Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BC5746

Datum uitspraak2008-02-26
Datum gepubliceerd2008-03-05
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Zwolle
Zaaknummers07/440269-07
Statusgepubliceerd


Indicatie

opzet, strafmaatmotivering


Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE - LELYSTAD Sector Strafrecht - Meervoudige Strafkamer Parketnr. : 07.440269-07 Uitspraak: 26 februari 2008 Vonnis in de zaak van: het openbaar ministerie tegen [verdachte] geboren op [geboortejaar], wonende te [adres] Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 12 februari 2008. De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. J.B.A. Kalk, advocaat te Enschede. De officier van justitie, mr. A.A. Reah, heeft ter terechtzitting gevorderd de veroordeling van verdachte terzake het subsidiair ten laste gelegde tot 9 maanden gevangenisstraf waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar en toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 1082,50 en oplegging van de schademaatregel voor hetzelfde bedrag. TENLASTELEGGING De verdachte is ten laste gelegd dat: (volgt tenlastelegging) BEWIJS De verdachte dient van het primair ten laste gelegde te worden vrijgesproken, omdat de rechtbank dit niet wettig en overtuigend bewezen acht. Verdachte heeft het door hem gehanteerde mes aangewend ter afwering van de aanval van het latere slachtoffer in zijn richting. Naar het oordeel van de rechtbank bestaat onvoldoende feitelijke grondslag voor de conclusie dat verdachte met de door hem gemaakte bewegingen met het mes uit was op de levensberoving van het slachtoffer noch dat verdachte daarmee willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het latere slachtoffer om het leven zou komen. De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte subsidiair ten laste is gelegd, met dien verstande dat: hij op 06 november 2007 in de gemeente Deventer ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [naam slachtof[naam slachtoffer]] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [naam slachtoffer] meermalen, met een mes, in het lichaam, heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid Van het subsidiair meer of anders ten laste gelegde zal de verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht. STRAFBAARHEID Het bewezene levert op: Poging zware mishandeling, strafbaar gesteld bij artikel 302 juncto 45 van het Wetboek van Strafrecht. De raadsman heeft betoogd dat sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding en dat verdachte uit noodweer heeft gehandeld en zich ook mocht verdedigen in de zin van artikel 41 van het Wetboek van Strafrecht. De raadsman heeft tevens aangevoerd dat voor zover de grenzen van de noodzakelijke verdediging zijn overschreden door verdachte, dit hem niet verweten mag worden door de korte tijdspanne waarin het voorval plaatsvond en de gemoedstoestand waarin cliënt verkeerde ten gevolge van de aanval van [naam slachtoffer]. De rechtbank is van oordeel, gelet op de aanval van het latere slachtoffer [naam slachtoffer] in de richting van de verdachte, dat er sprake is geweest van een ogenblikkelijk wederrechtelijke aanranding van verdachtes lijf en dat verdachte zich daartegen mocht verdedigen. Maar door het hanteren van een mes acht de rechtbank de grenzen van proportionaliteit en subsidiariteit overschreden. Verdachte had zich op andere wijze moeten verdedigen of zich aan de aanval van [naam slachtoffer] moeten onttrekken. De rechtbank neemt daarbij in haar oordeel mee dat [--] [naam] in de auto, tijdens de autorit naar de plek van het misdrijf, aan verdachte heeft verzocht het mes, waarvan [naam] wist dat verdachte dit altijd bij zich droeg, af te staan. Nu verdachte dit heeft geweigerd en hij de beslissing heeft genomen om het mes uit zijn zak te halen en uit te klappen is sprake van een bewuste handeling met betrekking tot het hanteren van het mes. Met het hanteren van het mes heeft verdachte de grenzen van de noodzakelijke verdediging overschreden. Dat ten gevolge van de aanval van [naam slachtoffer] een hevige gemoedstoestand is ontstaan aan de zijde van verdachte is naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk geworden. De rechtbank wijst daarom het beroep op noodweer, dan wel noodweerexces, af. De verdachte is deswege strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden gebleken zijn die die strafbaarheid zouden opheffen of uitsluiten. OPLEGGING VAN STRAF OF MAATREGEL Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de na te noemen beslissing passend. De rechtbank is in dit geval van oordeel dat een deels onvoorwaardelijke vrijheidsstraf noodzakelijk is, omdat aard en ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, door een lichtere strafrechtelijke afdoening van de zaak miskend zouden worden. De rechtbank heeft in de hoogte van de op te leggen straf meegewogen het aandeel van het slachtoffer [naam slachtoffer] en rekening gehouden met het ontbreken van justitiële documentatie aan de zijde van verdachte. Bijzondere omstandigheden die tot een ander oordeel zouden moeten voeren, acht de rechtbank niet aanwezig. De rechtbank is van oordeel dat het op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen vermelde voorwerp dient te worden verbeurdverklaard, omdat met dit mes het feit is begaan. Bij haar beslissing heeft de rechtbank rekening gehouden met: een de verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie d.d. 2 januari 2008; een de verdachte betreffend voorlichtingsrapport d.d. 18 januari 2008 uitgebracht door de Reclassering Nederland, Regio Midden- en Oost Nederland; De oplegging van straf of maatregel is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 27, 33, 33a en 36f. Benadeelde partij Hetgeen hierboven is opgemerkt over de aanval van het latere slachtoffer in de richting van verdachte is bij de beoordeling van de vordering van de benadeelde partij van belang. De rechtbank is van oordeel dat, gelet op het aandeel van [naam slachtoffer] in het voorval, de vordering van de benadeelde partij niet van zo eenvoudige aard is dat deze zich leent voor behandeling in het strafgeding. De rechtbank zal derhalve bepalen dat de benadeelde partij in die vordering niet ontvankelijk is en dat de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht. BESLISSING Ten aanzien van de tenlastelegging Het primair ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken. Het subsidiair ten laste gelegde is bewezen zoals hiervoor aangegeven en levert het strafbare feit op, zoals hiervoor vermeld. De verdachte is deswege strafbaar. Het subsidiair meer of anders ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken. De rechtbank veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden. Van de gevangenisstraf zal een gedeelte, groot 4 maanden, niet worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond van het feit dat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 jaar aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. De tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, zal bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering worden gebracht. Het bevel tot voorlopige hechtenis wordt opgeheven met ingang van het tijdstip waarop de duur van deze hechtenis gelijk wordt aan die van de opgelegde gevangenisstraf. De rechtbank verklaart verbeurd het inbeslaggenomen mes. De rechtbank bepaalt dat de benadeelde partij [naam slachtoffer] in zijn vordering niet ontvankelijk is en dat hij zijn vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen. Aldus gewezen door mr. G.A. Versteeg, voorzitter, mrs. J.H. Bosch en F. Koster, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.W. Sijnstra - Meijer als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 26 februari 2008. Mr. G.A. Versteeg voornoemd is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.