Jurisprudentie
BC5822
Datum uitspraak2008-02-26
Datum gepubliceerd2008-03-05
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Zwolle
Zaaknummers07/915162-05
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-03-05
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Zwolle
Zaaknummers07/915162-05
Statusgepubliceerd
Indicatie
bewijs, arbeidsomstandigheden, veiligheid, arbeidsongeval, oogmerk, strafmaatmotivering.
Uitspraak
RECHTBANK ZWOLLE - LELYSTAD
Sector Strafrecht - Meervoudige Economische Strafkamer
Parketnr. : 07.915162-05
Uitspraak: 26 februari 2008
Vonnis in de zaak van:
het openbaar ministerie
tegen
[verdachte]
[adres],
[xxx]
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 14 februari 2008. De verdachte is, vertegenwoordigd door R.A.C.M. van Tilburg, verschenen en bijgestaan door mr. L.J.A.M. Hanssen, advocaat te Breda.
De officier van justitie, mr. C.H.J. Bollen, heeft ter terechtzitting gevorderd de veroordeling van verdachte tot een geldboete van € 35.000,-.
TENLASTELEGGING
De verdachte is ten laste gelegd dat:
(volgt tenlastelegging)
BEWIJS
Bewijsoverweging
De rechtbank is bij haar beoordeling uitgegaan van de volgende feiten en omstandigheden.
Op 12 mei 2005 is [naam werknemer], destijds als onderhoudsmonteur in dienst van [bedrijfsnaam] tijdens het verrichten van voorbereidingswerkzaamheden ten behoeve van de noodzakelijke vervanging van een tandriem aan een rollenbaan (transportbaan) met zijn hoofd bekneld geraakt tussen het frame van een lift met EPS-elementen en het frame van de rollenbaan. Naar wordt vermoed heeft hij zich voorover gebogen om de diameter van de later te vervangen tandriem vast te stellen. Ten gevolge van dit arbeidsongeval is [naam werknemer] overleden.
Ten tijde van het ongeval was het lift- en transportsysteem niet uitgeschakeld, maar volledig in werking. De ruimte tussen de achterwand en de liften was vrij bereikbaar. Tevens waren plaatse van de lift en de rollenbanen geen afschermingen tegen knellen en pletten aangebracht.
Blijkens de wetsgeschiedenis staat in de Arbeidsomstandighedenwet 1998 (hierna: de Arbeidsomstandighedenwet) centraal de veiligheid, de gezondheid en het welzijn van werknemers in verband met de arbeid. In artikel 32 van deze wet is een algemene zorgplicht opgenomen die zich tot de werkgever richt. De werkgever wordt verboden handelingen te verrichten of na te laten in strijd met de Arbeidsomstandighedenwet of daarop rustende bepalingen indien daardoor, naar hij weet of redelijkerwijs moet weten, levensgevaar of ernstige schade aan de gezondheid van een of meer medewerkers ontstaat of te verwachten is.
Met betrekking tot de vraag of verdachte heeft gehandeld in strijd met het gestelde in de artikelen 7.5 leden 2 en 3 en 7.7 lid 1 van het Arbeidsomstandighedenbesluit overweegt de rechtbank het navolgende.
Uit het rapport van de getuige-deskundige [1] van 6 december 2007 komt onder andere naar voren dat de ongevalsplaats ten tijde van het ongeval niet was uitgerust of voorzien van optische en/of akoestische signalen die kenbaar maakten dat de lift in beweging kwam of was en dat er binnen de organisatie geen formele schriftelijke procedures waren om het veiligstellen van machines voor onderhouds-werkzaamheden te regelen.
Uit het rapport van de getuige-deskundige [2] van
31 december 2007 komt onder andere naar voren dat de fabrikant van de uitvoerlift C en de rollenbaan C van het EPS buffermagazijn heeft nagelaten de CE-markering op de machine aan te brengen en derhalve niet heeft verklaard dat de installatie in overeenstemming is met de fundamentele veiligheids- en gezondheidseisen van de Richtlijn machines. Voorts wordt er in dit rapport gewezen op de omstandigheid dat op de plaats waar het slachtoffer bekneld raakte geen stop- of noodstopvoorziening aanwezig was direct bereikbaar voor het slachtoffer. Bovendien ontbraken de benodigde afschermingen of beveiligingsinrichtingen zoals bedoeld in de Richtlijn machines 98/37/EG.
Beide deskundigen zijn eensgezind in hun conclusie -welke conclusie de rechtbank tot de hare maakt- dat ten tijde van het ongeval door de verdachte niet is voldaan aan bovengenoemde in het Arbeidsomstandighedenbesluit omschreven wettelijke voorschriften.
Wat betreft de in artikel 7.7 lid 1 van voornoemd Besluit gestelde eisen aan arbeidsplaatsen heeft verdachte ter zitting ook erkend dat zij op dit punt in haar zorgplicht tekort is geschoten.
Met betrekking tot artikel 7.5 van voornoemd Besluit heeft verdachte zich verweerd met de stelling dat door verdachte nimmer is beoogd dat het slachtoffer de (voorbereidende) werkzaamheden aan de rollenbaan zou verrichten op de wijze waarop hij heeft gedaan (namelijk zonder het betreffende arbeidsmiddel uit te schakelen). Dit verweer treft geen doel nu ‘oogmerk’ bij de werkgever noch is ten laste gelegd noch onderdeel uitmaakt van de strafbaarstelling. Evenmin doet aan de strafrechtelijke aansprakelijkheid van verdachte af dat het ongeval zou zijn ontstaan door onoplettendheid van het slachtoffer. De rechtbank verwerpt dit verweer omdat zij van oordeel is dat mogelijke eigen schuld bij de werknemer niet in de weg staat aan het toerekenen aan de werkgever van de vastgestelde tekortkomingen op het gebied van aan arbeidsmiddelen te stellen eisen van veiligheid.
Op grond van het vorenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen hetgeen ten laste is gelegd betreffende het handelen in strijd met voornoemd Besluit.
Met betrekking tot de (bewijs)vraag of door de thans bewezen verklaarde schending van de in voornoemde artikelen van het Arbeidsomstandighedenbesluit besloten liggende zorgplichten levensgevaar dan wel ernstige schade voor de gezondheid van werknemers is ontstaan dan wel te verwachten was, overweegt de rechtbank het navolgende.
Uit de stukken van het strafdossier, meer in het bijzonder uit onder andere het Plan van Aanpak 2003, de notitie Directe risico’s bij werken in automatisch gebied van 10 mei 2005 (bijlagen 13 en 14 van het proces-verbaal van de Arbeidsinspectie van 22 mei 2005) en hoofdstuk 7, Arbeidsmiddelen en specifieke werkzaamheden uit de Vragenlijst RI&E (bijlage 2 van het proces-verbaal van de Arbeidsinspectie van 21 december 2005) is de rechtbank van oordeel dat genoegzaam blijkt dat vanwege de daarin opgesomde tekortkomingen op het gebied van de nakoming van aan arbeidsmiddelen te stellen eisen van veiligheid gesproken kan worden van een gevaarsituatie in de zin van het onderhavige artikel 32 lid 1 van de Arbeidsomstandighedenwet. Ook door de verdachte is erkend dat de in voornoemd Plan van Aanpak noodzakelijk geachte maatregelen ondanks de vastgestelde prioriteitsstelling niet zijn geïmplementeerd en dat ten tijde van het ongeval er nog geen adequate beveiligingsinrichting was aangebracht. Op grond van het vorenstaande acht de rechtbank ook dit onderdeel van de tenlastelegging wettig en overtuigend bewezen.
Met betrekking tot de (bewijs)vraag of er bij verdachte sprake is geweest van de voor strafbaarheid benodigde wetenschap, overweegt de rechtbank het navolgende:
Op grond van de hierboven genoemde stukken van het strafdossier komt ondubbelzinnig naar voren dat er gesproken kan worden van ernstige tekortkomingen op het gebied van veiligheid van arbeidsplaatsen in relatie tot arbeidsmiddelen. Dit, tezamen met het gegeven dat er op 21 januari 2004 eveneens een bedrijfsongeval met dodelijke afloop heeft plaatsgevonden, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [naam bedrijf] had dat door de hierboven bewezen schendingen van de genoemde bepalingen van het Arbeidsomstandighedenbesluit levensgevaar voor - dan wel ernstige schade aan - de gezondheid van werknemers ontstond of te verwachten was.
Bewezenverklaring
Op grond van het vorenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte ten laste is gelegd, met dien verstande dat:
(volgt bewezenverklaring; zie aangehechte kopie dagvaarding)
Van het meer of anders ten laste gelegde zal de verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.
STRAFBAARHEID
Het bewezene levert op:
Overtreding van een voorschrift, gesteld bij artikel 32, eerste lid van de Arbeidsomstandighedenwet,
strafbaar gesteld bij artikel 6 juncto artikel 1 van de Wet op de economische delicten.
De verdachte is deswege strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden gebleken zijn die die strafbaarheid zouden opheffen of uitsluiten.
OPLEGGING VAN STRAF OF MAATREGEL
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de na te noemen beslissing passend.
De rechtbank is van oordeel dat de verdachte ernstig is tekortgeschoten in de op haar rustende zorgplicht ter bescherming van de gezondheid en het welzijn van haar medewerkers bij het uitvoeren van de hun opgedragen werkzaamheden. De rechtbank rekent verdachte aan dat een eerder plaatsgevonden bedrijfsongeval dat ook een dodelijke afloop kende, kennelijk onvoldoende aanleiding is geweest om adequate maatregelen te treffen op het gebied van veilige werkomstandigheden.
Bij haar beslissing heeft de rechtbank rekening gehouden met:
een de verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie d.d. 17 oktober 2007.
De oplegging van straf of maatregel is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 23, 24 en 91 van het Wetboek van Strafrecht, artikel
van de Wet economische delicten en de artikelen 7.5 en 7.7 van het Arbeidsomstandig-hedenbesluit.
Benadeelde partij
Bij het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan, dat het de door de benadeelde partij, [naam], gevorderde bedrag door de verdachte is uitgekeerd. De vordering van de benadeelde partij dient daarom, als zijnde reeds voldaan, te worden afgewezen.
BESLISSING
Het ten laste gelegde is bewezen zoals hiervoor aangegeven en levert het strafbare feit op, zoals hiervoor vermeld. De verdachte is deswege strafbaar.
Het meer of anders ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot betaling van een geldboete van € 35.000,- .
De rechtbank bepaalt dat de vordering van de benadeelde partij [naam] wordt afgewezen.
Aldus gewezen door mr. L.T. Wemes, voorzitter, mrs. J.H. Bosch en G. Neppelenbroek, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M. van Bruggen als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 26 februari 2008.
Mr. Neppelenbroek voornoemd was buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.