Jurisprudentie
BC2508
Datum uitspraak2008-01-17
Datum gepubliceerd2008-01-23
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200706723/2
Statusgepubliceerd
SectorVoorzitter
Datum gepubliceerd2008-01-23
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200706723/2
Statusgepubliceerd
SectorVoorzitter
Indicatie
Bij besluit van 28 november 2006 heeft de gemeenteraad van Geldermalsen het bestemmingsplan "Buitengebied" vastgesteld.
Uitspraak
200706723/2.
Datum uitspraak: 17 januari 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in de gedingen tussen onder meer:
1. [verzoekers sub 1], wonend te [woonplaats],
2. [verzoeker sub 2], wonend te [woonplaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Gelderland,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 28 november 2006 heeft de gemeenteraad van Geldermalsen het bestemmingsplan "Buitengebied" vastgesteld.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 17 juli 2007, nr. 2007-024385, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Tegen dit besluit hebben onder meer verzoekers sub 1 bij brief van 8 oktober 2007, bij de Raad van State ingekomen op 8 oktober 2007, en verzoeker sub 2 bij brief van 10 oktober 2007, bij de Raad van State ingekomen op 11 oktober 2007, beroep ingesteld.
Bij brief van 10 oktober 2007, bij de Raad van State ingekomen op 10 oktober 2007, hebben verzoekers sub 1 de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Bij brief van 10 oktober 2007, bij de Raad van State ingekomen op 11 oktober 2007, heeft verzoeker sub 2 de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 december 2007, waar verzoekers sub 1, in persoon en bijgestaan door mr. drs. I.E. Nauta, advocaat te Arnhem, verzoeker sub 2, bijgestaan door mr. drs. A.W. van Ojen, en verweerder, vertegenwoordigd door P.G.A.L. Evers, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts is daar de gemeenteraad van Geldermalsen, vertegenwoordigd door F. Schmidt, ambtenaar van de gemeente, gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Het plan omvat nagenoeg het gehele grondgebied van de gemeente Geldermalsen, met uitzondering van de woonkernen, een tweetal grote recreatieterreinen en enkele andere kleinere deelgebieden, en vervangt het oude bestemmingsplan Buitengebied uit 1985.
Ten aanzien van het verzoek van [verzoekers sub 1]:
2.3. [verzoekers sub 1] vrezen door de aan de voormalige agrarische bedrijfswoningen aan de Bulkstraat 49, 70 en 70a in Deil toegekende bestemming van burgerwoning te zullen worden belemmerd in de bedrijfsvoering van hun melkveehouderij aan de [locatie 1]. Zij willen met name voorkomen dat, gezien de afstand van een oude veeschuur tot het perceel Bulkstraat 49, problemen zullen ontstaan door mogelijke vernieuwingen en uitbreidingen van onder meer de woning op dat perceel, nu daarvoor - naar niet in geding is - op korte termijn een aanvraag om bouwvergunning zal worden ingediend. Zij hebben in dat verband met name gewezen op de veranderende milieuwetgeving ter zake van melkrundveehouderijen.
2.4. Ter zitting is namens de gemeenteraad en verweerder verklaard dat de afstand van de inrichting - inclusief de oude veeschuur - tot de woning aan de Bulkstraat 49 tenminste 25 m bedraagt.
Voorts is ter zitting genoegzaam komen vast te staan, mede gelet op artikel 5, tweede lid, onder c.3. van de planvoorschriften, dat de hiervoor bedoelde bouwplannen er niet op zijn gericht om uitbreidingen van de woning aan de Bulkstraat 49 op kortere afstand van het bedrijf van verzoeker te realiseren. Aldus zal de feitelijke situatie ter plaatse, die in het kader van de toetsing aan de milieubepalingen in het algemeen bepalend is, geen wijziging ondergaan, nu niet in geding is dat de woning op no. 49 reeds jaren als burgerwoning in gebruik is. Er is met betrekking tot deze situatie voorts nimmer handhavend opgetreden of om dergelijk optreden verzocht.
Hiervan uitgaande is de Voorzitter van oordeel dat, bij afweging van de bij het bestreden besluit betrokken belangen in het kader van de onderhavige procedure, aan het belang dat met de inwerkingtreding van de aanduiding "woning" van het pand Bulkstraat no. 49 en de daarmee gepaard gaande mogelijkheden tot uitbreiding daarvan gediend is, meer gewicht moet worden toegekend dan aan de vrees van verzoekers voor belemmering van hun bedrijfsvoering, die ook ter zitting ontoereikend is geconcretiseerd, zodat voor het treffen van een voorlopige voorziening in zoverre geen aanleiding bestaat.
2.5. Ook in de vrees van verzoekers voor belemmering van hun bedrijfsvoering door de oprichting van bouwvergunningvrije bouwwerken aan de Bulkstraat 49 kan geen grond worden gevonden om een voorlopige voorziening te treffen. De vraag of verzoekers door de oprichting aan de Bulkstraat 49 van bouwwerken waarvoor ingevolge artikel 43 van de Woningwet, zoals deze met ingang van 1 januari 2003 luidt, in samenhang met artikel 2, aanhef en onder a, van het Besluit bouwvergunningvrije en licht-bouwvergunningplichtige bouwwerken, geen bouwvergunning is vereist, in hun bedrijfsvoering zullen kunnen worden beknot, dient in het kader van de milieuregelgeving te worden beantwoord.
De Voorzitter wijst er daarbij op dat de mogelijkheid van het oprichten van dergelijke bouwwerken los staat van de mogelijkheid van het oprichten van bouwwerken op basis van de in een bestemmingsplan opgenomen bestemmingen en voorschriften en hij in deze procedure slechts over laatstgenoemde mogelijkheid kan oordelen.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Ten aanzien van het verzoek van [verzoeker sub 2]
2.7. [verzoeker sub 2], die een fruitteeltbedrijf exploiteert aan de [locatie 2] te [plaats], heeft onder meer aangevoerd dat onduidelijkheid bestaat over de status van de bij het bestemmingsplan behorende archeologische kaart, waardoor volgens hem verwarring bestaat over de ter plaatse van zijn bedrijf gehanteerde maatvoering en de daaruit voor hem voortvloeiende verplichtingen.
Zijn bezwaren richten zich voorts tegen artikel 15 van de planvoorschriften met betrekking tot de archeologische waarden. Volgens hem is artikel 15, tweede lid, onder c, in samenhang met het tweede lid onder d, van dat artikel overbodig, aangezien een gebouw dat binnen 2,5 meter van een bestaande fundering wordt opgericht, niet meer aan de restrictieve eisen van het tweede lid onder c behoeft te voldoen, en is voorts artikel 15, vierde lid, onder a, waarin een algemene aanlegvergunningplicht voor het gehele plangebied is opgenomen onnodig, nu de te beschermen archeologische belangen reeds afdoende in de overige planvoorschriften gereguleerd zijn.
Verzoeker heeft tevens gesteld dat het bestemmingsplan ten onrechte een uitbreiding van de aan de Rhenoyseweg 34 gelegen basisschool "De Bloeiende Betuwe" en de peuterspeelzaal " 't Hummeltje" met 30 meter in zuidoostelijke richting mogelijk maakt, waar zich een fruitteeltbedrijf bevindt. Hij is van mening dat onvoldoende is gemotiveerd waarom daarbij is afgeweken van de in de praktijk gehanteerde, en in de jurisprudentie in beginsel als niet onredelijk aangemerkte, afstandsnorm van 50 meter tussen bedrijven die met bestrijdingsmiddelen werken en gevoelige bestemmingen.
2.8. De Voorzitter stelt allereerst vast dat zich bij de stukken een officieel vastgestelde, gewaarmerkte en goedgekeurde archeologische kaart bevindt. Op deze kaart zijn met de aanduiding 'archeologisch waardevolle gebieden' en met 'archeologische onderzoeksgebieden' de gronden in het plangebied aangegeven die (mede) bestemd zijn voor de bescherming van de aan de gronden eigen zijnde archeologische waarden, waaromtrent in planvoorschrift 15 beschermende bepalingen zijn opgenomen.
Gelet hierop kan naar het oordeel van de Voorzitter geen twijfel bestaan omtrent de vraag welke archeologische kaart en welke maatvoering ter plaatse van het bedrijf van verzoeker bepalend is.
Het standpunt van verweerder en de gemeenteraad dat de bouw- en aanlegvoorschriften in artikel 15 noodzakelijk zijn ter bescherming van de archeologische waarden van het plangebied, komt de Voorzitter voorts niet onjuist voor.
Verzoeker heeft geen feiten en omstandigheden naar voren gebracht die het treffen van een ordemaatregel ter zake desondanks noodzakelijk maken.
2.9. Ter zitting is door de gemeenteraad aangevoerd dat verzoeker niet als belanghebbende bij het bestreden besluit kan worden aangemerkt voor zover dat ziet op het plandeel met de bestemming "Msch" (school) ter plaatse van de Rhenoyseweg 34, nu zijn fruitteeltbedrijf zich op ca. 650 meter afstand daarvan bevindt.
De Voorzitter overweegt dat, gezien die afstand, ernstige twijfel bestaat of verzoeker in zoverre als belanghebbende kan worden beschouwd. Voor het uitvoeren van het nadere onderzoek dat uitsluitsel zou bieden bestaat naar het oordeel van de Voorzitter in dit geval reeds daarom geen reden, nu niet valt in te zien welk spoedeisend belang verzoeker bij schorsing van het bestreden besluit op dit punt zou kunnen hebben.
2.10. In hetgeen verzoeker heeft aangevoerd kan dan ook geen aanleiding worden gevonden voor het treffen van een voorlopige voorziening.
2.11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst de verzoeken af.
Aldus vastgesteld door mr. J.C.K.W. Bartel, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. N.T. Zijlstra, ambtenaar van Staat.
w.g. Bartel w.g. Zijlstra
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 17 januari 2008
240.