Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BC3546

Datum uitspraak2008-01-16
Datum gepubliceerd2008-02-15
RechtsgebiedPersonen-en familierecht
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Gravenhage
Zaaknummers116-H-06
Statusgepubliceerd


Indicatie

Terugkomen op bij tussenbeschikking eerder ingenomen standpunt door houding wederpartij (art. 22 Rv.). Uitvoerige beoordeling positie van de stiefvader.


Uitspraak

GERECHTSHOF ‘s-GRAVENHAGE Familiesector Uitspraak : 16 januari 2008 Rekestnummer. : 116-H-06 Rekestnr. rechtbank : 05-1499 [De vader], wonende te [woonplaats], verzoeker, tevens incidenteel verweerder, in hoger beroep, hierna te noemen: de vader, procureur mr. E.M.T. van Ruitenbeek-de Bekker, tegen [de moeder], wonende te [woonplaats in het buitenland], verweerster, tevens incidenteel verzoekster, in hoger beroep, hierna te noemen: de moeder, procureur mr. A.H. van Haga. HET VERDERE PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP Het hof verwijst voor het verloop van het geding naar zijn tussenbeschikking van 23 mei 2007, waarvan de inhoud als hier herhaald en ingelast moet worden beschouwd. Bij die beschikking heeft het hof de behandeling van de zaak aangehouden, teneinde partijen in de gelegenheid te stellen aanvullende financiële bescheiden in het geding te brengen. Van de zijde van de vader zijn bij het hof op 3 juli 2007 aanvullende financiële bescheiden ingekomen. Van de zijde van de moeder zijn bij het hof op 4 juli 2007 aanvullende financiële bescheiden ingekomen. Partijen hebben op elkaars stukken gereageerd en hun reactie aan het hof doen toekomen op 12 september 2007. VERDERE BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP 1. Alvorens het hof hierna zal ingaan op de draagkracht van de vader en de stiefvader, stelt het hof vast dat in de voormelde tussenbeschikking van het hof ten onrechte in rechtsoverweging 6 is overwogen dat tussen partijen vast staat dat de kinderen zijn verhuisd van [woonplaats in het buitenland] naar [een staat in Afrika]. Deze vaststelling is een verschrijving en dient gecorrigeerd te worden aldus dat het hof vast stelt dat tussen partijen vast staat dat de kinderen zijn verhuisd van [een staat in Afrika] naar [woonplaats in het buitenland]. 2. Het hof heeft in zijn voormelde tussenbeschikking de draagkracht van de vader grotendeels besproken. Op basis van de thans over en weer verstrekte gegevens zal het hof de draagkracht van de vader nader beoordelen. Het hof zal ook de draagkracht van de onderhoudsplichtige stiefvader bezien. Vervolgens zal het hof uitgaande van de totale behoefte van de kinderen van € 680,- het aandeel van de vader en de stiefvader per maand per kind vaststellen. 3. Het hof stelt vast dat zich ná 23 mei 2007 (de datum van de tussenbeschikking van het hof) een wijziging van omstandigheden heeft voorgedaan. De middelste zoon van partijen, [de minderjarige sub 1], geboren [in] 1993, hierna te noemen: [de minderjarige sub 1], die tot voor kort bij de moeder in [woonplaats in het buitenland] woonde, woont sinds 25 augustus 2007 bij de vader in Nederland. 4. De vader stelt zich op het standpunt dat deze wijziging van omstandigheden effect heeft op zijn draagkracht ter zake van het onderhoud van [de minderjarige sub 2] en [de minderjarige sub 3], die nog steeds bij de moeder in [woonplaats in het buitenland] hun hoofdverblijf hebben. De vader stelt dat hij met ingang van 1 september 2007 de maandelijkse bijdrage voor [de minderjarige sub 1] aan de moeder heeft gestopt en dat bedrag rechtstreeks aan [de minderjarige sub 1] besteedt. 5. De moeder stelt dat de verhuizing van [de minderjarige sub 1] naar het woonadres van de vader geen negatieve financiële gevolgen voor de vader heeft. Naar zij stelt zijn de kosten van levensonderhoud in Nederland lager dan in [haar woonplaats in het buitenland], ontvangt de vader kinderbijslag voor [de minderjarige sub 1] en vergoedt zijn werkgever de schoolkosten voor [de minderjarige sub 1] volledig. 6. Het hof is van oordeel dat voormelde wijziging van omstandigheden met zich brengt dat de kinderalimentatie voor [de minderjarige sub 1], die de vader tot voor kort aan de moeder voldeed, met ingang van 25 augustus 2007 op nihil gesteld dient te worden. Het hof ziet geen aanleiding bij het vaststellen van de draagkracht van de vader, na 25 augustus 2007, met extra kosten ten behoeve van [de minderjarige sub 1] rekening te houden. Draagkracht van de vader 7. Het hof stelt vast dat de rechtbank, met ingang van 1 april 2005, is uitgegaan van een inkomen van de vader, inclusief vakantietoeslag en dertiende maand, van € 104.230,- per jaar. Volgens de moeder is deze vaststelling door de rechtbank onjuist. Zij is van mening dat de rechtbank ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de bonus die de vader van zijn werkgever ontvangt. De vader heeft de stelling van de moeder gemotiveerd weersproken. 8. Het hof is van oordeel dat rekening gehouden moet worden met de bonus die de vader van zijn werkgever ontvangt. De omvang van deze bonus is weliswaar zoals de vader stelt afhankelijk van het bedrijfsresultaat, maar gesteld noch gebleken is dat de vader de afgelopen jaren geen bonus heeft ontvangen. Het hof gaat er dan ook van uit dat de vader structureel een bonus van zijn werkgever ontvangt. Het hof gaat bij het vaststellen van de bonus uit van een gemiddelde over de afgelopen jaren. 9. Met ingang van 1 januari 2006 gaat het hof uit van een inkomen van de vader, overeenkomstig de door hem overgelegde jaaropgave 2006. Volgens de jaaropgave 2006 bedraagt het brutoloon van de vader € 135.481,- per jaar. De moeder heeft deze jaaropgave van de vader niet gemotiveerd weersproken. Met betrekking tot de bijdrage van de werkgever van de vader voor de aanschaf van het huis merkt het hof op dat uit de door de vader overgelegde salarisspecificaties blijkt dat die bijdrage niet tot het belastbaar loon is gerekend, zodat deze bijdrage ook niet in de jaaropgave begrepen kan zijn. 10. Met betrekking tot het vermogen van de vader overweegt het hof als volgt. De moeder heeft, zoals het hof in zijn tussenbeschikking heeft overwogen, gegriefd tegen de vaststelling door de rechtbank van het vermogen van de vader op een bedrag van € 170.195,-. Zij stelt dat ter zake van het vermogen van de vader uitgegaan moet worden van een hoger bedrag. 11. Het hof heeft in zijn voormelde tussenbeschikking overwogen dat geen rekening wordt gehouden met de door de moeder gestelde vermeerdering van het vermogen van de vader, nu de vader voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat dit bedrag betrokken is geweest in de verrekening tussen hem en zijn huidige echtgenote en als zodanig aan zijn huidige echtgenote toekomt. 12. Voor het overige is het hof van oordeel dat - in aanmerking genomen de overgelegde stukken - niet is vast komen te staan dat de vader over een groter vermogen beschikt dan het door de rechtbank vastgestelde bedrag van € 170.195,-. Nu de vader niet heeft gegriefd tegen de hoogte van dit bedrag en de grief van de moeder als zodanig faalt, staat het vermogen van de vader zoals dat is vastgesteld in de bestreden beschikking vast. 13. Het hof heeft in zijn tussenbeschikking (rechtsoverweging 17) overwogen dat de rechtbank ervan is uitgegaan dat de vader een bedrag van ongeveer € 75.000,- aan eigen middelen zou aanwenden voor de aankoop van zijn nieuwe woning. Voorts heeft het hof overwogen dat de vader uiteindelijk aan eigen middelen een bedrag van € 39.250,- heeft aangewend voor de aankoop van zijn nieuwe woning. Daarnaast heeft het hof overwogen dat de werkgever van de vader ter zake van de aankoop van zijn nieuwe woning een bedrag van € 32.500,- heeft vergoed. Het hof ziet in het vorenstaande geen aanleiding het vermogen van de vader van € 170.195,- te corrigeren, zoals de rechtbank heeft gedaan. Het hof komt evenwel terug op rechtsoverweging 19 van zijn tussenbeschikking en zal, nu van de zijde van de moeder geen inzicht is verschaft in het vermogen van de stiefvader, op grond van artikel 22 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering ook het vermogen van de vader buiten beschouwing laten. 14. Het hof verwijst verder voor het vaststellen van de draagkracht van de vader naar zijn overwegingen 7 en volgende in meergenoemde tussenbeschikking. 15. Het hof zal hierna de draagkracht van de stiefvader vaststellen. Draagkracht van de stiefvader Inkomen 16. Het hof stelt het inkomen van de stiefvader aan de hand van de overgelegde stukken op basis van middeling in redelijkheid vast op € 13.046,42 netto per maand. Het hof heeft niet kunnen vaststellen dat er aan de zijde van de stiefvader nog meer of andere inkomensbronnen zijn. Kosten [kinderen stiefvader] School 17. De moeder stelt dat de stiefvader totaal € 12.840,- per jaar (€ 1.070,- per maand) voldoet ter zake van schoolkosten ten behoeve van zijn drie kinderen, te weten [kind 1], [kind 2] en [kind 3]. De vader erkent dat de stiefvader deze kosten ten behoeve van zijn kinderen maakt. Het hof houdt met deze kosten rekening, nu de vader daartegen geen bezwaar heeft gemaakt. Kinderalimentatie 18. De moeder stelt dat de stiefvader een kinderalimentatie ten behoeve van zijn drie kinderen dient te voldoen van € 500,- per maand per kind (totaal € 1.500,- per maand). Ook met deze kosten houdt het hof rekening, nu de vader daartegen evenmin bezwaar heeft gemaakt. Met de incidentele uitgaven, zoals de aanschaf van een computer, houdt het hof geen rekening, aangezien het hier om eenmalige kosten gaat. De moeder stelt dat de verwachting is dat de kosten (de kosten van de vervolgstudie van de kinderen van de stiefvader) medio 2008 hoger liggen. Het hof houdt daarmee geen rekening, nu het hier om een toekomstige omstandigheid gaat, die bovendien nog onzeker is. Overige kosten 19. Het gezin van de stiefvader woont in [woonplaats in het buitenland], maar verblijft in de vakanties in het huis van de stiefvader in [een ander land]. De moeder begroot de vliegkosten ten laste van de stiefvader in dat verband op, naar het hof begrijpt, € 5.400,- per jaar (drie kinderen maal twee vakanties maal € 900,- per vliegticket). De moeder heeft haar stelling onderbouwd door het overleggen van een factuur, gedateerd 30 maart 2007. De vader heeft de stelling van de moeder met betrekking tot de reiskosten [woonplaats in het buitenland]-[naam plaats in het buitenland] weliswaar weersproken, maar hij heeft zijn stelling dienaangaande niet, althans onvoldoende concreet onderbouwd, terwijl dit wel op zijn weg had gelegen. Het hof zal derhalve rekening houden met de reiskosten zoals door de moeder gesteld. 20. De verblijfskosten ten laste van de stiefvader begroot de moeder op totaal € 735,- per jaar. Zij stelt dat de stiefvader negenenveertig dagen per jaar omgang met zijn drie kinderen heeft en dat de verblijfskosten € 5,- per dag per kind bedragen. 21. De vader heeft deze stelling gemotiveerd weersproken. Hij stelt dat de stiefvader éénendertig dagen per jaar omgang met zijn drie kinderen heeft. De vader betwist niet dat de verblijfskosten € 5,- per dag per kind bedragen. 22. Uit het door de moeder overgelegde echtscheidingsconvenant van de stiefvader en zijn ex-echtgenote volgt naar het oordeel van het hof dat er een omgangsregeling tussen de stiefvader en zijn drie kinderen is vastgesteld, inhoudende dat de stiefvader gerechtigd is omgang met zijn drie kinderen te hebben gedurende de helft van de zomervakanties (waarbij ervan is uitgegaan dat de zomervakantie totaal acht weken duurt), alsmede tijdens de kerstvakantie gedurende tenminste tien aaneengesloten dagen, derhalve in totaal achtendertig dagen per jaar. 23. Uit voormeld echtscheidingsconvenant volgt naar het oordeel van het hof niet dat, zoals de moeder stelt, de stiefvader daarnaast gedurende twee tussenvakanties per jaar omgang met zijn drie kinderen heeft. De vader heeft, zo volgt uit zijn stelling, deze stelling van de moeder weersproken. 24. Het hof ziet in het vorenstaande aanleiding de verblijfskosten ten laste van de stiefvader vast te stellen aan de hand van het echtscheidingsconvenant, derhalve uitgaande van een verblijfsduur van totaal achtendertig dagen per jaar. De verblijfskosten ten laste van de stiefvader stelt het hof aldus vast op een totaalbedrag van € 570,- per jaar (38 dagen maal € 5,- per dag per kind) derhalve op afgerond € 16,- per maand per kind. Vaste lasten [woonplaats in het buitenland] en kosten kinderen [van vader en moeder] in [woonplaats in het buitenland] 25. De moeder stelt dat de stiefvader bepaalde kosten voldoet ten behoeve van de kinderen van partijen, die bij haar in [woonplaats in het buitenland] verblijven, zoals de kosten van de schoolbus. 26. De vader betwist dat aan de zijde van stiefvader rekening moet worden gehouden met de kosten als door de moeder begroot. 27. Het hof houdt met de door de moeder gestelde extra kosten ten behoeve van de kinderen van partijen die bij haar verblijven, ten laste van de stiefvader geen rekening, aangezien deze kosten naar als niet voldoende weersproken is komen vast te staan verdisconteerd zijn in de bijstandsnorm dan wel vergoed worden door de werkgever van de stiefvader. 28. De moeder stelt dat de stiefvader bepaalde lasten bestaande uit onder meer premies voor verzekeringen en kosten van vliegtickets voldoet die verbonden zijn aan het verblijf in [woonplaats in het buitenland]. De moeder begroot die kosten op totaal € 23.144,- per jaar. 29. De vader is van mening dat alleen de tandartskosten van € 250,- per jaar ten laste van de draagkrachtberekening van de stiefvader meegenomen dienen te worden. 30. Het hof houdt rekening met de tandartskosten van € 250,- per jaar (afgerond € 21,- per maand), nu de vader zich daartegen niet verzet. Met de andere kosten houdt het hof geen rekening. Het hof gaat er namelijk van uit dat de auto- en benzinekosten en de internetkosten, zoals door de vader gesteld als te doen gebruikelijk vergoed worden door de werkgever van de stiefvader. De kosten van de chauffeur heeft de moeder, ongeacht haar stelling inhoudende dat deze kosten contant worden voldaan, niet met bewijsstukken gestaafd. Met betrekking tot de overige kosten is het hof van oordeel dat de stiefvader die uit zijn vrije ruimte dient te voldoen. De kinderen [van vader en moeder] in Nederland ([de jongmeerderjarige sub 1 en de jongmeerderjarige sub 2]) 31. De moeder stelt dat de stiefvader gemiddeld drie tickets op jaarbasis betaalt voor [de jongmeerderjarige sub 1 en de jongmeerderjarige sub 2] (de kinderen van partijen). Daarnaast neemt hij volgens haar nog andere extra kosten ten behoeve van hen voor zijn rekening. 32. De vader is van mening dat met de door de moeder gestelde kosten ten laste van de stiefvader geen rekening moet worden gehouden. 33. Het hof houdt met de door de moeder gestelde extra kosten ten behoeve van [de jongmeerderjarige sub 1 en de jongmeerderjarige sub 2] geen rekening. [De jongmeerderjarige sub 1 en de jongmeerderjarige sub 2] wonen in Nederland en maken derhalve geen deel uit van het gezin van de stiefvader. Het hof is van oordeel dat voor zover de stiefvader kosten ten behoeve van hen wenst te voldoen, hij geacht kan worden deze uit zijn draagkrachtvrije ruimte te voldoen. Huis [het buitenland] 34. De moeder stelt dat aan de zijde van de stiefvader rekening gehouden moet worden met de woonlasten van zijn huis in [het buitenland] van totaal € 12.955,- per jaar. 35. De vader is van mening dat de keuze van de stiefvader om in [het buitenland] een huis aan te schaffen, niet ten laste van zijn draagkracht mag komen. De stiefvader dient de kosten van deze woning volgens de vader uit zijn draagkrachtvrije ruimte te voldoen. Ook met de andere kosten dient geen rekening gehouden te worden. 36. Het hof houdt geen rekening met de kosten van de tweede woning in [het buitenland]. De keuze van de stiefvader om deze woning aan te houden, mag naar het oordeel van het hof niet ten laste van zijn draagkracht strekken. Bovendien beschikt de stiefvader over huurinkomsten, waarvan hij de hoogte niet heeft aangetoond. De kosten van de bootverzekering en de satelliettelevisie acht het hof luxebestedingen die de stiefvader geacht kan worden uit zijn vrije ruimte te voldoen. 37. De moeder beroept zich nog op de stelling dat de kosten van levensonderhoud in [woonplaats in het buitenland] gemiddeld twee keer hoger liggen dan in Nederland en dat daarmee rekening gehouden moet worden bij het bepalen van de draagkracht van de stiefvader. 38. Volgens de vader zijn de kosten van levensonderhoud in [woonplaats in het buitenland] niet zo hoog als de moeder wil doen geloven. 39. Het hof ziet in de overlegde stukken en de standpunten van partijen aanleiding de bijstandsnorm voor een alleenstaande ouder, die op de stiefvader van toepassing is, te vermenigvuldigen met de factor 1,45. Aan de door de moeder opgeworpen post kleding ten laste van de stiefvader gaat het hof voorbij, nu zij die onvoldoende heeft onderbouwd. Met de compensatie voor het wegvallen van de AOW-opbouw houdt het hof evenmin rekening, nu niet is gebleken dat deze gelden daadwerkelijk door de stiefvader worden afgestort. Verdeelsleutel 40. De omvang van de onderhoudsplicht van enerzijds de vader, anderzijds de stiefvader hangt af van de omstandigheden van het geval, in het bijzonder de draagkracht en de verhouding waarin ieder staat tot degene die onderhoud behoeft. Het hof acht het redelijk, gelet op het feit dat [de minderjarige sub 1], [de minderjarige sub 2] en [de minderjarige sub 3] sinds het uiteengaan van partijen bij de moeder verblijven ([de minderjarige sub 1] tot 25 augustus 2007), die gehuwd is met de stiefvader, en met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen omtrent de respectieve draagkracht van de vader en de stiefvader, de door de vader aan de moeder te betalen kinderalimentatie ten behoeve van [de minderjarige sub 1] (tot 25 augustus 2007) en [de minderjarige sub 2] en [de minderjarige sub 3] vast te stellen op een bedrag van € 260,- per maand per kind. Derhalve dient de bestreden beschikking vernietigd te worden. Ingangsdatum 41. De vader stelt dat de rechtbank ten onrechte geen aanleiding heeft gezien de bijdrage op een eerder tijdstip vast te stellen dan met ingang van de door de rechtbank gewezen beschikking. 42. Het hof overweegt als volgt. De vader stelt dat hij de moeder al bij brief van 1 december 2004 op de hoogte heeft gebracht van zijn te wijzigen inkomenspositie. Zij had er toen rekening mee kunnen houden dat de alimentatie aangepast zou moeten worden, zo stelt de vader. De moeder stelt dat de vader, alvorens hij zijn inleidend verzoekschrift bij de rechtbank indiende, haar niet op de hoogte heeft gesteld van zijn financiële positie. Het hof acht het redelijk de ingangsdatum van de gewijzigde kinderalimentatie vast te stellen met ingang van de datum van indiening van het inleidend verzoekschrift door de vader, derhalve met ingang van 9 maart 2005. 43. De vader verzoekt het hof te bepalen dat hetgeen hij boven het door het hof vastgestelde bedrag aan kinderalimentatie heeft betaald, door hem verrekend mag worden met nog te vervallen termijnen. Het hof zal dit verzoek van de vader afwijzen, aangezien het in casu gaat om kinderalimentatie, die, zoals de moeder onweersproken heeft verklaard, is opgesoupeerd, waardoor er naar het oordeel van het hof geen plaats is voor verrekening. 44. Hetgeen partijen ieder voor zich voorts nog naar voren hebben gebracht behoeft, gelet op het vorenstaande, naar het oordeel van het hof geen bespreking meer, omdat dat niet tot een ander oordeel kan leiden. 45. Mitsdien dient als volgt te worden beslist. BESLISSING OP HET HOGER BEROEP Het hof: vernietigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en, in zoverre opnieuw beschikkende: bepaalt - met dienovereenkomstige wijziging van de beschikking van 19 juni 2002 van de rechtbank te Amsterdam alsmede het daaraan aangehechte echtscheidingsconvenant - de door de vader aan de moeder te betalen kinderalimentatie voor [de minderjarige sub 1], [de minderjarige sub 2] en [de minderjarige sub 3] met ingang van 9 maart 2005 op € 260,- per maand per kind (voor [de minderjarige sub 1] tot 25 augustus 2007), wat de na heden te verschijnen termijnen betreft bij vooruitbetaling te voldoen; bepaalt de door de vader aan de moeder te betalen kinderalimentatie voor [de minderjarige sub 1] met ingang van 25 augustus 2007 op nihil; bepaalt dat de moeder de eventueel teveel door de vader aan haar betaalde kinderalimentatie niet aan hem hoeft terug te betalen; verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad; wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af. Deze beschikking is gegeven door mrs. van Nievelt, Dusamos en Mulder, bijgestaan door mr. Wijtzes als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 16 januari 2008.