Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BC4187

Datum uitspraak2008-02-11
Datum gepubliceerd2008-02-13
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Breda
Zaaknummers801344-06
Statusgepubliceerd


Indicatie

art. 243 Sr: gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens en kenbaarheid daarvan.


Uitspraak

RECHTBANK BREDA Sector strafrecht parketnummer: 801344-06 vonnis van de meervoudige kamer d.d. 11 februari 2008 in de strafzaak tegen [verdachte] geboren op [datum en plaats] wonende te [adres] raadsman mr. A.A. Nunnikhoven, advocaat te Breda 1 Onderzoek van de zaak De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 1 mei 2007, waarbij de officier van justitie, mr. Van Aken, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. De rechtbank heeft bij tussenvonnis van 15 mei 2007 besloten om het onderzoek te heropenen teneinde de geestvermogens van mevrouw [slachtoffer 1] en mevrouw [slachtoffer 2] door een psychiater te laten onderzoeken. De rechtbank heeft daartoe een aantal vragen geformuleerd. Op 19 september 2007 is de zaak in aanwezigheid van verdachte vervolgens opnieuw ter terechtzitting behandeld. Het onderzoek ter terechtzitting is daarbij geschorst, teneinde door een psychiater te laten onderzoeken of de gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens van mevrouw [slachtoffer 1] en mevrouw [slachtoffer 2] voor verdachte kenbaar was, en zo ja in welke mate. De zaak is daarna op 18 december 2007 en 28 januari 2008 opnieuw behandeld. Verdachte is op 28 januari 2008 verschenen, bijgestaan door zijn raadsman mr. Nunnikhoven voornoemd. Het onderzoek in de zaak is, met instemming van de officier van justitie en de raadsman, hervat in de stand waarin het zich op het tijdstip van de schorsing van de zitting van 18 december 2007 bevond. 2 De tenlastelegging De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De tenlastelegging is ter zitting van 1 mei 2007 gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering. De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte: Feit 1: seksueel contact heeft gehad met M.J.M.M. [slachtoffer 2], terwijl verdachte wist dat zij leed aan een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van haar geestvermogens, waardoor zij niet of onvolkomen in staat was haar wil daarover te bepalen, of kenbaar te maken, of daartegen weerstand te bieden; Feit 2: seksueel contact heeft gehad met [slachtoffer 1], terwijl verdachte wist dat zij leed aan een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van haar geestvermogens, waardoor zij niet of onvolkomen in staat was haar wil daarover te bepalen, of kenbaar te maken, of daartegen weerstand te bieden. 3 De voorvragen De dagvaarding is geldig. De rechtbank is bevoegd. De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging. Er is geen reden voor schorsing van de vervolging. 4 De beoordeling van het bewijs 4.1 De bewijsmiddelen Indien hoger beroep wordt ingesteld zullen de bewijsmiddelen worden uitgewerkt en opgenomen in een bijlage die aan het vonnis wordt gehecht. 4.2 De bewijsoverwegingen De officier van justitie heeft ter gelegenheid van de behandeling van 1 mei 2007 naar voren gebracht dat, indien en voor zover geen nadere rapportage over verdachte wordt opgemaakt, minstgenomen bewezen kan worden verklaard dat verdachte voor wat betreft de wetenschap van de geestelijke toestand van mevrouw [slachtoffer 2] en mevrouw [slachtoffer 1] voorwaardelijk opzet had. Tijdens de behandeling van 28 januari 2008 heeft de officier van justitie in aanvulling op het voorgaande naar voren gebracht dat de conclusies in de inmiddels over verdachte en de beide vrouwen door zenuwarts de heer [deskundige] opgemaakte rapportages duidelijk zijn. Uit deze rapportages volgt dat beide vrouwen niet in staat waren en zijn om hun wil -onder meer op seksueel gebied- te bepalen en om hun wil daarover kenbaar te maken. Daarnaast volgt uit de rapportage ten aanzien van verdachte en de mondelinge toelichting daarop gegeven door de heer [deskundige] ter zitting van 28 januari 2008 dat, hoewel in mindere mate dan in het geval van de gemiddelde inwoner van Nederland, de gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens van beide vrouwen voor hem kenbaar was. De officier van justitie heeft onder verwijzing naar het voorgaande betoogd dat de onder feit 1 en feit 2 aan verdachte tenlastegelegde feiten bewezen kunnen worden verklaard. De raadsman heeft ter zitting van 1 mei 2007 aangevoerd dat zowel mevrouw [slachtoffer 2], als mevrouw [slachtoffer 1] in staat is haar wil met betrekking tot seksuele handelingen te bepalen en haar wil daarover kenbaar te maken. De raadsman heeft daarbij onder meer gewezen op de omstandigheid dat verdachte en mevrouw [slachtoffer 2] geruime tijd een relatie hebben en dat zij hebben samengewoond. Tijdens de samenwoning werd mevrouw [slachtoffer 2] bovendien begeleid door stichting Amarant. Voorts heeft de raadsman gewezen op passages uit verklaringen waaruit volgt dat mevrouw [slachtoffer 2] en mevrouw [slachtoffer 1] in staat zijn uitdrukkelijk aan te geven of zij iets wel, dan wel niet willen, ook op seksueel gebied. Daarnaast heeft de raadsman gesteld dat indien en voorzover beide vrouwen zouden lijden aan een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens verdachte daarvan geen wetenschap had. Verdachte is zelf ook enigszins beperkt. De raadsman heeft in aanvulling op het voorgaande bij de behandeling van 28 januari 2008 naar voren gebracht dat de heer [deskundige], als getuige-deskundige ter zitting gehoord, een nuancering heeft aangebracht in zijn conclusies in de inmiddels over mevrouw [slachtoffer 2] en mevrouw [slachtoffer 1] uitgebrachte rapportages. Deze nuancering houdt volgens de raadsman in dat beide vrouwen wel degelijk een wil hebben op seksueel gebied. De beide vrouwen waren derhalve in staat hun wil te bepalen. Voorts heeft de raadsman nogmaals gewezen op het ontbreken van wetenschap bij verdachte. De raadsman heeft onder verwijzing naar het voorgaande bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder feit 1 en feit 2 tenlastegelegde. De raadsman heeft daarbij nog aangevoerd dat indien verdachte veroordeeld wordt voor de hem tenlastegelegde feiten, dit tot gevolg heeft dat aan beide vrouwen de mogelijkheid van het hebben van seksueel contact wordt ontnomen. De rechtbank overweegt als volgt. Bij Wet van 9 oktober 1991, Stb. 1991, 519 is door de toevoeging van een zinsnede aan de delictsomschrijving van art. 243 van het Wetboek van Strafrecht de reikwijdte van die bepaling verruimd. Door deze toevoeging werd, voor zover in casu van belang, ook strafbaar gesteld het plegen van handelingen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam met iemand van wie hij weet dat die persoon lijdt aan een zodanige gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens dat hij niet of onvolkomen in staat is zijn wil daaromtrent te bepalen of kenbaar te maken of daartegen weerstand te bieden. Blijkens de wetsgeschiedenis heeft de wetgever met deze verruiming beoogd ook bescherming te bieden aan geestelijk gehandicapten. Er werd echter geenszins beoogd die groep burgers, die, ondanks hun handicap, geheel of gedeeltelijk actief aan het sociale verkeer deelnemen, op het gebied van seksueel contact als het ware in een toestand van quarantaine te brengen. Als waarborg tegen een te ruime toepassing van deze bepaling geldt voor de strafbaarheid van de handeling bestaande uit het seksueel binnendringen van het lichaam een zogenaamd “dubbel vereiste”. Dit dubbele vereiste bestaat eruit dat vast dient te staan dat - het slachtoffer leed aan een zodanige gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogen dat hij daardoor niet of onvolkomen in staat was zijn wil omtrent seksuele handelingen te bepalen of kenbaar te maken en daartegen weerstand te bieden én - dat de verdachte wist van die geestestoestand en het daaruit voortvloeiende wilsgebrek, dan wel dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat daarvan sprake was (zogenaamd voorwaardelijk opzet). Seksueel binnendringen Verdachte heeft verklaard dat hij zowel met mevrouw [slachtoffer 2], als met mevrouw [slachtoffer 1] seksueel contact heeft gehad, waarbij onder meer sprake was van het seksueel binnendringen van het lichaam. Mede gelet op de verklaringen van de beide vrouwen zelf daarover, staat derhalve vast dat verdachte handelingen heeft gepleegd die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van mevrouw [slachtoffer 2], respectievelijk mevrouw [slachtoffer 1]. Geestestoestand van mevrouw [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1]. De heer [deskundige] heeft in zijn over mevrouw [slachtoffer 2] en mevrouw [slachtoffer 1] opgemaakte rapportages zakelijk weergegeven geconcludeerd dat de beide vrouwen lijden aan een zodanige gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens, te weten zwakzinnigheid, dat zij als gevolg daarvan niet of onvolkomen in staat zijn hun wil te bepalen omtrent handelingen die (mede) bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, hun wil daaromtrent kenbaar te maken of daartegen weerstand te bieden. Ter zitting van 28 januari 2008 is de heer [deskundige] als getuige-deskundige gehoord. Hij heeft daarbij verklaard dat hij geenszins uitsluit dat de beide vrouwen seksuele verlangens hebben. Hij acht de vrouwen daartoe in staat. In het verlengde daarvan sluit hij eveneens niet uit dat de vrouwen een seksuele wil zouden hebben. Het vermogen van de vrouwen om hun wil kenbaar te maken is echter in zodanige mate beperkt, dat hij de vrouwen niet in staat acht hun wil op adequate wijze kenbaar te maken. De omstandigheid dat de vrouwen in hun verklaringen spreken over “willen” en “niet willen” dient in dit geval niet te worden begrepen als een uiting van een gedragen wilsbesluit. Bovendien zijn beide vrouwen eenvoudig te sturen en te beïnvloeden door een derde. Onder begeleiding door (een) deskundige(n) zou adequaat seksueel contact tot de mogelijkheden behoren. Na langdurige observatie van de vrouwen zou uit hun gedrag mogelijk seksueel verlangen naar een ander kunnen worden afgeleid. Wanneer daarnaast zou blijken dat het seksueel verlangen van die ander samenvalt met het seksueel verlangen van één van de vrouwen naar die ander, zou seksueel contact mogelijk zijn, zonder dat daarbij de grenzen van de vrouwen worden overschreden. Het ontwikkelingsniveau van die ander zal bij voorkeur (nagenoeg) gelijk dienen te zijn aan het ontwikkelingsniveau van de betrokken vrouw, teneinde beïnvloeding door die ander te voorkomen. Desgevraagd heeft de heer [deskundige] verklaard dat het voorgaande alleen een nuancering van zijn eerdere conclusie vormt en geen wijziging. De rechtbank is, anders dan de raadsman, van oordeel dat deze nuancering door de heer [deskundige] niet aldus dient te worden begrepen dat de beide vrouwen in de onderhavige situatie in staat waren hun wil te bepalen en kenbaar te maken op seksueel gebied en weerstand te bieden tegen handelingen die (mede) bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam. In deze situatie was er immers geen sprake van de door de heer [deskundige] geformuleerde waarborgen om misbruik op seksueel gebied te voorkomen, zoals langdurige observatie en begeleiding door een onafhankelijke derde. Verdachte heeft weliswaar gesteld dat hij gedurende een langere periode een relatie heeft gehad met mevrouw [slachtoffer 2] en met haar seksueel contact heeft gehad, doch dat betekent naar het oordeel van de rechtbank geenszins dat in die periode geen sprake is geweest van een situatie als bedoeld in artikel 243 van het Wetboek van Strafrecht. De omstandigheid dat de beide vrouwen in hun verklaringen spreken over “willen” en “niet willen” doet daar niet aan af. De rechtbank wijst daarbij op de verklaring van de heer [deskundige], inhoudende dat dit geen uitingen van een gedragen wilsbesluit vormen. De rechtbank verwerpt dan ook het verweer terzake. Kenbaarheid van de geestestoestand voor verdachte De heer [deskundige] heeft in zijn over verdachte opgemaakte rapportage zakelijk weergegeven naar voren gebracht dat verdachte zelf een man is met een constitutioneel bepaalde zwakbegaafdheid, waardoor zijn vermogen om dingen op te merken en juist te interpreteren minder is dan bij de doorsnee niet zwakbegaafde leeftijdsgenoot. In het verlengde daarvan heeft de heer [deskundige] geconcludeerd dat de in het algemeen kenbare gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens van mevrouw [slachtoffer 1] voor verdachte kenbaar waren, maar dat het gezien de eigen gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens van verdachte voor hem minder kenbaar was dan in het geval van de gemiddelde inwoner van Nederland. Tijdens de zitting van 28 januari 2008 heeft de heer [deskundige] desgevraagd verklaard dat van eenzelfde conclusie kan worden uitgegaan voor wat betreft de kenbaarheid door verdachte van de gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens van mevrouw [slachtoffer 2]. De rechtbank overweegt onder verwijzing naar het voorgaande dat, hoewel de beperking van de beide vrouwen voor verdachte minder kenbaar was dan voor de gemiddelde Nederlander, de beperking voor verdachte niettemin kenbaar was. Nu de raadsman zijn verweer dat verdachte geen wetenschap had van de beperking van de beide vrouwen niet nader heeft onderbouwd, verwerpt de rechtbank het verweer terzake. De tenlastegelegde feiten Onder verwijzing naar het voorgaande acht de rechtbank de onder feit 1 en feit 2 tenlastegelegde feiten wettig en overtuigend bewezen. 4.3 De bewezenverklaring De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte 1. ¬¬¬¬op ¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬ tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2004 tot en met 10 november 2006 te Tilburg, ¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬, met M.J.M.M. [slachtoffer 2], van wie hij, verdachte, wist dat die [slachtoffer 2] ¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬aan een zodanige gebrekkige ontwikkeling ¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬ van ¬¬¬¬¬haar geestvermogens leed dat die [slachtoffer 2] niet of onvolkomen in staat was ¬¬¬¬¬haar wil daaromtrent te bepalen of kenbaar te maken of daartegen weerstand te bieden, ¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬ handeling¬en¬ heeft gepleegd, die ¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬ mede bestond¬en¬ uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 2], hebbende verdachte ¬¬¬¬¬¬¬¬¬ zijn penis ¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬ in de vagina ¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬ van die [slachtoffer 2] ingebracht en/of geduwd; 2. ¬¬¬¬op ¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬ tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2004 tot en met 10 november 2006 te Goirle en¬¬¬ te Tilburg, ¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬, met [slachtoffer 1], van wie hij, verdachte, wist dat [slachtoffer 1] ¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬ aan een zodanige gebrekkige ontwikkeling ¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬ van ¬¬¬¬¬haar geestvermogens leed dat die [slachtoffer 1] niet of onvolkomen in staat was ¬¬¬¬¬haar wil daaromtrent te bepalen of kenbaar te maken of daartegen weerstand te bieden, ¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬ handeling¬en¬ heeft gepleegd, die ¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬ mede bestond¬en¬ uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 1], hebbende verdachte ¬¬¬¬¬¬¬¬¬ zijn penis ¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬ in de vagina en/of de mond ¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬ van die [slachtoffer 1] ingebracht en/of geduwd. De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken. 5 De strafbaarheid Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op. Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit. 6 De strafoplegging 6.1 De vordering van de officier van justitie De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht, te weten de feiten 1 en 2, gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 26 dagen met aftrek van de reeds in voorarrest doorgebrachte tijd. Voorts heeft zij gevorderd een voorwaardelijke gevangenisstraf van 3 maanden met een proeftijd van 2 jaar op te leggen, alsmede een taakstraf in de vorm van een werkstraf van 240 uur, bij niet voldoening te vervangen door 120 dagen hechtenis. 6.2 Het standpunt van de verdediging De raadsman heeft aangevoerd dat indien en voor zover strafoplegging volgt rekening dient te worden gehouden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Verdachte is verslaafd aan cocaïne. Hij heeft contact opgenomen met Novadic-Kentron om aan zijn verslavingsproblematiek te werken. 6.3 Het oordeel van de rechtbank Verdachte heeft met zijn handelwijze de lichamelijke integriteit van mevrouw [slachtoffer 2] en mevrouw [slachtoffer 1] geschonden. Beide vrouwen komen onder meer uit de rapportages van de heer [deskundige] en zijn toelichting daarop naar voren als vrouwen die door hun gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens uitermate kwetsbaar zijn. Ten aanzien van verdachte heeft de heer [deskundige] geconcludeerd dat de gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens van de beide vrouwen voor verdachte weliswaar kenbaar was, maar minder kenbaar dan voor de gemiddelde inwoner van Nederland. Desgevraagd heeft de heer [deskundige] aangegeven dat deze mindere kenbaarheid zo dient te worden begrepen dat het voor verdachte niet meteen, maar na enige tijd kenbaar was. Verdachte was in dat opzicht verminderd toerekeningsvatbaar. De rechtbank zal daarmee rekening houden bij de strafoplegging. De verminderde toerekeningsvatbaarheid laat onverlet dat de gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens van de beiden vrouwen, voor verdachte na enige tijd kenbaar was, dan wel had moeten zijn. De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij desondanks zijn eigen bevrediging voorop heeft gesteld, ten koste van de beide vrouwen. Alles afwegend komt de rechtbank tot het oordeel dat de door de officier van justitie gevorderde straf voldoende recht doet aan de ernst van de feiten en de persoon van de verdachte. De rechtbank zal dan ook een gevangenisstraf van 116 dagen met aftrek van de reeds in voorarrest doorgebrachte tijd opleggen, waarvan 90 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. De rechtbank overweegt daarbij dat met de voorwaardelijke straf wordt beoogd verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. Voorts zal de rechtbank een taakstraf in de vorm van een werkstraf van 240 uur opleggen, bij niet voldoening te vervangen door 120 dagen hechtenis. Bij de bepaling van de duur van deze straf heeft de rechtbank overeenkomstig artikel 63 van het Wetboek van Strafvordering rekening gehouden met de omstandigheid, dat verdachte op 9 december 2004, 21 augustus 2006 en 2 februari 2007 is veroordeeld in verband met diverse misdrijven, waaronder fietsendiefstal, heling en openlijke geweldpleging, en nu opnieuw wordt schuldig verklaard aan twee misdrijven, voor de hierboven genoemde data gepleegd. 7 De wettelijke voorschriften De beslissing berust op de artikelen 9, 10, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 27, 57, 63 en 243 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde. 8 De beslissing De rechtbank: Bewezenverklaring - verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.3 is omschreven; - spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd; Strafbaarheid - verklaart het bewezen verklaarde strafbaar; - verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert: Feit 1 en feit 2, telkens: met iemand van wie hij weet dat zij aan een zodanige gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van haar geestvermogens lijdt dat zij niet of onvolkomen in staat is haar wil daaromtrent te bepalen of kenbaar te maken of daartegen weerstand te bieden, handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd; - verklaart verdachte strafbaar; Strafoplegging - veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 116 dagen, waarvan 90 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar; - bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit; - bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf; - veroordeelt verdachte tot een werkstraf van 240 uren; - beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 120 dagen. Dit vonnis is gewezen door mr. Bakx, voorzitter, mr. Visser en mr. Combee, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Goorden, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 11 februari 2008. Mr. Visser is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen. BIJLAGE I: De tenlastelegging [verdachte] Aan bovenbedoelde gedagvaarde persoon wordt tenlastegelegd dat 1. hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2004 tot en met 10 november 2006 te Tilburg, in elk geval in Nederland, met M.J.M.M. [slachtoffer 2], van wie hij, verdachte, wist dat die [slachtoffer 2] in staat van bewusteloosheid, verminderd bewustzijn of lichamelijke onmacht verkeerde, dan wel aan een zodanige gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn/haar geestvermogens leed dat die [slachtoffer 2] niet of onvolkomen in staat was zijn/haar wil daaromtrent te bepalen of kenbaar te maken of daartegen weerstand te bieden, een of meer handeling(en) heeft gepleegd, die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 2], hebbende verdachte (telkens) zijn penis en/of een dildo en/of een of meer vinger(s) en/of een of meer voorwerpen in de vagina en/of de mond en/of de anus van die [slachtoffer 2] ingebracht en/of geduwd; art 243 Wetboek van Strafrecht 2. hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2004 tot en met 10 november 2006 te Goirle en/of te Tilburg, in elk geval in Nederland, met [slachtoffer 1], van wie hij, verdachte, wist dat [slachtoffer 1] in staat van bewusteloosheid, verminderd bewustzijn of lichamelijke onmacht verkeerde, dan wel aan een zodanige gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn/haar geestvermogens leed dat die [slachtoffer 1] niet of onvolkomen in staat was zijn/haar wil daaromtrent te bepalen of kenbaar te maken of daartegen weerstand te bieden, een of meer handeling(en) heeft gepleegd, die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 1], hebbende verdachte (telkens) zijn penis en/of een dildo en/of een of meer vinger(s) en/of een of meer voorwerpen in de vagina en/of de mond en/of de anus van die [slachtoffer 1] ingebracht en/of geduwd; art 243 Wetboek van Strafrecht