Jurisprudentie
BC3610
Datum uitspraak2008-02-06
Datum gepubliceerd2008-02-06
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200704720/1
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-02-06
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200704720/1
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij brief van 29 oktober 2004, verzonden op dezelfde dag, heeft de Kroon op voordracht van de minister van Verkeer en Waterstaat (hierna: de Kroon V en W) het openbaar belang erkend van de werken tot aanleg en instandhouding van twee transportleidingen en een signaalkabel en drie elektriciteitskabels ten behoeve van de winning van steenzout in de provincie Fryslân binnen het concessiegebied Barradeel II door de besloten vennootschap Frisia Zout B.V. (hierna: Frisia).
Uitspraak
200704720/1.
Datum uitspraak: 6 februari 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten], wonende te [woonplaats],
tegen de uitspraak in de zaken nrs. 06/2755 en 06/2756 van de rechtbank Leeuwarden van 7 juni 2007 in het geding tussen:
[appellanten]
en
de Kroon op voordracht van de minister van Verkeer en Waterstaat en de Kroon op voordracht van de minister van Economische Zaken.
1. Procesverloop
Bij brief van 29 oktober 2004, verzonden op dezelfde dag, heeft de Kroon op voordracht van de minister van Verkeer en Waterstaat (hierna: de Kroon V en W) het openbaar belang erkend van de werken tot aanleg en instandhouding van twee transportleidingen en een signaalkabel en drie elektriciteitskabels ten behoeve van de winning van steenzout in de provincie Fryslân binnen het concessiegebied Barradeel II door de besloten vennootschap Frisia Zout B.V. (hierna: Frisia).
Bij brief van 2 september 2005, verzonden op dezelfde dag, heeft de Kroon op voordracht van de minister van Economische Zaken (hierna: de Kroon EZ) aan Frisia een concessie verleend voor twee buisleidingen voor het transport van water onderscheidenlijk pekel en bijbehorende werken tussen de winlocaties Barradeel en Bethanië in de gemeente Franekeradeel.
Bij besluiten van 1 december 2005 en 10 januari 2006 hebben de Kroon V en W onderscheidenlijk de Kroon EZ de daartegen gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 7 juni 2007, verzonden op 8 juni 2007 heeft de rechtbank Leeuwarden (hierna: de rechtbank) op het beroep van [appellanten] tegen de besluiten van 1 december 2005 en 10 januari 2006 van de Kroon V en W onderscheidenlijk de Kroon EZ beslist en het beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak hebben [appellanten] bij brief van 7 juli 2007, bij de Raad van State ingekomen op 7 juli 2007, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 23 juli 2007.
Bij brieven van 21 augustus 2007 en 4 september 2007 hebben de Kroon EZ onderscheidenlijk de Kroon V en W van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 november 2007, waar [appellanten], vertegenwoordigd door mr. K. Jurriens, advocaat te Noordwijk, de Kroon V en W, vertegenwoordigd door mr. J.E.F.M. den Drijver-van Rijckevorsel, advocaat te Den Haag, en de Kroon EZ, vertegenwoordigd door mrs. K.M. Bresjer en B. Dekker-Barendse, beiden ambtenaar van het Ministerie van Economische Zaken, zijn verschenen.
Voorts is daar Frisia, vertegenwoordigd door mr. J.V. van Ophem, advocaat te Leeuwarden, vergezeld door haar [directeur] als partij gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Artikel 1 van de Belemmeringenwet Privaatrecht luidt als volgt:
"Wanneer ten behoeve van openbare werken, […] die ingevolge eene door het openbaar gezag verleende concessie worden of zijn tot stand gebracht, terwijl het openbaar belang door Ons of van Onzentwege is erkend […], een werk nodig is, waarvoor duurzaam of tijdelijk gebruik moet worden gemaakt van onroerende zaken, kan ieder die enig recht heeft ten aanzien van die zaken, worden verplicht te gedogen dat zodanig werk wordt aangelegd en in stand wordt gehouden, indien naar het oordeel van Onze Minister van Waterstaat de belangen van de rechthebbenden redelijkerwijs onteigening niet vorderen en in het gebruik van de zaken niet meer belemmering wordt gebracht dan redelijkerwijs voor den aanleg en de instandhouding van het werk nodig is."
2.2. [appellanten] betogen - kort weergegeven - dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de Kroon over een publiekrechtelijke bevoegdheid beschikt om de primaire besluiten van 29 oktober 2004 en 2 september 2005 te nemen, omdat huns inziens deze bevoegdheid niet tot een wettelijke grondslag is te herleiden.
2.2.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 22 november 2006 in zaak nr. 200602473/1) houdt elk van de brieven van 29 oktober 2004 onderscheidenlijk 2 september 2005 een publiekrechtelijke rechtshandeling en daarmee een besluit in als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Thans bestaat geen aanleiding om tot een ander oordeel daaromtrent te komen.
Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat de zinsnede "terwijl het openbaar belang door Ons of Onzertwege is erkend" in artikel 1 van de Belemmeringenwet privaatrecht de vereiste specifieke publiekrechtelijke grondslag biedt voor de bevoegdheid van de Kroon om het openbaar belang van de aanleg en instandhouding van deze werken, waarvoor een concessie is verleend, te erkennen.
Met de concessie is aan Frisia met uitsluiting van anderen toestemming gegeven om twee buisleidingen voor het transport en bijbehorende werken tussen de winlocatie Barradeel en Bethanië te hebben en te exploiteren om daarmee het gewonnen steenzout in het economisch verkeer te kunnen brengen. Deze concessie draagt bij aan een verantwoorde en doelmatige winning van zout op de aangewezen winlocatie. De regeling en uitoefening van bevoegdheden tot een verantwoorde en doelmatige winning van delfstoffen behoren tot de zorg van de Nederlandse Staat, zoals ook tot uitdrukking gebracht bij de totstandkoming van de Mijnbouwwet. Daarom is de bevoegdheid van de Kroon om de hier bedoelde concessie te verlenen, ook al is zij niet tot enig wettelijk voorschrift te herleiden, publiekrechtelijk van aard. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het door de Kroon verlenen van de onderhavige concessie het uitoefenen van een publiekrechtelijke bevoegdheid betreft.
Het betoog faalt.
2.3. [appellanten] betogen dat de beide primaire besluiten niet zonder vooringenomenheid door de Kroon EZ onderscheidenlijk de Kroon V en W zijn genomen. Daartoe voeren zij aan dat de beide besluiten niet in de in artikel 1 van de Belemmeringenwet privaatrecht dwingend voorgeschreven volgorde zijn genomen.
2.3.1. De tekst van artikel 1 van de Belemmeringenwet privaatrecht dwingt niet tot een bepaalde volgorde waarin de beide besluiten dienen te worden genomen. Slechts is van belang dat de beide besluiten zijn genomen voordat een gedoogverplichting als bedoeld in dat artikel wordt opgelegd. De volgorde waarin beide besluiten zijn genomen, leidt niet tot het oordeel dat deze met vooringenomenheid zijn genomen.
Het betoog faalt.
2.4. [appellanten] betogen dat de rechtbank heeft miskend dat de Kroon EZ onderscheidenlijk de Kroon V en W de beperking van eigendomsrecht van [appellanten] en het dalen van de bodem als gevolg van zoutwinning ten onrechte niet hebben betrokken in het kader van de besluitvorming.
2.4.1. Uit het systeem van de Belemmeringenwet privaatrecht volgt dat de beperking van eigendomsrechten niet eerder dan bij het nemen van het besluit waarbij de gedoogverplichting wordt opgelegd, aan de orde is. Ook het dalen van de bodem als gevolg van zoutwinning is een belang dat niet bij de besluitvorming omtrent het verlenen van de concessie en de erkenning van het openbaar belang dient te worden betrokken.
Het betoog faalt.
2.5. [appellanten] betogen dat de rechtbank heeft miskend dat de Kroon EZ onderscheidenlijk de Kroon V en W de precieze wijze waarop het werk zal worden uitgevoerd ten onrechte niet hebben betrokken in het kader van de besluitvorming.
2.5.1. De Belemmeringenwet privaatrecht dwingt niet tot de opvatting dat bij de besluitvorming omtrent de erkenning van het openbaar belang van een werk de exacte wijze van uitvoering van een werk bij de Kroon V en W bekend is. Dit doet, gezien de strekking van het besluit, eveneens opgeld voor de besluitvorming van de Kroon EZ omtrent de concessieverlening.
Het betoog faalt.
2.6. De Afdeling begrijpt het betoog van [appellanten] verder aldus dat zij van mening zijn dat de rechtbank ten onrechte heeft miskend dat de Kroon V en W zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het onderhavige werk een werk is van openbaar belang.
2.6.1. Voor de beantwoording van de vraag of een werk van openbaar belang is, is niet vereist dat het werk ook voor derden toegankelijk moet zijn. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat in het economische belang van de verwerking van zout door middel van het bovengenoemde werk voor de regio en de chemische industrie als ook de vermindering van druk op andere transportstromen voldoende reden is gelegen voor het oordeel dat de Kroon V en W in redelijkheid het besluit tot erkenning van het openbaar belang van het desbetreffende werk heeft kunnen handhaven.
Het betoog faalt.
2.7. [appellanten] betogen dat de rechtbank de zogenoemde signaalkabel en elektrische kabels ten onrechte heeft gekwalificeerd als bijbehorende werken als bedoeld in artikel 1 van de concessie.
2.7.1. De Kroon EZ heeft beslist op de aanvraag om een concessie van 16 juni 2005. De aanvraag van Frisia ziet op twee transportleidingen én een signaalkabel en drie elektriciteitskabels ten behoeve van de winning van steenzout. Het primaire besluit van de Kroon tot concessieverlening omvat alle werken. Er zijn geen werken nadrukkelijk geweigerd.
De rechtbank heeft dan ook terecht geoordeeld dat onder de bijbehorende werken dient te worden verstaan een signaalkabel en drie elektriciteitskabels.
Het betoog faalt.
2.8. [appellanten] betogen dat de Kroon EZ alternatieven om het steenzout te transporteren noch het verplaatsen van de winlocaties richting de verwerkingslocatie in Harlingen bij de concessieverlening voor het leidingenstelsel tussen de winlocaties Barradeel en Bethanië heeft betrokken.
2.8.1. De Kroon EZ is gehouden op grondslag van de aanvraag te beoordelen of voor de in die aanvraag genoemde werken een concessie kan worden verleend. Of een andere locatie van de winputten meer geschikt is speelt bij de beoordeling van het aangevraagde leidingenstelsel in beginsel geen rol.
Voorts heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat [appellanten] niet aannemelijk hebben gemaakt dat redelijke alternatieven voor het transport van steenzout anders dan door middel van een transportleiding voorhanden waren die tot de conclusie nopen dat de minister de aangevraagde concessie had moeten weigeren.
Het betoog faalt.
2.9. [appellanten] betogen dat de rechtbank heeft verzuimd in te gaan op hun stelling dat de schorsing van het besluit tot het opleggen van een gedoogverplichting door de voorzieningenrechter van 23 november 2005 met de uitspraak van de Afdeling van 22 november 2006 herleeft.
2.9.1. Het systeem van de Algemene wet bestuursrecht noch de Belemmeringenwet privaatrecht brengt met zich dat met de vernietiging van de uitspraak van de voorzieningenrechter voor zover deze betrekking heeft op de beide besluiten op bezwaar van 1 december 2005 onderscheidenlijk 10 januari 2006, de beslissing van die voorzieningenrechter tot opheffing van de schorsing van het besluit tot het opleggen van een gedoogverplichting komt te vervallen.
Het betoog faalt.
2.10. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. W.C.E. Hammerstein-Schoonderwoerd, voorzitter, en mr. S.F.M. Wortmann en mr. H.G. Sevenster, leden, in tegenwoordigheid van mr. T.L.J. Drouen, ambtenaar van Staat.
w.g. Hammerstein-Schoonderwoerd w.g. Drouen
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 6 februari 2008
375.