Jurisprudentie
BC7149
Datum uitspraak2008-02-19
Datum gepubliceerd2008-03-19
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Utrecht
Zaaknummers16/610495-07
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-03-19
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Utrecht
Zaaknummers16/610495-07
Statusgepubliceerd
Indicatie
De rechtbank veroordeelt verdachte voor handelen in strijd met een in artikel 3, aanhef en onder B, van de Opiumwet gegeven verbod en voor diefstal van elektriciteit.
Uitspraak
RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
Parketnummer: 16/610495-07
Datum uitspraak: 19 februari 2008
Vonnis van de meervoudige kamer voor strafzaken op tegenspraak gewezen in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1985 te [geboorteplaats],
wonende te [woonadres], [woonplaats].
Raadsman: mr. L. de Leon, advocaat te Utrecht.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
5 februari 2008.
De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd, dat:
1.
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 01 september
2006 tot en met 13 februari 2007 te Soest, althans in het arrondissement
Utrecht, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans
alleen, (telkens) opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of
verwerkt, in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand
aan de [adres]) (een) hoeveelheid/hoeveelheden die van (in totaal)
ongeveer 2325 hennepplanten, althans een groot aantal hennepplanten en/of
delen daarvan, in elk geval (telkens) een hoeveelheid van meer dan 30 gram van
een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de
Opiumwet behorende lijst II;
art 3 ahf/ond B Opiumwet
art 3 ahf/ond C Opiumwet
2.
Primair
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 01 juli 2006
tot en met 13 februari 2007 te Soest, althans in het arrondissement Utrecht,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het
oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in/uit een woning/pand gelegen
aan/langs de [adres] heeft weggenomen 59101 kWh elektrische energie/stroom,
in elk geval een (grote) hoeveelheid elektrische energie/stroom, in elk geval
enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan Eneco B.V., in elk geval aan
een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij
verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs
heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun
bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak op en/of verbreking van de
(verzegelde) meterkast en/of (hoofd)zekeringskast van Eneco in die/dat
woning/pand;
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 01 juli 2006
tot en met 13 februari 2007 te Soest, in elk geval in Nederland, 59101 kWh
elektrische energie/stroom, in elk geval een (grote) hoeveelheid elektrische
energie/stroom heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft
overgedragen, terwijl hij ten tijde van het verwerven of het voorhanden
krijgen van die elektrische energie/stroom redelijkerwijs had moeten vermoeden
dat het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof;
art 417bis lid 1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht.
Bewijsoverweging
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde overweegt de rechtbank als volgt.
Gelet op het proces-verbaal van bevindingen d.d. 27 april 2007 , het proces-verbaal van het onderzoek naar de planten die in de woning aan de [adres] te Soest in beslag zijn genomen en de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het aan hem onder 1 ten laste gelegde feit heeft begaan op de wijze als hierna onder bewezenverklaring vermeld.
Ten aanzien van het onder 2 primair ten laste gelegde overweegt de rechtbank als volgt.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de namens Eneco ingediende aangifte, waarin staat vermeld dat er mogelijk diefstal van stroom heeft plaatsgevonden in de woning aan de [adres] te Soest, alwaar een hennepkwekerij is aangetroffen. De technisch controleur van Eneco heeft dit afgeleid uit de volgende omstandigheden. Allereerst was de verzegeling van de meterkast, die door de Eneco was geplaatst, verbroken. Daarnaast zaten de ijkzegels van de elektriciteitsmeter er niet meer op. Hierdoor kan het telwerk, dat de elektriciteitsafname registreert, worden gemanipuleerd, aldus de aangifte. Dat dit ook is gebeurd, kan volgens de technisch controleur worden afgeleid uit de omstandigheid dat op het moment dat het voorgaande werd gesignaleerd, te weten op 13 februari 2007, de meterstand lager was dan de beginstand in november 2005. Aan de hand hiervan, almede aan de hand van de aangetroffen apparatuur en de aanwijzingen in het pand met betrekking tot eerdere hennepoogsten, gaat Eneco ervan uit dat er 59101 kWh aan illegale stroom is afgenomen. Daarbij is uitgegaan van drie kweken van elk tien weken, alsmede met een week tussen elke kweek waarin minder stroom moet zijn verbruikt .
Verdachte heeft ter terechtzitting bekend dat de hennepkwekerij van hem is en dat hij daar hennepplanten heeft geteeld. Hij heeft echter ontkend dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het illegaal afnemen van elektriciteit van Eneco. Hij is ervan overtuigd dat de vorige bewoner ook een hennepkwekerij in de woning heeft gehad en hij vermoedt dat deze degene is geweest die de meterkast heeft gemanipuleerd. Hij wist daar zelf in ieder geval niets vanaf, aldus verdachte.
De raadsman voert nog aan dat het niet aannemelijk is dat zijn cliënt de meterstand zodanig heeft gemanipuleerd dat de stand lager is komen te staan dan de beginstand in november 2005, aangezien hij daarmee de verdenking over zichzelf zou hebben afgeroepen. Volgens hem moet zijn cliënt derhalve worden vrijgesproken van het aan hem onder 2 primair ten laste gelegde.
De rechtbank verwerpt voornoemd verweer van de verdachte en diens raadsman. De rechtbank overweegt daartoe dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte steeds heeft geweten dat de meterkast in zijn woning zodanig was gemanipuleerd, dat de door hem afgenomen elektriciteit in ieder geval gedeeltelijk niet werd gemeten. Dit moet allereerst duidelijk zichtbaar zijn geweest voor verdachte en voorts heeft verdachte in redelijkheid kunnen weten dat de rekeningen die hij van Eneco ontving, niet toereikend waren voor de grote hoeveelheid stroom die de apparatuur van een hennepkwekerij normaliter afneemt. Naar het oordeel van de rechtbank houdt de wetenschap van verdachte dat elektriciteit niet of in ieder geval gedeeltelijk niet gemeten wordt, reeds het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in. Door met deze wetenschap elektriciteit af te nemen, heeft verdachte zich de elektriciteit toegeëigend, met het oogmerk om daarvoor niet te betalen. De omstandigheid dat de manipulatie mogelijk door een ander dan verdachte is verricht, doet aan het voorgaande niet af.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 2 primair ten laste gelegde feit heeft begaan op de wijze als hierna onder de bewezenverklaring vermeld.
De bewezenverklaring
1.
Verdachte heeft in de periode van 01 september 2006 tot en met 13 februari 2007
te Soest, opzettelijk geteeld in een pand aan de [adres] een hoeveelheid
van in totaal 2325 hennepplanten, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de
Opiumwet behorende lijst II.
2.
Primair
Verdachte heeft in de periode van 01 juli 2006 tot en met 13 februari 2007 te Soest,
met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in een woning gelegen aan
de [adres] weggenomen een hoeveelheid elektrische energie/stroom, geheel toebehorende
aan Eneco B.V..
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
De strafbaarheid van de feiten
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op.
Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, aanhef en onder B, van de Opiumwet gegeven verbod.
Het onder 2 primair bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op.
Diefstal
De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Motivering van de op te leggen sancties
Bij het bepalen van de op te leggen straf is allereerst acht geslagen op de vordering ter terechtzitting van de officier van justitie, inhoudende dat verdachte voor de onder 1 en 2 primair ten laste gelegde feiten wordt veroordeeld tot kort gezegd een gevangenisstraf van zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, alsmede tot een werkstraf voor de duur van 240 uren, te vervangen door 12 dagen hechtenis.
Voorts is rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte. Daarbij is voor wat betreft de persoon van verdachte met name gelet op het uittreksel justitiële documentatie van 21 januari 2008, waaruit volgt dat verdachte niet eerder met politie en justitie in aanraking is geweest. Voorts heeft de rechtbank gelet op het voorlichtingsrapport van de reclassering d.d. 31 januari 2008, opgemaakt door mw. M. van der Horst. Hierin staat onder meer vermeld dat verdachte de hennepkwekerij heeft opgezet om gemakkelijk geld te kunnen verdienen. Hij verkeerde in een slechte financiële situatie. Er zijn geen andere problemen bij verdachte geconstateerd. Gelet hierop, alsmede gelet op het feit dat hij niet eerder met politie en justitie in aanraking is geweest, wordt het recidiverisico als laag ingeschat.
Voor wat betreft de ernst van de feiten heeft de rechtbank met name gelet op de navolgende feiten en omstandigheden. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het telen van hennepplanten, hetgeen een zeer lucratieve criminele bezigheid is, waarmee grote financiële belangen zijn gediend. Gezien de grote hoeveelheid hennepplanten, gaat de rechtbank er vanuit dat verdachte een groot financieel gewin voor ogen moet hebben gehad. In ieder geval moet hij meer financieel voordeel hebben nagestreefd dan enkel het geld dat hij nodig had om zijn huurachterstand te kunnen betalen. Door de wijze waarop hij hiervoor stroom heeft afgenomen, heeft hij bovendien een groot brandgevaar voor de onmiddellijke omgeving veroorzaakt. De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan. Voorts heeft verdachte door het illegaal afnemen van stroom, schade toegebracht aan Eneco.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank een voorwaardelijke vrijheidsbenemende straf, alsmede een werkstraf, passend en geboden.
Naar het oordeel van de rechtbank kan met deze straf, die lager is dan door de officier van justitie is gevorderd, worden volstaan.
De toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 57 van het Wetboek van Strafrecht en op artikel 11 van de Opiumwet.
DE BESLISSING
De rechtbank beslist als volgt:
Verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1 en 2 primair ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor vermeld, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezenverklaarde strafbaar is en dat dit de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart de verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een GEVANGENISSTRAF voor de duur van drie maanden.
Bepaalt dat deze gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij later anders mocht worden gelast.
Stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaren.
Bepaalt dat de tenuitvoerlegging kan worden gelast indien:
- de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Veroordeelt de verdachte voorts tot een TAAKSTRAF, bestaande deze straf uit:
een werkstraf voor de duur van 240 uren, te vervangen door hechtenis voor de duur van 120 dagen indien de veroordeelde deze straf niet naar behoren verricht.
Dit vonnis is gewezen door mrs. W. Foppen, L.M.G. de Weerd en M.P. Gerrits-Janssens, bijgestaan door mr. C.W.M. Maase-Raedts als griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 19 februari 2008.