
het Wetboek van Strafrecht),
en/of
- het zonder toestemming van de Koning(in) iemand voor gewapende strijd werven
(zoals bedoeld in artikel 205 van het Wetboek van Strafrecht), en/of
- bedreiging met enig misdrijf waardoor de algemene veiligheid van personen of
goederen in gevaar wordt gebracht en/of met enig misdrijf tegen het leven
gericht (zoals bedoeld in artikel 285 lid 1 van het Wetboek van Strafrecht),
zulks al dan niet schriftelijk en onder (een) bepaalde voorwaarde(n) (zoals
bedoeld in artikel 285 lid 2 van het Wetboek van Strafrecht), en/of
- het in het openbaar, mondeling of bij geschrift of afbeelding, tot enig
strafbaar feit of tot gewelddadig optreden tegen het openbaar gezag opruien
(zoals bedoeld in art 131 van het Wetboek van Strafrecht), en/of
- het verspreiden, openlijk tentoonstellen of aanslaan of het, om verspreid,
openlijk tentoongesteld of aangeslagen te worden, in voorraad hebben van één
of meer geschrift(en) of afbeelding(en) waarin tot enig strafbaar feit of tot
gewelddadig optreden tegen het openbaar gezag wordt opgeruid (zoals bedoeld in
art 132 lid 1 van het Wetboek van Strafrecht), en/of
- het voorhanden hebben van en/of overdragen en/of doen binnenkomen en/of doen
uitgaan van één of meer wapens van de categorieën I en/of II en/of III en/of
van munitie van categorieën II en/of III (zoals bedoeld in de artikelen 13
en/of 14 en/of 26 en/of 31 van de Wet Wapens en Munitie), en/of
- valsheid in geschrifte, al dan niet met het oogmerk om een terroristisch
misdrijf voor te bereiden of gemakkelijk te maken (zoals bedoeld in artikel
225 en/of 231 van het Wetboek van Strafrecht);
2.
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van april 2005 tot
en met 14 oktober 2005 te te 's-Gravenhage en/of Amsterdam en/of Almere en/of
Amersfoort en/of elders in Nederland en/of Brussel en/of elders in België,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
(telkens) met het oogmerk om
- één of meer moord(en) en/of doodslag(en), zulks (telkens) te begaan met een
terroristisch oogmerk, te plegen op één of meer politici uit Nederland (te
weten de heren Weisglas en/of Van der Vlies en/of Marijnissen en/of Dittrich
en/of Remkes en/of Van Aartsen en/of Wilders en/of Zalm en/of Balkenende
en/of de dames Griffith en/of Hirsi Ali, althans één of meer (andere)
politici en/of één of meer medewerkers van de Algemene Inlichtingen en
Veiligheidsdienst) en/of
- het opzettelijk teweegbrengen van één of meer ontploffingen in of bij het
gebouw van de Algemene Inlichtingen en Veiligheidsdienst te Leidschendam,
terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar voor personen
te duchten is, zulks (telkens) te begaan met een terroristisch oogmerk,
voor te bereiden en/of te bevorderen:
- een ander of anderen heeft getracht te bewegen om één of meer van die
misdrijven te plegen, te doen plegen of mede te plegen en/of om daarbij
behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen of inlichtingen te
verschaffen en/of
- gelegenheid, middelen of inlichtingen tot het plegen van één of meer van die
misdrijven aan zich of anderen heeft getracht te verschaffen en/of
- voorwerpen voorhanden heeft (gehad) waarvan hij wist dat zij bestemd waren
tot het plegen van één of meer van die misdrijven en/of
- plannen voor de uitvoering van één of meer van die misdrijven, welke bestemd
waren om aan anderen te worden medegedeeld, in gereedheid heeft gebracht of
onder zich heeft gehad,
immers hebben/heeft verdachte en/of zijn mededader(s) (meermalen):
- getracht (automatische) vuurwapens en/of explosieven te verkrijgen en/of
daartoe een afspraak gemaakt met een potentiële leverancier en/of
- één of meer (automatische) vuurwapens in hun bezit gehad (te weten een
AGRAM 2000 met bijbehorende munitie, een geluiddemper, een (op een) CZ, type
Vz-61 Scorpion (gelijkend voorwerp) en/of een (op een) revolver (gelijkend
voorwerp)) en/of
- één of meer van voormelde (automatische) vuurwapens vervoerd (ondermeer
naar België) en/of
- met een vuurwapen (in het openbaar/in een bos) geschoten, kennelijk ter
oefening van het gebruik ervan en/of
- één of meer gasmaskers in hun/zijn bezit gehad en/of
- meerdere bivakmutsen in hun/zijn bezit gehad en/of
- één of meer computer(s) en/of CD-rom(s) en/of USB-stick(s)/MP3-speler(s)
voorhanden gehad met daarop één of meer bestanden, bevattende diverse
handboeken en/of instructies voor het maken en/of gebruiken van wapens en/of
explosieven (waaronder een zogenaamde bomgordel en instructies voor het
ombouwen van een mobiele telefoon tot afstandbediening) en/of giffen en/of
instructies met betrekking tot (militaire) training en/of gevechtstechnieken
en/of overlevingstechnieken en/of de werkwijze van politie en
veiligheidsdiensten (Bouwstenen van naties.doc (ondermeer bevattende het
document: "Hoe kan ik mijzelf ontwikkelen voor de Jihad"), (in een
map/folder genaamd: i3dad:) 0475-1.ram en 19.zip/thacom_an_booad.doc, The
Mujahideen poisons handbook en/of The Mujahideen explosives handbook,
veiligheid.doc) en/of
- op één of meerdere momenten (afgeschermde) bijeenkomsten gehouden en/of
overleg gevoerd en/of
- op afgeschermde wijze met elkaar gecommuniceerd via internet en/of e-mail
(ondermeer via één of meer speciaal daarvoor aangemaakte e-mail accounts)
en/of via de telefoon en/of
- een persoon genaamd [medeverdachte 10] gevraagd om mee te doen aan een
zelfmoordaanslag op het gebouw van de AIVD, althans op een Nederlandse
veiligheidsdienst en/of
- een telefoongesprek gevoerd met een medewerkster van een apotheek waarin
wordt gevraagd welke mensen die in de Tweede Kamer werken in die apotheek
komen en wat hun adressen zijn (van ondermeer de heren Remkes en Van Aartsen
en (vermoedelijk) mevrouw Hirsi Ali) (gesprek tussen medeverdachte 1] en
haar zus [zus medeverdachte 1]) en/of
- een lijst gemaakt en/of geprint en/of voorhanden gehad met namen en/of
adressen van politici (van ondermeer de heren Zalm, Balkenende en Wilders en
de dames Hirsi Ali en Griffith) en/of
- een briefje gemaakt en/of voorhanden gehad met daarop (gecodeerd) de namen
en adressen van politici (te weten van de heren Weisglas, Van der Vlies,
Marijnissen en Dittrich) en/of
- een afscheidsboodschap (een zogenaamd zelfmoordtestament) opgenomen/gemaakt
en/of in het bezit gehad met als kennelijke doel deze boodschap openbaar te
(laten) maken na de uitvoering van voornoemd(e) misdrij(f)(ven), ondermeer
inhoudende een filmopname van [medeverdachte 4] met op de achtergrond een (op een)
automatisch vuurwapen (gelijkend voorwerp), waarbij [medeverdachte 4] ondermeer de
volgende (Arabische) teksten uitspreekt: "Ik verricht deze daad uit vrees
voor de straf van God de verhevene" en/of "Wij moeten ons vandaag
voorbereiden om te sterven" en/of "Toen ik deze daad verrichtte, deed ik dat
en had de overtuiging dat ik de juiste "Manhaj" volgde" en/of "mijn boodschap
aan de regering: Het is de boodschap van onze profeet () Toen hij zei: "ik
heb jullie de slachting gebracht". Sheikh Osama Bin laden, moge Allah hem
behoeden, heeft jullie regelmatig en veelvuldig gewaarschuwd. Sheikh de
Moejahid Ayman Al Zawahiri heeft jullie ook regelmatig en veelvuldig
gewaarschuwd. En onze geliefde sheikh Aboe Moesaab Al Zarqawi heeft jullie
wel eens gewaarschuwd maar jullie hebben steeds onrecht aangericht, jullie
kruisvaarders, die Bush steunden toen hij zijn bekende woord heeft
uitgesproken: "Laat de kruistochten beginnen". Ik zeg jullie dat er tussen
ons en jullie alleen de taal van het zwaard is tot jullie de moslims met
rust laten en de weg van de vrede kiezen." en/of "Ten aanzien van het
Nederlandse volk () Jullie worden als strijders beschouwd omdat jullie deze
regering hebben gekozen. Jullie vermogens en bloed zijn voor ons geoorloofd.
Wij zullen hier jullie bloed verspillen zoals jullie het bloed van de
moslimse burgers in Irak hebben verspild." en/of "Wij hebben Allah en zijn
gezant trouw gezworen om dood te gaan. Wij zullen jullie, voor zeker, de
afschuwelijkheden van de holocaust laten vergeten" en/of waarbij aan het
einde van deze opname een tweede stem roept: "De martelaar heeft gezegevierd
en de helden hebben gezegevierd.";
3.
hij op een of meer tijdstip(pen) in de periode van 11 november 2004 tot en met
14 oktober 2005 te 's Gravenhage en/of Amsterdam en/of elders in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1, categorie II onder 2 van de Wet
wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3 van
die wet, geschikt om automatisch te vuren, van het merk CZ, model 61, kaliber
7,65 mm, en/of
munitie in de zin van artikel 1 onder 4 gelet op artikel 2 lid 2 van categorie
III, te weten 322 patronen, kaliber 7,65 mm, voorhanden heeft gehad,
terwijl het feit al dan niet is begaan met een terroristisch oogmerk (als
bedoeld in artikel 83a van het Wetboek van Strafrecht) dan wel met het
oogmerk om een terroristisch misdrijf (als bedoeld in artikel 83 van het
Wetboek van Strafrecht) voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken;
4.
hij op een of meer tijdstip(pen) in de periode van 11 november 2004 tot en met
14 oktober 2005 te 's Gravenhage en/of Amsterdam en/of elders in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1, categorie III onder 1 van de Wet
wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3 van
die wet, in de vorm van een revolver, merk Smith & Wesson, model 637, kaliber
.38, en/of
munitie in de zin van artikel 1 onder 4 gelet op artikel 2 lid 2 van categorie
III, te weten 5 patronen, kaliber .38, voorhanden heeft gehad,
terwijl het feit al dan niet is begaan met een terroristisch oogmerk (als
bedoeld in artikel 83a van het Wetboek van Strafrecht) dan wel met het
oogmerk om een terroristisch misdrijf (als bedoeld in artikel 83 van het
Wetboek van Strafrecht) voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken;
5.
hij op een of meerdere tijdstip(pen) in de periode van 11 november 2004 tot
en met 22 juni 2005 te 's Gravenhage en/of Amsterdam en/of elders in
Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1, categorie II onder 2 van de Wet
wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3
van die wet, geschikt om automatisch te vuren, van het merk Agram 2000,
kaliber 9 mm, en/of
munitie in de zin van artikel 1 onder 4 gelet op artikel 2 lid 2 van categorie
III onder 1, te weten een aantal patronen (in twee, althans een,
patroonhouder(s)) en/of munitie van categorie III, te weten 40 patronen,
kaliber 9 mm, en/of een geluidsdemper (gelet op artikel 3 WWM),
voorhanden heeft gehad,
terwijl het feit al dan niet is begaan met een terroristisch oogmerk (als
bedoeld in artikel 83a van het Wetboek van Strafrecht) dan wel met het
oogmerk om een terroristisch misdrijf (als bedoeld in artikel 83 van het
Wetboek van Strafrecht) voor ter bereiden en/of gemakkelijk te maken;