Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BC5097

Datum uitspraak2007-12-24
Datum gepubliceerd2008-02-27
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureVoorlopige voorziening+bodemzaak
ZittingsplaatsUtrecht
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 07/18417, 06/35614
Statusgepubliceerd


Indicatie

Associatiebesluit 1/80 / arbeid als zelfstandige / eerste toelating / ontbreken gegevens
In geschil is of eiser, van Turkse nationaliteit, in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking "arbeid als zelfstandige". Deze aanvraag ziet op eerste toelating tot Nederland. Verweerder heeft derhalve mogen toetsen of eiser voldoet aan de voorwaarden die zijn verbonden aan de gevraagde verblijfsvergunning. Nu eiser heeft nagelaten gegevens en stukken met betrekking tot de arbeid die hij hier te lande (wenst te gaan) verricht(en) te overleggen, kan niet worden beoordeeld of hij daadwerkelijk arbeid als zelfstandige gaat verrichten. Reeds gelet hierop heeft verweerder zich op het standpunt kunnen stellen dat de bevoegdheid ontbreekt om de verblijfsvergunning onder de gevraagde beperking te verlenen. Dit daargelaten of het mvv-vereiste niet aan eiser kan worden tegengeworpen. En eveneens daargelaten of het vereiste dat hij als zelfstandige arbeid dient te verrichten, waarmee naar het oordeel van de Minister een wezenlijk Nederlands belang is gediend, een beperking inhoudt welke in strijd is met artikel 41, eerste lid, van het aanvullend protocol bij de Associatieovereenkomst EEG en Turkije.


Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG Zittinghoudende te Utrecht Sector bestuursrecht zaaknummers: AWB 07/18417 BEPTDN (beroepszaak) AWB 06/35614 BEPTDN (voorlopige voorziening) uitspraak van de enkelvoudige kamer voor de behandeling van vreemdelingenzaken en de voorzieningenrechter d.d. 24 december 2007 inzake [eiser/verzoeker]], geboren op [geboortedatum] 1964, van Turkse nationaliteit, eiser/verzoeker, gemachtigde: mr. S. Sewnath, advocaat te Utrecht, tegen een besluit van de Staatssecretaris van Justitie, verweerder. gemachtigde: mr. S. Pirs, werkzaam bij de onder verweerder ressorterende Immigratie- en Naturalisatiedienst te Den Haag. Inleiding 1.1 Bij besluit van 3 april 2007 heeft verweerder het bezwaar van eiser/verzoeker (hierna te noemen: eiser) tegen zijn besluit van 19 juli 2006 ongegrond verklaard. Bij laatstgenoemd besluit heeft verweerder de aanvraag van eiser van 7 maart 2005 om hem een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen. Eiser heeft tegen het besluit van 3 april 2007 beroep bij deze rechtbank ingesteld. 1.2 De rechtbank vat het petitum van het reeds ingediende verzoekschrift ingevolge artikel 8:81, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) thans op als strekkende tot een verbod tot uitzetting, zolang nog niet op het ingediende beroepschrift is beslist. 1.3 De gedingen zijn behandeld ter zitting van 24 oktober 2007, waar eiser niet is verschenen. Eiser is ter zitting vertegenwoordigd door mr. I. Özkara, advocaat te Utrecht, waarnemer voor zijn gemachtigde. Eiser en verweerder hebben ter zitting bij monde van hun gemachtigden hun standpunten toegelicht. Overwegingen Ten aanzien van het beroep 2.1 In geschil is of eiser in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking: "arbeid als zelfstandige op grond van het Turks Associatiebesluit". 2.2 Verweerder heeft in het bestreden besluit, voor zover hier van belang en samengevat, overwogen dat eiser niet in aanmerking komt voor de gevraagde verblijfsvergunning omdat hij niet beschikt over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv), die overeenkomt met het verblijfsdoel waarvoor de verblijfsvergunning is aangevraagd. Niet is gebleken dat eiser behoort tot een van de categorieën vreemdelingen die van het mvv-vereiste zijn vrijgesteld. Verweerder heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat het beroep op vrijstelling van het mvv-vereiste op grond van de standstill-bepaling, als genoemd in artikel 41, eerste lid, van het aanvullend protocol bij de Associatieovereenkomst EEG en Turkije, faalt aangezien de bepalingen van voornoemde overeenkomst uitsluitend zien op de situatie van Turkse werknemers die reeds legaal in de arbeidsmarkt in de lidstaten zijn opgenomen en niet op de criteria, waaronder het mvv-vereiste, voor de eerste toelating tot Nederland. Volgens verweerder is evenmin grond om aan te nemen dat het stellen van het mvv-vereiste in het onderhavige geval zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard. Gebleken is voorts dat bij de onderhavige aanvraag in het geheel geen gegevens en bescheiden zijn overgelegd met betrekking tot de arbeid die eiser als zelfstandige hier te lande (wenst te gaan) verricht(en). Gelet hierop dient volgens verweerder dan ook te worden geconcludeerd dat niet is gebleken dan wel aannemelijk gemaakt dat met de arbeid als zelfstandige die eiser verricht of gaat verrichten een wezenlijk Nederlands economisch belang wordt gediend. Om die reden ontbreekt bij verweerder de bevoegdheid de verblijfsvergunning onder de gevraagde beperking te verlenen, zodat niet de vraag aan de orde komt of aan de overige voorwaarden is voldaan. Op grond van artikel 7:3, onder b, van de Awb is afgezien van het horen van eiser. 2.3 Eiser heeft tegen dit besluit aangevoerd dat de tegenwerping van het mvv-vereiste in zijn geval in strijd is met artikel 41, eerste lid, van het aanvullend protocol bij de Associatieovereenkomst EEG en Turkije. Verweerder had de prejudiciële vragen die aan het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschapen (HvJEG) zijn gesteld bij uitspraak van 19 juli 2005 (JV 2005/331) moeten afwachten, nu de beantwoording van deze vragen van belang kan zijn bij de beoordeling van de onderhavige procedure. Nu de beantwoording van deze vragen niet is afgewacht, is het bestreden besluit volgens eiser onzorgvuldig tot stand gekomen. Voorts heeft eiser zich op het standpunt gesteld dat het vereiste dat hij als zelfstandige arbeid dient te verrichten, waarmee naar het oordeel van de Staatssecretaris een wezenlijk Nederlands belang is gediend, ook een beperking inhoudt welke in strijd is met artikel 41, eerste lid, van het aanvullend protocol bij de Associatieovereenkomst EEG en Turkije. 2.4 Ingevolge artikel 13 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning slechts ingewilligd indien internationale verplichtingen dan wel klemmende redenen van humanitaire aard daartoe nopen. 2.5 Ingevolge artikel 14, tweede lid, van de Vw wordt een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder beperkingen verleend, verband houdende met het doel waarvoor het verblijf is toegestaan. Daarbij is bepaald dat aan de vergunning voorschriften kunnen worden verbonden. 2.6 Krachtens artikel 3.4, eerste lid, onder e, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) kunnen de in artikel 14, tweede lid, van de Vw bedoelde beperkingen verband houden met het verrichten van arbeid als zelfstandige. 2.7 De verblijfsvergunning voor bepaalde tijd onder een beperking verband houdende met het verrichten van arbeid als zelfstandige kan ingevolge het bepaalde in artikel 3.30, eerste lid, van het Vb worden verleend aan de vreemdeling die: a. arbeid als zelfstandige verricht of gaat verrichten, waarmee naar het oordeel van Onze Minister een wezenlijk Nederlands belang is gediend; b. uit die werkzaamheden duurzaam en zelfstandig voldoende middelen van bestaan verwerft, en c. voldoet aan de bevoegdheidsvereisten voor de uitoefening van die arbeid en aan de vereisten voor het uitoefenen van het desbetreffende bedrijf. 2.8 Het beleid met betrekking tot het verrichten van arbeid als zelfstandige is neergelegd in paragraaf B5/7 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc). De rechtbank overweegt als volgt. 2.9 Eiser heeft verzocht om een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking “arbeid als zelfstandige”. Deze aanvraag ziet op de eerste toelating tot Nederland. Verweerder heeft derhalve mogen toetsen of eiser voldoet aan de voorwaarden welke zijn verbonden aan de gevraagde verblijfsvergunning. 2.10 De rechtbank overweegt dat verweerder hiertoe bij brief van 8 maart 2007 aan eiser heeft medegedeeld dat is gebleken dat bij de aanvraag in het geheel geen gegevens en stukken zijn overgelegd met betrekking tot de arbeid die eiser hier te lande (wenst te gaan) verricht(en). Verweerder heeft eiser in de gelegenheid gesteld binnen twee weken na dagtekening van voornoemde brief zoveel mogelijk gegevens en stukken omtrent zijn (te verrichten) bedrijfsactiviteiten te overleggen. Hierbij is eiser verzocht om in ieder geval een bewijs van inschrijving in de Kamer van Koophandel te overleggen alsmede een ondernemingsplan. Niet in geschil is dat eiser niet op voormelde brief heeft gereageerd en de verzochte gegevens niet heeft overgelegd. Eisers stelling dat hij zich niet kan inschrijven bij de Kamer van Koophandel omdat hij geen verblijfsvergunning heeft, kan niet tot een ander oordeel leiden, nu deze stelling op geen enkele wijze is onderbouwd. Nu eiser heeft nagelaten voornoemde gegevens te overleggen, kan niet worden beoordeeld of hij daadwerkelijk arbeid als zelfstandige gaat verrichten. Reeds gelet hierop heeft verweerder zich naar het oordeel van de rechtbank op het standpunt kunnen stellen dat de bevoegdheid ontbreekt om de verblijfsvergunning onder de gevraagde beperking te verlenen. Dit daargelaten of het mvv-vereiste niet aan eiser kan worden tegengeworpen. En eveneens daargelaten of het vereiste dat hij als zelfstandige arbeid dient te verrichten, waarmee naar het oordeel van de Minister een wezenlijk Nederlands belang is gediend, een beperking inhoudt welke in strijd is met artikel 41, eerste lid, van het aanvullend protocol bij de Associatieovereenkomst EEG en Turkije. 2.11 Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder terecht heeft besloten dat eiser ingevolge genoemde regelgeving niet in aanmerking komt voor de gevraagde verblijfsvergunning. 2.12 Aangezien ook overigens geen aanleiding bestaat om te oordelen dat het bestreden besluit niet in stand kan blijven, wordt het beroep ongegrond verklaard. Ten aanzien van de voorlopige voorziening 2.13 Gegeven de beslissing in de hoofdzaak is er geen grond meer voor het treffen van de verzochte voorlopige voorziening, zodat het verzoek zal worden afgewezen. Ten aanzien van het beroep en de voorlopige voorziening 2.14 Van omstandigheden op grond waarvan een van de partijen zou moeten worden veroordeeld in de door de andere partij gemaakte proceskosten, is niet gebleken. Beslissing De rechtbank: Ten aanzien van de hoofdzaak: verklaart het beroep ongegrond. De voorzieningenrechter: Ten aanzien van de gevraagde voorlopige voorziening: wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af. Aldus vastgesteld door mr. J. Ebbens en in het openbaar uitgesproken op 24 december 2007. De griffier: mr. A.E. Veldhoen De rechter: mr. J. Ebbens afschrift verzonden op: Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder vermelding van “Hoger beroep vreemdelingenzaken”, Postbus 16113, 2500 BC Den Haag. Het beroepschrift dient één of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing. Tegen deze uitspraak staat, voorzover die betreft het verzoek om een voorlopige voorziening, ingevolge artikel 37, tweede lid, aanhef en onder d, Wet op de Raad van State geen hoger beroep open. Let wel: Ook als u in deze uitspraak (gedeeltelijk) in het gelijk bent gesteld, kan het van belang zijn hoger beroep in te stellen voor zover de rechtbank gronden uitdrukkelijk en zonder voorbehoud heeft verworpen en u daar niet in wilt berusten.