Jurisprudentie
BC5444
Datum uitspraak2008-02-25
Datum gepubliceerd2008-02-29
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Arnhem
ZaaknummersAWB 07/1546 en AWB 07/1977
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-02-29
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Arnhem
ZaaknummersAWB 07/1546 en AWB 07/1977
Statusgepubliceerd
Indicatie
Aanschrijving ex art. 19 Woningwet. Voldoende gemotiveerd dat sprake is van exces? Toetsing aan criteria excessenregeling in welstandsnota en advies welstandscommissie zijn in het onderhavige geval ontoereikend. Ontbreken deskundig tegenadvies doet daar niet aan af.
Uitspraak
RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht
Registratienummers: AWB 07/1546 en 07/1977
Uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen:
Vergelijkshop Arnhem B.V., eiseres,
gevestigd te Arnhem, vertegenwoordigd door A.A.J. Thuss,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Arnhem, verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder van 9 maart 2007, gewijzigd bij besluit van 9 mei 2007.
2. Procesverloop
Bij besluit van 30 november 2006 heeft verweerder eiseres, onder oplegging van een dwangsom van € 2500,- ineens, gelast om de oranje plakfolie op de etalageruit van het pand aan de Steenstraat 19 te Arnhem, binnen een termijn van zes weken na de dag van verzending van de aanschrijving, te verwijderen en verwijderd te houden.
Bij het in rubriek 1 aangeduide besluit heeft verweerder het ingediende bezwaar ongegrond verklaard en het eerder genoemde besluit gehandhaafd.
Tegen dit besluit is beroep ingesteld en door verweerder is een verweerschrift ingediend. Naar deze en de overige door partijen ingebrachte stukken wordt hier kortheidshalve verwezen.
Bij besluit van 9 mei 2007 heeft verweerder de termijn waarbinnen aan de lastgeving moet worden voldaan gesteld op zes weken nadat uitspraak is gedaan op het door eiseres ingediende beroep.
Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank van 18 januari 2008. Namens eisers is aldaar [X] verschenen, bijgestaan door mr.K.C. Heij, adviseur bij Kab accountants & belastingadviseurs. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door M.M.M. Kapteijns en N.C. Staring, ambtenaren van de gemeente.
3. Overwegingen
Eiseres exploiteert een zaak die advisering in financiële producten aanbiedt, gevestigd aan de Steenstraat 19 te Arnhem. Aan de onderzijde van de etalageruit van dit pand heeft eiseres oranjekleurige plakfolie aangebracht met de naam "VergelijkShop" en een bijbehorend logo.
Verweerder heeft aan het bestreden besluit, samengevat, ten grondslag gelegd dat deze plakfolie in ernstige mate in strijd is met redelijke eisen van welstand. Verweerder baseert zich daarbij op de welstandsnota van de gemeente Arnhem en het advies van de welstandscommissie van 15 augustus 2005. De bevoegdheid om hiertegen handhavend op te treden ontleent verweerder aan artikel 19 van de Woningwet.
Eiseres kan zich hiermee niet verenigen en heeft zich, samengevat, op het standpunt gesteld dat de plakfolie, anders dan de welstandscommissie heeft gesteld, niet ten koste van de transparantie gaat, nu zich achter de folie een radiator bevindt en de folie bovendien te laag zit om het zicht voor passanten weg te nemen. Eiseres verzet zich voorts tegen het standpunt dat sprake is van kort gezegd verstoring van het straatbeeld, nu meerdere panden in de directe omgeving reclame-uitingen op en/of aan de gevel hebben aangebracht. Volgens eiseres is sprake van strijd met het gelijkheidsbeginsel nu er juist tegen haar handhavend wordt opgetreden. Tot slot voert eiseres aan dat zij in haar belangen is geschaad, nu er door verweerder geen rekening is gehouden met de zienswijze die eiseres voorafgaand aan het primaire besluit heeft ingediend.
De rechtbank overweegt als volgt.
Ten aanzien van het verzuim van verweerder om in te gaan op de zienswijze van eiser van 24 oktober 2005, overweegt de rechtbank dat een dergelijk verzuim zich volgens vaste jurisprudentie leent voor herstel in bezwaar. De rechtbank stelt vast dat in het bestreden besluit met het overnemen van het advies van de algemene bezwaarschriftencommissie alsnog is ingegaan op deze zienswijze. Daarmee is het verzuim naar het oordeel van de rechtbank genoegzaam hersteld.
Ingevolge artikel 19 van de Woningwet, voor zover hier van belang, kunnen burgemeester en wethouders, indien het uiterlijk van een bouwwerk in ernstige mate in strijd is met redelijke eisen van welstand, beoordeeld naar de criteria, bedoeld in artikel 12a, eerste lid, onderdeel b, degene die als eigenaar of uit anderen hoofde tot het opheffen van die strijdigheid bevoegd is, aanschrijven binnen een door hen te bepalen termijn de door hen aan te geven daartoe strekkende voorzieningen te treffen.
Ingevolge artikel 12a, eerste lid, onderdeel b, stelt de gemeenteraad een welstandsnota vast, inhoudende beleidsregels waarin in ieder geval de criteria zijn opgenomen die burgemeester en wethouders toepassen bij hun beoordeling of het uiterlijk van een bouwwerk of standplaats, zowel op zichzelf als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan, in ernstige mate in strijd is met redelijke eisen van welstand.
De welstandsnota van de gemeente Arnhem is in werking getreden op 1 juli 2004. In bijlage II bij deze nota ("Uitwerking excessenregeling") zijn de in artikel 12a bedoelde criteria opgenomen. Onder meer is als exces aangemerkt: "het beplakken/dichtplakken van ruiten met folie, reclames met plakletters, etsglas etc. bij bedrijven en winkels, die zich juist naar de openbare ruimte dienen te presenteren met een optimale transparantie".
In haar advies van 15 augustus 2005 heeft de welstandscommissie voorts aangegeven de reclamevoering van eiseres, gelet op het ontwerp en de situering, op zichzelf en in samenhang met de omgeving in ernstige mate in strijd met redelijke eisen van welstand te achten.
De rechtbank is van oordeel dat het bovenaangehaalde criterium uit de welstandsnota dusdanig ruim is geformuleerd, dat het enkele gegeven dat een zekere situatie daarmee niet in overeenstemming is, op zichzelf nog niet voldoende is om aan te kunnen nemen dat sprake is van een exces. De aard van de bepaling in artikel 19 van de Woningwet brengt, gezien de daarin opgenomen verstrekkende bevoegdheid, naar het oordeel van de rechtbank met zich mee dat hiervan uitsluitend in uitzonderlijke omstandigheden gebruik mag worden gemaakt. Daarmee acht de rechtbank niet in overeenstemming dat die bevoegdheid zou kunnen worden benut in elke situatie waarin in enige vorm beplakking is aangebracht op een etalageruit. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de vraag of aanleiding bestaat voor toepassing van artikel 19 van de Woningwet, naast een beoordeling van de toepasselijkheid van de criteria uit de welstandsnota, een afzonderlijke beoordeling vergt die is toegespitst op de omstandigheden van het geval.
Het bovenstaande brengt naar het oordeel van de rechtbank tevens met zich mee, dat de bevoegdheid niet mag worden benut in een incidenteel geval met het enkele oogmerk van verbetering op de lange termijn van een welstandshalve verloederd gebied. Vereist is dat het ongedaan maken van de situatie waarop de aanschrijving betrekking heeft, op zichzelf welstandshalve tot een aanmerkelijke verbetering voor de omgeving leidt.
In het kader van de motiveringsplicht die het bovenstaande met zich meebrengt kan verweerder zich naar het oordeel van de rechtbank in beginsel baseren op een advies van de welstandscommissie. Daaruit zal dan moeten blijken waarom een concrete situatie daadwerkelijk in ernstige mate in strijd is met redelijke eisen van welstand.
De rechtbank is van oordeel dat het advies van de welstandscommissie dat verweerder aan zijn besluit ten grondslag heeft gelegd, hiertoe ontoereikend is. De rechtbank acht onvoldoende inzichtelijk gemaakt dat in dit geval daadwerkelijk sprake is van ernstige strijd met welstand, ondanks de omstandigheden dat ter plaatse het welstandsniveau 'licht' van toepassing is, dat in de directe omgeving meerdere etalageruiten zijn voorzien van beplakking en dat de beplakking in het onderhavige geval, blijkens de bij de gedingstukken gevoegde foto, slechts reikt tot om en nabij 60 cm boven het trottoir. De rechtbank acht het overnemen van dit advies door verweerder dan ook in strijd met artikel 3:49 en artikel 7:12, eerste lid, van de Awb.
De omstandigheid dat eiser geen tegenadvies heeft overgelegd van een deskundig te achten persoon of instantie, doet aan dit oordeel niet af. De rechtbank is van oordeel dat aan de motivering dat sprake is van een exces waartegen handhavend kan worden opgetreden, zwaardere eisen mogen worden gesteld dan aan de motivering van een welstandsoordeel in het kader van toetsing van een bouwaanvraag aan de criteria van artikel 44 van de Woningwet. Het enkele ontbreken van een tegenadvies acht de rechtbank in een handhavingsprocedure als de onderhavige niet voldoende voor verweerder om voetstoots op het welstandsadvies af te mogen gaan.
De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat het beroep gegrond is en het bestreden besluit dient te worden vernietigd. Verweerder zal een nieuwe beslissing op het bezwaar moeten nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen. In die nieuw te nemen beslissing op bezwaar zal verweerder ook nader hebben in te gaan op eisers beroep op het gelijkheidsbeginsel, dat hij in beroep nader heeft geconcretiseerd aan de hand van foto's van andere beplakte etalageruiten in de Steenstraat. In dat kader merkt de rechtbank ten overvloede nog het volgende op.
Niet langer is in geschil dat eiser de plakfolie heeft aangebracht na inwerkingtreding van de welstandsnota. Op voorhand meent de rechtbank dat verweerder terecht een onderscheid maakt tussen gevallen die dateren van voor de inwerkingtreding van de welstandsnota en gevallen van daarna. Ter zitting is echter gebleken dat drie van de door eiser genoemde gevallen eveneens dateren van na de inwerkingtreding van de welstandsnota. Verweerder heeft ter zitting aangegeven hiertegen eveneens handhavend te zullen optreden. De rechtbank overweegt dat die omstandigheid in beginsel voldoende kan zijn om een beroep op het gelijkheidsbeginsel ongegrond te achten. Wel is daartoe naar het oordeel van de rechtbank vereist dat aan de hand van vastgesteld handhavingsbeleid ofwel anderszins nader wordt aangetoond of inzichtelijk gemaakt dat in die andere gevallen ook daadwerkelijk een handhavingstraject is of zal worden gestart. Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft overwogen in de door eiser genoemde uitspraak van 19 oktober 2005 (rechtspraak.nl, LJN: AU4565), vergt het gelijkheidsbeginsel een consistent en dus doordacht bestuursbeleid. Het veronderstelt dat het bestuur welbewust richting geeft en derhalve een algemene gedragslijn volgt ten aanzien van zijn optreden in individuele vergelijkbare gevallen. Het bewaken van de consistentie van het eigen optreden is bij uitstek de eigen verantwoordelijkheid van het bestuur. Mede gelet op het feit dat het handhavingstraject in het geval van eiser al in oktober 2005 is opgestart, acht de rechtbank de loutere mededeling dat tegen deze andere gevallen nog handhavend zal worden opgetreden vooralsnog ontoereikend om een dergelijke consistentie aan te kunnen nemen.
De rechtbank acht termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb en verweerder te veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten, welke zijn begroot op € 644,- aan kosten van verleende rechtsbijstand. Van andere kosten in dit verband is de rechtbank niet gebleken.
Het hiervoor overwogene leidt de rechtbank, mede gelet op artikel 8:74 van de Awb, tot de volgende beslissing.
4. Beslissing
De rechtbank
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt het bestreden besluit;
bepaalt dat verweerder een nieuw besluit neemt op het bezwaar met inachtneming van het in deze uitspraak overwogene;
veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten ten bedrage van € 644,-en wijst de gemeente Arnhem aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden;
bepaalt dat de gemeente Arnhem het door eiseres betaalde griffierecht ten bedrage van € 285,- aan haar vergoedt.
Aldus gegeven door mr. A.A.J. de Gier, rechter, in tegenwoordigheid van mr. J.N. Witsen, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 25 februari 2008 .
De griffier, De rechter,
Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb, binnen 6 weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage.
Verzonden op: 25 februari 2008