Jurisprudentie
BC4869
Datum uitspraak2008-02-14
Datum gepubliceerd2008-02-21
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
ZittingsplaatsDordrecht
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 08/3292
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-02-21
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
ZittingsplaatsDordrecht
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 08/3292
Statusgepubliceerd
Indicatie
Vreemdelingenbewaring / zicht op uitzetting / gedwongen uitzetting naar Noord-Irak
Naar het oordeel van de rechtbank kan, in navolging van de uitspraak ’s-Gravenhage, zittinghoudende te ’s-Hertogenbosch, uit het bovenstaande weliswaar worden afgeleid dat de Iraakse autorteiten in beginsel weer bereid zijn medewerking te verlenen aan gedwongen verwijdering van vreemdelingen naar Noord-Irak en dat verweerder van zijn kant er alles aan doet om tot uitzetting over te gaan, doch daar staat echter tegenover dat het een feit blijft dat er ondanks de hernieuwde besprekingen en akkoord van de Iraakse ambassadeur de geplande vlucht van 11 februari 2008 van een gedwongen uitzetting naar Irak is geannuleerd omdat de autoriteiten van Noord-Irak geen toestemming hebben gegeven om voormelde vlucht door te laten gaan, terwiijl een concrete termijn waarbinnen daadwerkelijk tot uitzetting kan worden overgegaan eveneens ontbreekt. Verweerders beschouwingen dienaangaande blijven steken in goede voornemens en hoopvolle verwachtingen. Naar het oordeel van de rechtbank kan bij deze stand van zaken niet worden gesproken van een reëel zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn.
Naar het oordeel van de rechtbank kan, in navolging van de uitspraak ’s-Gravenhage, zittinghoudende te ’s-Hertogenbosch, uit het bovenstaande weliswaar worden afgeleid dat de Iraakse autorteiten in beginsel weer bereid zijn medewerking te verlenen aan gedwongen verwijdering van vreemdelingen naar Noord-Irak en dat verweerder van zijn kant er alles aan doet om tot uitzetting over te gaan, doch daar staat echter tegenover dat het een feit blijft dat er ondanks de hernieuwde besprekingen en akkoord van de Iraakse ambassadeur de geplande vlucht van 11 februari 2008 van een gedwongen uitzetting naar Irak is geannuleerd omdat de autoriteiten van Noord-Irak geen toestemming hebben gegeven om voormelde vlucht door te laten gaan, terwiijl een concrete termijn waarbinnen daadwerkelijk tot uitzetting kan worden overgegaan eveneens ontbreekt. Verweerders beschouwingen dienaangaande blijven steken in goede voornemens en hoopvolle verwachtingen. Naar het oordeel van de rechtbank kan bij deze stand van zaken niet worden gesproken van een reëel zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn.
Uitspraak
RECHTBANK ‘S-GRAVENHAGE
Nevenzittingsplaats Dordrecht
Sector Bestuursrecht
Vreemdelingenkamer
procedurenummer: AWB 08/3292, V-nummer: 271.680.5609,
uitspraak van de enkelvoudige kamer
inzake
[Eiser], eiser,
gemachtigde: mr. M.A.C. van Overmeire-de Vilder, advocaat te Amsterdam,
tegen
de Staatssecretaris van Justitie te ’s-Gravenhage, verweerder,
gemachtigde: mr. M. Snoeks, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Op 28 januari 2008 heeft eiser op grond van artikel 96 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) een beroepschrift ingediend tegen het voortduren van de bewaring van eiser nadat deze rechtbank, zitting houdende te Dordrecht, het beroep tegen het voortduren van de bewaring laatstelijk bij uitspraak van 28 december 2007 ongegrond heeft verklaard.
1.2. De zaak is op 7 februari 2008 behandeld ter zitting van een enkelvoudige kamer.
Eiser is ter zitting verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde.
Verweerder is verschenen bij gemachtigde.
1.3. De rechtbank heeft het onderzoek, in afwachting van de geplande vlucht van maandag 11 februari 2008, op 8 februari 2008 heropend en bepaald dat het onderzoek op 14 februari 2008 wordt hervat.
2. Overwegingen
2.1. De rechtbank stelt voorop dat over de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring als zodanig reeds is beslist. Derhalve staat thans ter beoordeling of verdere voortzetting van de maatregel van bewaring in strijd is met de wet dan wel, bij afweging van alle betrokken belangen, in redelijkheid niet gerechtvaardigd is.
2.2. Eisers gemachtigde heeft zich, onder verwijzing naar de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage, zitting houdende te ’s-Hertogenbosch, zowel ter zitting als in haar beroepschrift van 5 februari 2008 op het standpunt gesteld dat in het door verweerder ingezonden faxbericht van 8 januari 2008 wordt vermeld dat in januari 2007 voor het laatst een persoon gedwongen is uitgezet naar Noord-Irak op grond van een EU-staat. De Iraakse autoriteiten hebben in februari 2007 aangegeven dat zij verwijdering op basis van een EU-document opnieuw willen bespreken en op 16 april 2007 heeft een Nederlandse missie met de Iraakse autoriteiten gesproken. Daarbij is afgesproken dat, nadat de Iraakse afkomst van een persoon hier te lande aannemelijk is geworden, de zaak ook ter beoordeling naar de autoriteiten in Irak wordt gezonden. Inmiddels zijn er op 25 juni en 22 augustus 2007 twee lijsten van personen doorgezonden naar de autoriteiten in Noord-Irak ter vaststelling van de afkomst van die personen. Naar aanleiding daarvan is nog geen bericht ontvangen. Door de Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V) wordt maandelijks en steeds indringender gerappelleerd. Inmiddels worden zaken van Iraakse vreemdelingen ook individueel aangeboden en worden vreemdelingen bij de ambassade in Irak gepresenteerd. Indien de autoriteiten weer akkoord geven voor verwijderingen dan zal dit wederom op een EU-staat gebeuren. Er gaan regelmatig vluchten van Frankfurt naar Arbil en Sulaymanya. DT&V werkt onverkort aan het voorbereiden van terugkeer van personen naar Noord-Irak. Verweerder streeft er naar de uitzettingen naar Noord-Irak op zo kort mogelijke termijn te hervatten. De voorbereidingen hiervoor bevinden zich in een zeer ver gevorderd stadium.
2.3. Verweerder heeft ter zitting naar voren gebracht dat de op maandag 11 februari 2008 geplande vlucht naar Noord – Irak is geannuleerd omdat de Noord-Irakeze autoriteiten geen toestemming hebben gegeven om eiser naar Noord-Irak uit te zetten. Verweerder benadrukt dat er gelet op het akkoord dat is bereikt tussen de ambassadeur van de autoriteiten van Irak met de Nederlandse autoriteiten, ten aanzien van gedwongen uitzettingen naar Irak het erop lijkt dat de onderhandelingen op dit punt in de finale fase verkeren.
2.4. De rechtbank acht het beroep gegrond en komt daartoe op grond van de navolgende overwegingen.
Naar het oordeel van de rechtbank kan, in navolging van de uitspraak ’s-Gravenhage, zittinghoudende te ’s-Hertogenbosch, uit het bovenstaande weliswaar worden afgeleid dat de Iraakse autorteiten in beginsel weer bereid zijn medewerking te verlenen aan gedwongen verwijdering van vreemdelingen naar Noord-Irak en dat verweerder van zijn kant er alles aan doet om tot uitzetting over te gaan, doch daar staat echter tegenover dat het een feit blijft dat er ondanks de hernieuwde besprekingen en akkoord van de Iraakse ambassadeur de geplande vlucht van 11 februari 2008 van een gedwongen uitzetting naar Irak is geannuleerd omdat de autoriteiten van Noord-Irak geen toestemming hebben gegeven om voormelde vlucht door te laten gaan, terwiijl een concrete termijn waarbinnen daadwerkelijk tot uitzetting kan worden overgegaan eveneens ontbreekt. Verweerders beschouwingen dienaangaande blijven steken in goede voornemens en hoopvolle verwachtingen. Naar het oordeel van de rechtbank kan bij deze stand van zaken niet worden gesproken van een reëel zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn.
Het vorenstaande leidt tot gegrondverklaring van het beroep.
2.5. De rechtbank ziet geen aanleiding voor het toekennen van schadevergoeding.
2.6. Gelet hierop ziet de rechtbank aanleiding om verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, de Algemene wet bestuursrecht te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van dit beroep redelijkerwijs heeft moeten maken.
De kosten in verband met de door een derde beroepsmatig verleende bijstand zijn op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 805,- (1 punt voor het beroepschrift en 1,5 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322,- en wegingsfactor 1).
De rechtbank is niet gebleken dat eiser nog andere kosten heeft moeten maken die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen. Omdat aan eiser ter zake van dit geschil een toevoeging is verleend, dient voormeld bedrag aan proceskosten aan de griffier van de rechtbank te worden betaald.
2.7. Gezien het voorgaande beslist de rechtbank als volgt.
3. Beslissing
De rechtbank 's-Gravenhage:
1. verklaart het beroep gegrond;
2. beveelt de onmiddellijke opheffing van de maatregel tot vrijheidsontneming;
3. wijst het verzoek om schadevergoeding af;
4. veroordeelt verweerder in de proceskosten die eiseres in verband met de behandeling van dit beroep redelijkerwijs heeft moeten maken, welke kosten worden begroot op: € 805,- ten bedrage van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
5. wijst de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon die voormelde kosten aan de griffier dient te vergoeden.
Aldus gegeven door mr. drs. F.H.J.G. Brekelmans, rechter, en door deze en B. Simi, griffier, ondertekend.
De griffier,
De rechter,
Uitgesproken in het openbaar op: 14 februari 2008
Afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open.