Jurisprudentie
BC6351
Datum uitspraak2008-02-29
Datum gepubliceerd2008-03-12
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Utrecht
Zaaknummers16/601390-07
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-03-12
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Utrecht
Zaaknummers16/601390-07
Statusgepubliceerd
Indicatie
Verdachte heeft in een auto van zijn werkgever brand gesticht. Hij heeft verklaard dat ahij altijd gevolgd wordt door de geheime dienst en als moordenaar wordt uitgescholden. Om dit te stoppen moet hij naar eigen zeggen auto's in brand steken.
Uitspraak
RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
Parketnummer: 16/601390-07
Datum uitspraak: 29 februari 2008
Vonnis van de meervoudige kamer voor strafzaken op tegenspraak gewezen in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedatum] 1977,
zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans gedetineerd in de P.I. Utrecht, Huis van Bewaring locatie Nieuwegein, te Nieuwegein.
Raadsman: mr. J. Zevenboom, advocaat te Breukelen.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 15 februari 2008.
De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd wat in de dagvaarding is omschreven, te weten:
Primair
hij op of omstreeks 10 december 2007 te Rhenen, althans in het arrondissement Utrecht, opzettelijk brand heeft gesticht in een auto (Peugeot met kenteken [kenteken]),
(immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk papier(en propjes) aangestoken en in de auto gelegd, in elk geval opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met papier, althans met (een) brandbare stof(fen)),
ten gevolge waarvan die auto geheel of gedeeltelijk is / zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen in en/of bij die auto, in elk geval gemeen gevaar voor goederen, te duchten was;
Subsidiair
hij op of omstreeks 10 december 2007 te Rhenen, althans in het arrondissement Utrecht, opzettelijk en wederrechtelijk een auto (Peugot met kenteken [kenteken]), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [aangever], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en / of beschadigd en / of onbruikbaar gemaakt, door toen aldaar opzettelijk en wederrechtelijk in die auto brand te stichten, of die auto in brand te steken.
De ten laste gelegde feiten
Verdachte heeft bekend dat hij op 10 december 2007 een auto van zijn werkgever naar een afgelegen plaats bij het water, buiten de bebouwde kom van Rhenen meegenomen had om die auto daar in brand te steken. Hij heeft papier en propjes papier met een aansteker aangestoken en deze in de auto neergelegd. Hierna heeft hij de auto achtergelaten en is weggelopen. Hij heeft telkens verklaard dat hij de auto bewust heeft meegenomen naar een plaats waar zich in de omgeving geen gebouwen, auto’s of andere goederen bevinden. In de auto bevonden zich alleen wat doeken en enig andere spullen die alle van hem waren. Er lagen ook brandbare stoffen in de auto.
Voorts heeft hij verklaard dat hij dit gedaan heeft, omdat hij altijd gevolgd wordt door de geheime dienst en als moordenaar wordt uitgescholden. Om dit te stoppen moet hij naar eigen zeggen auto’s in brand steken. Hij zal dit ook blijven doen, zolang de geheime dienst hem blijft achtervolgen.
Van dit incident is aangifte gedaan door [aangever] namens [… b.v.]
Naar aanleiding van een melding dat een auto in de brand zou staan, is door de politie een onderzoek ter plaatse ingesteld. Aldaar werd aangetroffen een brandende kleine personenauto. Van deze auto en de situatie ter plaatse zijn foto’s gemaakt.
Vast staat dat verdachte in de auto brand heeft gesticht, waardoor de auto volledig is verbrand. Tevens staat vast dat verdachte om brand te stichten bewust een zodanige plek heeft gekozen dat er geen gemeen gevaar voor goederen te duchten valt. Hieruit volgt dat niet aan de vereisten, gesteld bij artikel 157 van het Wetboek van Strafrecht, zijn voldaan.
Op grond van het bovenstaande komt de rechtbank tot het volgende oordeel.
Vrijspraak
Niet wettig en overtuigend is bewezen hetgeen aan verdachte primair is ten laste gelegd.
De rechtbank heeft op grond van wettige bewijsmiddelen niet de overtuiging verkregen dat
verdachte het feit heeft begaan.
De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan op de wijze als hieronder is vermeld:
Subsidiair
hij op 10 december 2007 te Rhenen opzettelijk en wederrechtelijk een auto (Peugeot met kenteken [kenteken]), geheel of ten dele toebehorende aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en onbruikbaar gemaakt, door toen aldaar opzettelijk en wederrechtelijk in die auto brand te stichten.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Hetgeen subsidiair meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
De strafbaarheid van het feit
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het subsidiair bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het subsidiair bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op.
Opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele
aan een ander toebehoort vernielen en onbruikbaar maken.
De strafbaarheid van de verdachte
Omtrent verdachte is door dr. H.E.M. van Beek, psychiater, op 11 februari 2008 een rapport uitgebracht. Dit rapport houdt als conclusie in – zakelijk weergegeven – dat verdachte ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde feit lijdende was aan een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens in de vorm van een waanstoornis van het achtervolgingstype. Door zijn waanstoornis beschikte verdachte totaal niet over zijn vrije wil. Deskundige acht hem ontoerekeningsvatbaar voor wat hem ten laste is gelegd.
In het door drs. P.E. Geurkink, forensisch psycholoog, omtrent verdachte op
11 februari 2008 uitgebrachte rapport wordt eveneens geconcludeerd – zakelijk weergegeven - dat verdachte ten tijde van het plegen van het tenlastegelegde lijdende was aan een ziekelijke stoornis van de geestvermogens in de zin van een waanstoornis van het achtervolgingstype. Het ten laste gelegde feit vloeit rechtstreeks voort uit de waanstoornis waarvan verdachte lijdt. Zijn voelen, denken en handelen werden tijdens het ten laste gelegde feit volledig aangestuurd door de waanstoornis. Verdachte moet als ontoerekeningsvatbaar worden beschouwd.
De rechtbank verenigt zich met de conclusies van bovengenoemde deskundigen en maakt die tot de hare. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de verdachte voor het plegen van het bewezenverklaarde feit ontoerekeningsvatbaar was en hij daarom niet strafbaar is. De verdachte moet voor dat feit worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Motivering van de op te leggen maatregel
Bij het bepalen van de op te leggen maatregel heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte.
Wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank gelet op:
- de inhoud van een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d.12 december 2007, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld tot een gevangenisstraf wegens een soortgelijk strafbaar feit;
- een adviesrapport van de Reclassering Nederland d.d. 12 december 2007, opgemaakt door L. van Os, reclasseringswerker;
- een voorlichtingsrapport betreffende de verdachte van het Leger des Heils Jeugdzorg & Reclassering d.d. 7 februari 2008, opgemaakt door R. Jacobs, reclasseringswerker.
De psycholoog en psychiater hebben verder in hun voormelde rapportages het volgende gemeld.
De psycholoog Geurkink is van mening dat als verdachte niet wordt behandeld voor zijn ernstige stoornis en de daaruit voortvloeiende psychische, sociale en maatschappelijke problemen, de kans op herhaling van feiten zoals ten laste gelegd, zeer groot is. Verdachte handelt in het verleden en ten tijde van het plegen van het feit vanuit zijn waan en kondigt voor de toekomst aan hiermee door te gaan. Om de kans op herhaling op de langere termijn tot aanvaardbare proporties terug te brengen is het noodzakelijk, het ontbrekende ziektebesef en het ontbrekende ziekte-inzicht in aanmerking genomen, dat er een vorm van gedwongen klinische behandeling komt. Daarom wordt geadviseerd verdachte overeenkomstig artikel 37, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht voor de duur van maximaal één jaar in een psychiatrisch ziekenhuis te doen opnemen.
De psychiater Van Beek is eveneens van mening dat verdachte bij voortbestaan van de ziekelijke stoornis door zijn waanstoornis weer een auto in brand zal steken. Om de kans op herhaling in de toekomst te voorkomen of te beperken is behandeling op de gesloten afdeling van een psychiatrisch ziekenhuis voor de maximale duur van één jaar noodzakelijk.
De rechtbank neemt ook deze conclusies over en maakt die tot de hare.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat verdachte voor het primaire feit wordt vrijgesproken en ter zake van het subsidiair ten laste gelegde feit ontslagen wordt van alle rechtsvervolging. Voorts heeft zij gevorderd dat aan verdachte wordt opgelegd de maatregel overeenkomstig artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht, te weten plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis voor de duur van één jaar.
De rechtbank acht, alles afwegende, de maatregel tot plaatsing van verdachte in een psychiatrisch ziekenhuis passend en geboden, omdat verdachte als een gevaar kan worden beschouwd voor zichzelf, voor anderen en voor de algemene veiligheid van personen of goederen, waarbij de rechtbank mede in overweging heeft genomen de aankondiging van verdachte ter zitting dat hij in de toekomst telkens op de tiende van elke maand een auto in brand zal steken.
De vordering van de benadeelde partij […b.v.]
De benadeelde partij heeft overeenkomstig het bepaalde in artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering opgave gedaan van de inhoud van de vordering. De vordering strekt tot vergoeding van geleden schade ten gevolge van het onder primair dan wel subsidiair ten laste gelegde feit.
De rechtbank is van oordeel dat de vordering van de benadeelde partij niet van eenvoudige aard is, aangezien deze niet onderbouwd is. De vordering is bovendien ter zitting door de verdediging betwist. De vordering leent zich dus niet voor behandeling in dit strafgeding. De benadeelde partij zal daarom in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard met bepaling dat de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
De toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen maatregel is gegrond op de artikelen 27, 37 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.
DE BESLISSING
De rechtbank beslist als volgt:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor vermeld, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte subsidiair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart dat het subsidiair bewezenverklaarde strafbaar is en dat dit het hierboven vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte voor het subsidiair bewezenverklaarde niet strafbaar.
Ontslaat de verdachte voor het subsidiair bewezenverklaarde van alle rechtsvervolging.
Gelast dat de verdachte in een psychiatrisch ziekenhuis zal worden geplaatst voor een termijn van één jaar.
Bepaalt dat de benadeelde partij [… b.v.], gevestigd te Aerdt, niet ontvankelijk is in de vordering en dat de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Dit vonnis is gewezen door mrs. J.F. Dekking, L.E. Verschoor-Bergsma en R.P.G.L.M. Verbunt, bijgestaan door S.E. Lim als griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 29 februari 2008.