Jurisprudentie
BC3147
Datum uitspraak2008-01-29
Datum gepubliceerd2008-01-30
RechtsgebiedFaillissement
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Haarlem
Zaaknummers07/20 R
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-01-30
RechtsgebiedFaillissement
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Haarlem
Zaaknummers07/20 R
Statusgepubliceerd
Indicatie
Tussentijdse beëindiging schuldsaneringsregeling.
Aannemelijk is geworden dat de schuldenaar een deel van de voorraad heeft onttrokken aan de boedel door deze in een andere - voor de bewindvoerder verzwegen bedrijfslocatie - op te slaan, dan wel door deze buiten de boeken om te verkopen. Voorts zijn bestellingen gedaan terwijl al lange tijd duidelijk had moeten zijn dat de onderneming geen lang leven meer was beschoren, zodat verzoeker ten aanzien van de daardoor ontstane schulden niet te goeder trouw is geweest.
Uitspraak
RECHTBANK HAARLEM
Sector civiel recht, unit insolventies
zaaknummer: 07/20R
nummer verklaring:
uitspraakdatum: 29 januari 2008
tussentijdse beëindiging schuldsanering
Bij vonnis van deze rechtbank van 9 januari 2007 is de schuldsanering uitgesproken ten aanzien van:
[verzoeker],
voorheen h.o.d.n. [meubelwinkel],
geboren op [datum en plaats],
wonende te [woonplaats].
De bewindvoerder heeft op 6 november 2007 verzocht om de toepassing van de schuldsaneringsregeling te beëindigen. De schuldenaar en de bewindvoerder zijn gehoord ter terechtzitting van 8 januari 2008.
Als grond voor de beëindiging heeft de bewindvoerder aangevoerd dat de schuldenaar een of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen niet naar behoren nakomt, zijn schuldeisers tracht te benadelen, bovenmatige schulden doet of laat ontstaan en schulden niet te goeder trouw is aangegaan.
De bewindvoerder heeft daartoe het volgende aangevoerd.
De schuldenaar heeft nagelaten alle relevante informatie ten aanzien van zijn onderneming te verschaffen. Uit de beschikbare gegevens blijkt voorts dat de schuldenaar zijn voorraad voor een veel lager bedrag dan de boekwaarde heeft verkocht dan wel dat deze is onttrokken aan de boedel. Bovendien heeft de schuldenaar van januari 2006 tot en met halverwege mei 2006 nog goederen besteld die voor een bedrag van € 165.853,57 onbetaald zijn gebleven, terwijl het toen duidelijk moet zijn geweest dat de schuldenaar zijn onderneming op korte termijn zou staken. Volgens de bewindvoerder zijn deze schulden dan ook niet te goeder trouw aangegaan.
Voorts heeft de bewindvoerder aangegeven dat de schuldenaar geen melding heeft gemaakt van de alimentatieverplichting die op hem rust. Ook heeft de schuldenaar niet voldaan aan de hieruit voortvloeiende betalingsverplichtingen waardoor hij nieuwe schulden heeft laten ontstaan. Tot slot heeft de schuldenaar de schuldeisers benadeeld nu hij voor de alimentatieverplichting geen nihilstelling heeft aangevraagd waardoor de deze nog steeds loopt.
De schuldenaar heeft de stellingen van de bewindvoerder deels weersproken. Op het verweer zal voor zover relevant nader worden ingegaan. De rechtbank overweegt het volgende.
De schuldenaar heeft, naast de rechtstreeks uit de wet voortvloeiende informatieplichten, de algemene, door artikel 350 van de Faillissementswet gesanctioneerde, verplichting tot het verschaffen van die inlichtingen waarvan hij weet of behoort te begrijpen dat zij van belang zijn voor een doeltreffende uitvoering van de schuldsaneringsregeling. Hieronder wordt in ieder geval begrepen dat de schuldenaar alle relevante informatie verschaft over hoe bepaalde schulden zijn ontstaan en dat hij duidelijkheid geeft over wat er met bepaalde activa van zijn onderneming is gebeurd. Indien de schuldenaar niet aan deze verplichting voldoet, kan dit, afhankelijk van de relevante omstandigheden, reden zijn de schuldsaneringsregeling tussentijds te beëindigen. Voorts kan de rechter de toepassing van de schuldsaneringsregeling ook tussentijds beëindigen, indien, nadat de schuldenaar tot de regeling is toegelaten, op een later moment alsnog wordt ontdekt dat de schuldenaar niet te goeder trouw is geweest ten aanzien van het ontstaan of onbetaald laten van schulden. Deze bevoegdheid komt de rechter ook toe indien duidelijk wordt dat de schuldenaar zijn schuldeisers heeft getracht te benadelen.
In de onderhavige procedure is er onduidelijkheid ontstaan over wat er met de voorraad van de onderneming is gebeurd nadat deze in mei 2006 is gestaakt. Voorts zijn er vragen gerezen over de goede trouw van de schuldenaar voor wat betreft de schulden die hij in 2006 nog is aangegaan. De rechtbank overweegt hieromtrent het volgende.
Uit de winst en verliesrekening per 31 mei 2006 volgt dat de schuldenaar in 2006 nog voor ongeveer € 195.000,-- aan nieuwe voorraden heeft ingekocht. Van deze bestellingen heeft de schuldenaar een bedrag van € 165.853,57 onbetaald gelaten. Uit een overgelegde brief van een leverancier blijkt dat de schuldenaar op 12 mei 2006 nog een levering in ontvangst heeft genomen, welke onbetaald is gebleven. Voorts vermeldt de balans per 31 december 2005 een aanwezige voorraad ter waarde van € 250.000,--. In totaal had de schuldenaar aldus per 31 mei 2006 een voorraad ter waarde van ongeveer € 445.000,-- in de boeken staan.
Daartegenover stond blijkens de winst en verliesrekening een omzet van slechts € 271.327,38 tot en met 31 mei 2006. De conclusie is dan ook gerechtvaardigd dat de schuldenaar nog een aanzienlijke voorraad meubels onder zich moest hebben toen hij de onderneming staakte per eind mei 2006. De bewindvoerder heeft bij de schuldenaar echter geen voorraad aangetroffen.
Bovendien heeft de bewindvoerder van een aantal leveranciers vernomen dat de schuldenaar van de een op de andere dag is vertrokken en sindsdien spoorloos is. Ook zou volgens leveranciers de nog aanwezige voorraad naar een andere locatie zijn verplaatst. In een later stadium is de bewindvoerder uit de postblokkade gebleken dat de schuldenaar over een ander bedrijfspand beschikte, gelegen in Beverwijk. Het bestaan van dit pand was door de schuldenaar niet gemeld. De schuldenaar heeft inmiddels aangegeven dat dit pand dienst deed als opslag.
Op basis van de informatieplicht die rust op de schuldenaar, was het gezien het bovenstaande aan hem om duidelijkheid te verschaffen over de voorraden en de gedane bestellingen. De enige verklaring die de schuldenaar echter heeft gegeven voor het ontbreken van de voorraad, is dat hij deze verkocht zou hebben. Nu uit de jaarstukken het tegendeel blijkt en de schuldenaar voorts niet kan aangeven waar de opbrengst van deze verkopen is gebleven, zal de rechtbank de stelling dat alle voorraden zijn verkocht passeren. Op basis van de hiervoor geschetste omstandigheden en het ontbreken van een verklaring van de schuldenaar hieromtrent, is aannemelijk dat de schuldenaar een deel van de voorraad heeft onttrokken aan de boedel door deze ergens anders op te slaan dan wel door deze buiten de boeken om te verkopen. In beide gevallen heeft de schuldenaar zijn schuldeisers benadeeld. Voorts heeft de schuldenaar zijn informatieplicht geschonden door geen duidelijkheid te verschaffen over omstandigheden die daar klaarblijkelijk om vroegen.
Ten aanzien van de bestellingen in 2006 heeft de schuldenaar aangevoerd dat hij deze schulden te goeder trouw is aangegaan. Naar eigen zeggen was hij niet van plan zijn onderneming te staken, maar heeft hij dit van de een op de andere dag besloten toen alle voorraden verkocht waren. Nu niet is gebleken dat de voorraden zijn verkocht, zal deze stelling gepasseerd worden. Voorts is de rechtbank van oordeel dat het de schuldenaar gezien de bedrijfsresultaten al lange tijd duidelijk had moeten zijn dat zijn onderneming geen lang leven meer beschoren was. Ondanks dat is de schuldenaar gewoon doorgegaan met het doen van bestellingen en heeft hij zelfs in de maand mei 2006 nog leveringen geaccepteerd zonder melding te maken van enige op handen zijnde staking van de onderneming. Nu de schuldenaar voorts voor zijn schuldeisers spoorloos is verdwenen, hij geen melding heeft gemaakt van een bedrijfspand dat als opslag diende en nagenoeg het volledige bedrag aan bestellingen in 2006 onbetaald heeft gelaten, kan hij niet volhouden dat deze schulden te goeder trouw zijn aangegaan. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de schulden die in 2006 zijn aangegaan en voor een bedrag van € 165.853,57 onbetaald zijn gebleven niet te goeder trouw zijn aangegaan. Nu de schuldenaar ten aanzien van deze schulden verder ook geen opheldering heeft gegeven, heeft hij ook ten aanzien hiervan zijn informatieplicht geschonden.
Ten aanzien van de alimentatieverplichting heeft de schuldenaar ter zitting erkend dat hij deze niet aan de bewindvoerder heeft gemeld. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de schuldenaar ook ten aanzien hiervan zijn informatieplicht heeft geschonden.
Voorts is gebleken dat de schuldenaar de alimentatieverplichting gedurende de schuldsaneringsregeling niet naar behoren heeft afgedragen. Nu deze verplichting € 250,-- per maand bedraagt en er vanaf datum schuldsanering inmiddels 12 maanden zijn verstreken, staat daarmee vast dat de schuldenaar gedurende de schuldsaneringsregeling nieuwe bovenmatige schulden heeft laten ontstaan.
Tot slot heeft de schuldenaar erkend dat hij tot op heden nog geen nihilstelling heeft geregeld voor de alimentatieverplichting. Ter zitting heeft de schuldenaar aangegeven hiertoe wel een advocaat te hebben ingeschakeld, maar dat deze de zaak heeft laten liggen zodat tot op heden de alimentatieverplichting gewoon doorloopt. De rechtbank is van oordeel dat de gestelde nalatigheid van zijn voormalige advocaat voor rekening en risico van de schuldenaar komt. Het is aan de schuldenaar om er zorg voor te dragen dat de nihilstelling zo snel mogelijk wordt geregeld. Nu dit nog steeds niet is geschied, is de rechtbank van oordeel dat de schuldenaar hiermee zijn schuldeisers benadeelt.
Op basis van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de schuldenaar diverse verplichtingen voortvloeiende uit de schuldsaneringsregeling in ernstige mate heeft geschonden zodat er aanleiding bestaat de toepassing van de schuldsaneringsregeling te beëindigen op grond van artikel 350 lid 3 sub c, d en e van de Faillissementswet.
Aangezien er voldoende baten beschikbaar zijn om daaruit vorderingen geheel of gedeeltelijk te voldoen zal de schuldenaar van rechtswege in staat van faillissement verkeren, zodra dit vonnis in kracht van gewijsde is gegaan.
De rechtbank zal het salaris van de bewindvoerder en de door deze gemaakte kosten vaststellen. De kosten van de in de schuldsaneringsregeling bevolen publicaties komen, voor zover deze niet uit de boedel kunnen worden voldaan, ten laste van de Staat.
Beslissing
De rechtbank:
-beëindigt de toepassing van de schuldsaneringsregeling en benoemt met ingang van de dag dat dit vonnis in kracht van gewijsde zal zijn gegaan in het faillissement van de schuldenaar tot rechter-commissaris mr. A.H. Veldmaat-Wansink,
en tot curator mr. R. Mulder,
gevestigd te 2011 NM Haarlem, aan de Nieuwe Gracht 124,
-stelt het salaris van de bewindvoerder over de periode van 9 januari 2007 tot en met 29 januari 2008 vast op een bedrag van € 650,93, inclusief de omzetbelasting en bepaalt dat dit bedrag, voor zover dit niet uit de boedel kan worden voldaan, ten laste van schuldenaar komt;
-beveelt dat de kosten van de in de schuldsaneringsregeling bevolen publicaties (ad € 65,--), voor zover deze niet uit de boedel kunnen worden voldaan, ten laste van de Staat komen;
-geeft met ingang van de dag dat dit vonnis in kracht van gewijsde zal zijn gegaan last aan de curator tot het openen van aan de schuldenaar gerichte brieven en telegrammen gedurende een termijn van dertien maanden.
Gewezen door mr. J.J. Dijk en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 29 januari 2008 in tegenwoordigheid van de griffier.