Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BC5095

Datum uitspraak2008-02-25
Datum gepubliceerd2008-02-26
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Arnhem
Zaaknummers05/900988-07
Statusgepubliceerd


Indicatie

In een strafzaak heeft de verdediging verzocht getuigen te horen. De rechtbank heeft getoetst aan het criterium verdedigingsbelang en heeft het verzoek afgewezen. De wrakingskamer oordeelt dat de rechtbank bij de motivering van de afwijzing van het verzoek vooruit is gelopen op de mogelijke inhoud van de verklaringen van de getuigen en tevens vooruit is gelopen op haar beoordeling van de waarde van die verklaringen in relatie met andere mogelijke bewijsmiddelen in de zaak. Hierdoor is schijn van vooringenomenheid gewekt.


Uitspraak

beschikking RECHTBANK ARNHEM Wrakingskamer Zaaknummer/parketnummer: [nummer] Beschikking van 25 februari 2008 inzake [verzoeker], wonende te [woonplaats], thans gedetineerd in P.I. Arnhem – HvB Arnhem Zuid, Ir. Molsweg 5 te Arnhem, verzoeker tot wraking, raadslieden mr. A.H.J.G. van Voorthuizen en mr. K. Karakaya, advocaten te Ede. en 1. MR. [naam 1], 2. MR. [naam 2], 3. MR. [naam 3], in hoedanigheid van respectievelijk voorzitter en leden van de meervoudige strafkamer in de strafzaak onder parketnummer [nummer] van het openbaar ministerie tegen verzoeker voornoemd. 1. De procedure 1.1. Ter terechtzitting van 5 februari 2008 hebben mrs. A.H.J.G. van Voorthuizen en K. Karakaya namens hun cliënt [verzoeker] een mondeling verzoek tot wraking gedaan van de voorzitter van de meervoudige strafkamer, mr. [naam 1], alsmede van de bijzitters mrs. [naam 2] en [naam 3]. Dat verzoek is neergelegd in het proces-verbaal van die terechtzitting. 1.2. Daarop is het onderzoek ter terechtzitting geschorst totdat op het verzoek tot wraking is beslist. De leden van de rechtbank hebben niet in de wraking berust. Zij hebben ieder afzonderlijk hun commentaar op het verzoek aan de rechtbank toegezonden. Dit commentaar is op voorhand aan de raadslieden van verzoeker en de officier van justitie toegezonden. 1.3. Door de raadslieden is het wrakingsverzoek op 15 februari 2008 schriftelijk toegelicht. Dit heeft er niet toe geleid dat de leden van de rechtbank hun standpunt hebben herzien. 1.4. De wrakingskamer heeft het verzoek ter openbare terechtzitting van 18 februari 2008 behandeld. Daar zijn verzoeker en zijn raadslieden verschenen en hebben zij het verzoek mondeling toegelicht. Mrs. [naam 1], [naam 2] en [naam 3] zijn niet verschenen. 1.5. Tenslotte is de beslissing bepaald op heden. 2. Het verzoek en het verweer 2.1. Verzoeker stelt dat de rechterlijke onpartijdigheid van mrs. [naam 1], [naam 2] en [naam 3] in het geding is. De rechtbank is volgens hem met haar motivering van de afwijzing van zijn verzoek om getuigen te horen op de (eind)beslissing vooruitgelopen. De rechtbank heeft geanticipeerd op de inhoud van de mogelijke door de getuigen af te leggen verklaringen en heeft op voorhand reeds een oordeel geveld over de betrouwbaarheid van de verklaring van de aangever. Hiermee heeft de rechtbank nu al een beoordeling gegeven van een heel wezenlijk punt, dat van groot belang is voor de eindbeslissing in deze zaak. Met het doen van deze beoordeling heeft de rechtbank volgens verzoeker blijk gegeven van vooringenomenheid. 2.2. Mrs. [naam 1], [naam 2] en [naam 3] hebben schriftelijk verweer gevoerd, waarin zij hebben volstaan met een verwijzing naar de motivering van de afwijzing van het verzoek om getuigen te horen zoals vastgelegd in het proces-verbaal van de zitting van 5 februari 2008. 3. De motivering van de beslissing 3.1. Gelet op artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) dient in een wrakingsprocedure te worden beslist of er sprake is van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. 3.2. Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid bij de rechter in de zin van artikel 6 lid 1 van het (Europees) Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (hierna: EVRM) dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing vormen dat een rechter jegens een procespartij vooringenomen is, althans dat de bij die partij bestaande vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. 3.3. De onpartijdigheid van de rechter moet worden beoordeeld aan de hand van een subjectieve toets, waarbij het gaat om de persoonlijke overtuiging van een bepaalde rechter in een bepaalde zaak, en aan de hand van een objectieve toets, waarbij moet worden vastgesteld of de rechter voldoende waarborgen bood om iedere gerechtvaardigde twijfel te zijnen opzichte uit te sluiten. Wat laatstgenoemde toets betreft, kan zelfs schijn van belang zijn. Het gaat om het vertrouwen dat de rechterlijke macht in een democratische samenleving het publiek, en in strafzaken vooral ook de verdachte, moet inboezemen. Het standpunt van de verdachte te dien aanzien is wel belangrijk, maar niet doorslaggevend; de vrees voor partijdigheid moet objectief gerechtvaardigd geacht kunnen worden. 3.4. Gelet op artikel 263 Sv is een verdachte in een strafzaak bevoegd getuigen en deskundigen ter terechtzitting te doen oproepen. Hij dient deze daartoe ten minste tien dagen voor de terechtzitting aan de officier van justitie op te geven. Het recht van de verdediging om getuigen à décharge te (doen) horen is mede verankerd in artikel 6 lid 3 sub d EVRM. In onderhavige zaak heeft de verdediging ten aanzien van drie getuigen voornoemde termijn in acht genomen. De officier van justitie heeft echter niet aan voornoemd verzoek voldaan, waarop het vervolgens door de verdediging opnieuw ter terechtzitting aan de orde is gesteld. De rechtbank heeft het verzoek tot het horen van deze getuigen afgewezen. Bij de beoordeling door de rechtbank ten aanzien van het al dan niet toewijzen van het horen van getuigen die binnen eerder genoemde termijn zijn opgeroepen en door de officier van justitie zijn geweigerd, dient zij te toetsen of de verdachte met de afwijzing van het verzoek redelijkerwijs in zijn verdediging is geschaad. De rechtbank is in beginsel gehouden om aan het verzoek van de verdachte ex artikel 263 Sv te voldoen. Alleen als zij van oordeel is dat het overbodig of nutteloos is, mag zij het verzoek afwijzen. Gelet op het vorenstaande dient de wrakingskamer in deze dan ook te volstaan met een marginale toetsing van het verzoek, in die zin dat zij de vraag dient te beantwoorden of de rechtbank met haar motivering van de afwijzing van het verzoek om de getuigen te horen vooringenomen is geweest of de schijn van vooringenomenheid heeft gewekt. 3.5. Voorop wordt gesteld dat de wrakingskamer bij haar beoordeling in deze zaak uitgaat van het proces-verbaal van de zitting van 5 februari 2008. Hieruit blijkt dat de rechtbank het verzoek van de verdediging heeft getoetst aan het in 3.4. genoemde criterium en dat zij dit verzoek heeft afgewezen, omdat de betreffende getuigen niet bij het incident zelf (waarvoor verzoeker terechtstond) aanwezig waren geweest en slechts konden verklaren over contact dat achteraf had plaatsgevonden tussen aangever en verzoeker. Na het verzoek om een nadere toelichting van de verdediging heeft de rechtbank zich opnieuw beraden. De rechtbank heeft vervolgens haar besluit gehandhaafd en dit als volgt gemotiveerd: ‘Afgaande op het dossier blijkt dat deze mensen niet de gehele tijd bij het gesprek aanwezig zijn geweest. Al zouden de getuigen verklaren dat aangever tijdens het etentje dingen heeft gezegd die afwijken van zijn verklaring, dan nog is het hachelijk om te oordelen over de geloofwaardigheid van aangever bij zijn aangifte op grond van het feit dat hij over een andere gebeurtenis mogelijk anders heeft verklaard.’ (…) ‘De rechtbank vindt het een hachelijke zaak om als de aangever op één punt mogelijk niet geheel juist verklaart daaruit te concluderen dat hij ook niet naar waarheid heeft verklaard in zijn aangifte. Daarnaast is het hachelijk om op grond van hetgeen getuigen van aangever hebben gehoord conclusies te trekken aangaande het feit zelf. Voorts blijkt uit het dossier bovendien niet dat alle personen aan tafel hebben gezeten en het hele gesprek hebben meegekregen.’ 3.6. De door de rechtbank gebruikte bewoordingen kunnen bezwaarlijk anders worden opgevat, dan dat de rechtbank bij de motivering van de afwijzing van het verzoek getuigen te horen niet alleen vooruitloopt op de mogelijke inhoud van de verklaringen van die getuigen, maar ook vooruitloopt op haar beoordeling van de waarde van die verklaringen in relatie met andere mogelijke bewijsmiddelen in de zaak. Weliswaar kan worden aangenomen – zoals de rechtbank meedeelde – dat voor de rechtbank geenszins vaststaat wat de toedracht van het incident is geweest, maar de schijn van vooringenomenheid is door de gebruikte formulering door de rechtbank wel gewekt. 3.7. Het voorgaande leidt ertoe dat het verzoek tot wraking zal worden toegewezen. 4. De beslissing De rechtbank Wijst toe het verzoek tot wraking van mrs. [naam 1], [naam 2] en [naam 3]. Deze beschikking is gegeven door mrs. E.G. Smedema (voorzitter), P.A. Huidekoper en M.P.C.J. van Bavel, in tegenwoordigheid van de griffiers mrs. B.J.M. Vermulst en M.B. Wichman op 25 februari 2008. de griffiers de voorzitter