Jurisprudentie
BC2163
Datum uitspraak2007-11-16
Datum gepubliceerd2008-01-18
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Hertogenbosch
Zaaknummers20-002185-07
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-01-18
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Hertogenbosch
Zaaknummers20-002185-07
Statusgepubliceerd
Indicatie
art. 37en 287/45 Sr.: Poging tot doodslag kan wegens een ziekelijke stoornis van de geestvermogens niet aan verdachte kan worden toegerekend. Oplegging TBS met dwangverpleging of plaatsing in psychiatrisch ziekenhuis? Voor het hof staat niet vast dat plaatsing van verdachte in een psychiatrisch ziekenhuis ex artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht geen start van een adequate behandeling en begeleiding zal inhouden. Indien zou blijken dat verdachte na een behandelduur van een jaar in een psychiatrisch ziekenhuis niet afdoende behandeld is voor zijn psychische stoornis, kan de behandeling immers op vordering van de officier van justitie aansluitend worden voortgezet – zoals in het verleden ook al is geschied – op grond van rechterlijke machtigingen krachtens de Wet BOPZ. Het hof is derhalve van oordeel dat de maatregel van plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis, eventueel gevolgd door een aansluitende civielrechtelijke plaatsing op grond van de Wet BOPZ, de noodzakelijke structurerende psychiatrische behandelomgeving kan bieden. Gelet op het vorenoverwogene zal het hof gelasten dat verdachte voor een termijn van een jaar in een psychiatrisch ziekenhuis zal worden geplaatst.
Uitspraak
Parketnummer: 20-002185-07
Uitspraak: 16 november 2007
TEGENSPRAAK
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 24 mei 2007 in de strafzaak met parketnummer 01-845079-07 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1981],
wonende te [woonplaats], [adres],
thans verblijvende in Huis van Bewaring Grave (Unit A + B) te Grave.
Hoger beroep
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
Bij vonnis, waarvan beroep, is de vordering van de benadeelde partij [benadeelde] toegewezen tot een gedeelte van EUR 1.375,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 13 januari 2007 tot de dag der algehele voldoening. De voeging duurt voor zover de vordering is toegewezen van rechtswege voort in hoger beroep. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de rechter in eerste aanleg zal bevestigen.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het beroepen vonnis en met de gronden waarop dit berust, behalve voor wat betreft de opgelegde maatregel en de beslissing op de vordering van de benadeelde partij.
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
In hoger beroep is van de zijde van de verdachte aangevoerd dat verdachte van het primair ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken. Daartoe is aangevoerd dat de verklaring die getuige [getuige] bij de politie heeft afgelegd onbetrouwbaar is. In dit verband is, zakelijk weergegeven, gesteld dat verdachte de keel van het slachtoffer slechts gedurende korte tijd en vanuit staande positie heeft dichtgeknepen, dat verdachte zelf is opgehouden met het dichtknijpen van de keel van het slachtoffer en niet door [getuige] bij het slachtoffer is weg getrokken, alsmede dat [getuige] heeft verklaard dat verdachte het slachtoffer met de vuist heeft geslagen, terwijl het slachtoffer dat zelf niet heeft verklaard.
Het hof is – met de advocaat-generaal en anders dan de raadsman – van oordeel dat de verklaring van [getuige], alsook de verklaring van het slachtoffer, betrouwbaar is te achten. Daartoe overweegt het hof als volgt. Voor zover daarbij paginanummers worden genoemd, betreffen dit pagina’s uit het dossier van de regiopolitie Brabant-Noord, nr. PL2132/07-011167, sluitingsdatum 6 februari 2007.
De verklaring van [getuige], zakelijk weergegeven inhoudende dat het slachtoffer na een kopstoot en vuistslagen in elkaar zakte, dat verdachte op zijn knieën ging zitten en dat verdachte de adamsappel van het slachtoffer vastpakte (pagina 23), vindt steun in de aangifte van het slachtoffer. Laatstgenoemde heeft namelijk verklaard dat hij na een kopstoot duizelig werd en hierdoor op de grond viel, waarna hij na enkele seconden weer bijkwam (pagina’s 18-19). Het hof acht derhalve niet aannemelijk dat verdachte en het slachtoffer stonden op het moment dat verdachte het slachtoffer bij de keel greep.
Voorts wordt de verklaring van [getuige], inhoudende dat hij verdachte van het slachtoffer weg trok (pagina’s 23-24), bevestigd door de verklaring van het slachtoffer. Het slachtoffer heeft namelijk verklaard dat hij voelde dat hij van achteren was vastgepakt, dat twee vingers zijn adamsappel indrukten, dat hij iemand hoorde roepen: “Laat hem los”, dat hij plotseling werd losgelaten en dat hij zag dat een medewerker van het café (het hof begrijpt: [getuige]) verdachte van achteren had vastgepakt (pagina 19).
Met betrekking tot de stelling van de raadsman dat de verklaring van [getuige] onbetrouwbaar is aangezien alleen [getuige] – en niet het slachtoffer zelf – heeft verklaard dat verdachte het slachtoffer met zijn vuisten heeft geslagen, overweegt het hof dat uit de aangifte blijkt dat het slachtoffer zijn bewustzijn heeft verloren nadat verdachte hem een kopstoot had gegeven. Het is daarom zeer goed mogelijk dat verdachte als gevolg van het verlies van bewustzijn de vuistslagen van verdachte niet heeft opgemerkt. Dit geldt te meer, nu [getuige] heeft verklaard dat verdachte met zijn vuisten heeft geslagen direct nadat hij het slachtoffer de kopstoot had gegeven. Het feit dat het slachtoffer zelf niet heeft verklaard over vuistslagen levert daarom naar het oordeel van het hof geen grond op om te twijfelen aan de verklaring van [getuige].
Het hof heeft uit de verklaringen van het slachtoffer en [getuige] de overtuiging bekomen dat verdachte niet zelf is opgehouden met het dichtknijpen van de keel van het slachtoffer, maar dat dit dichtknijpen in de tijd enkel beperkt is gebleven door het ingrijpen van [getuige], die verdachte bij het slachtoffer heeft weggetrokken.
Gelet op het vorenoverwogene acht het hof – met de advocaat-generaal en de eerste rechter – de primair ten laste gelegde poging tot doodslag wettig en overtuigend bewezen.
Op te leggen maatregel
Het hof stelt voorop dat de eerste rechter terecht en op goede gronden heeft geoordeeld dat het bewezen verklaarde wegens een ziekelijke stoornis van de geestvermogens niet aan verdachte kan worden toegerekend, zodat verdachte niet strafbaar is en dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
De vordering van de advocaat-generaal houdt in dat het hof – evenals de eerste rechter – aan verdachte TBS met dwangverpleging zal opleggen.
De raadsman van verdachte heeft bepleit dat het hof verdachte voor een termijn van een jaar zal plaatsen in een psychiatrisch ziekenhuis, waarna verdachte middels rechterlijke machtigingen op grond van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (Wet BOPZ) zou kunnen worden opgenomen.
Ten aanzien van verdachte is door drs. A.T.J.H. Gerards, psychiater en vast gerechtelijk deskundige, een onderzoek ingesteld naar de geestvermogens van verdachte dat heeft geresulteerd in een rapportage d.d. 12 april 2007. Voorts is door drs. P.C. Braun, psycholoog en vast gerechtelijk deskundige, een dergelijk onderzoek ingesteld, hetgeen heeft geleid tot een rapportage d.d. 1 mei 2007.
De gedragsdeskundige Gerards concludeert op pagina 15 van zijn rapportage:
“Indien schuldig bevonden aan het tenlastegelegde wordt de recidivekans groot ingeschat: betrokkene staat chronisch psychotisch in het leven. Als gevolg daarvan heeft betrokkene voortdurend zeer veel moeite met het afgrenzen van zijn eigen denk- en belevingswereld met de wereld en mensen om zich heen. Zelfs met de tot dusverre geboden begeleiding (zoals opnames en medicatie) is betrokkenes evenwicht tussen externe en interne wereld, respectievelijk externe realiteit en interne fantasie-wereld uitermate fragiel gebleken. Een willekeurige prikkel uit betrokkenes omgeving wordt door hemzelf als een dusdanige belasting ervaren dat de broze contactlaag met de realiteit breekt en desbetreffende willekeurige externe prikkel tot een psychotische doorbraak leidt, desbetreffende willekeurige prikkel op een psychotische wijze geïncorporeerd en verwerkt kan worden in betrokkenes psyche en een impulsdoorbraak naar de omgeving of naar zichzelf onvoorspelbaar kan plaatsvinden. Betrokkenes beperkte ziekte-inzicht, zijn psychosociale omstandigheden (financiën, geringe passende activiteitenontplooiing, huisvesting bij moeder) kunnen de externe druk verder doen vergroten en daarmee het reeds fragiele evenwicht verder onder druk zetten. Betrokkenes uitgebreide psychiatrische voorgeschiedenis met gedwongen opnames in combinatie met het tussentijds in forse mate opgetreden psychisch verval impliceren een sombere prognose voor wat betreft de te verwachten draaglast en draagkracht van betrokkene.
Teneinde de kans op herhaling in de toekomst zoveel mogelijk te voorkomen wordt het College geadviseerd, indien betrokkene schuldig wordt bevonden aan het tenlastegelegde, ter bescherming van de maatschappij en zijn burgers bij betrokkene zorg te dragen voor een forse externe locus van controle in de vorm van terbeschikkingstelling met dwangverpleging. Mocht de rechter deze maatregel te zwaar achten is door ondergetekende plaatsing in een psychiatrische instelling ex artikel 37/39 nog overwogen, hoewel deze gezien de begrensde behandelduur, het onvoorspelbare en impulsieve karakter van het delict(gevaar) en de groot ingeschatte recidivekans de behandeling van betrokkene en algemene veiligheid naar schatting minder ten goede zal komen en naar verwachting minder haalbaar. Gelet op betrokkenes psychiatrische voorgeschiedenis wordt een langdurige behandeling zeer wenselijk geacht.”
De gedragsdeskundige Braun concludeert op pagina’s 14-16 van zijn rapportage:
“Indien betrokkene niet voldoende effectief behandeld wordt voor de chronisch psychotische aandoening, de juiste medicatie krijgt en een heel duidelijke structuur gedurende langere tijd (jaren), is de kans op recidive van gewelddadig gedrag hoog. De aandoening waaraan betrokkene lijdende is, blijkt in de afgelopen jaren niet afdoende te behandelen. De symptomen verminderen maar verdwijnen niet. De gevolgen daarvan in de zin van cognitieve vervormingen en daardoor impulsieve agressieve ontladingen blijven daardoor hoger dan gemiddeld te verwachten. Betrokkene zal, indien hij niet adequaat behandeld en begeleid wordt, onherroepelijk terugvallen in agressief gedrag als gevolg van de stoornis. Daarnaast zal betrokken bewaard moeten worden voor middelengebruik (zowel drugs maar ook alcohol!) teneinde de interne structuurzwakte niet nog meer onder druk te zetten.
Betrokkene is enkele malen (twee maal) eerder psychiatrisch behandeld onder dwang (Rechterlijke Machtiging) als gevolg van gewelddadig gedrag. Eerder behandelingen waren redelijk succesvol totdat de dwingende maatregel wegviel en betrokkene zich geleidelijk terugtrok uit de nazorg en vervolgens toenemend psychotisch werd met gewelddadige en onrustige episodes. Betrokkene was in dergelijke periode dat het minder goed met hem ging niet te overtuigen van de noodzaak om in de behandeling te blijven. Hieruit kan geconstateerd worden dat zowel een klinische behandeling als ook een ambulante behandeling beperkt zinvol zijn geweest aangezien betrokkene zich aan de behandeling onttrok zodra deze niet meer een verplichtend karakter had.
Betrokkenes familie wil wel voor enige opvang zorgen maar kan de zorg voor deze toch zeer zieke man, maar tot op zekere hoogte dragen. Hen de verantwoordelijkheid geven voor het toezicht zou in wezen onverantwoord zijn. Gedwongen opname in de psychiatrie zal gedurende de eerste tijd wel zinvol kunnen zijn, maar binnen het jaar zal betrokkene proberen om onder de begeleiding uit te komen.
Betrokkene heeft nadrukkelijk een duidelijk structurerend psychiatrische behandelomgeving nodig die betrokkenes gedrag aan kan. Eerdere behandelingen liepen stuk zodra betrokkene meer zelfstandige keuzes kon gaan maken over de voortzetting van de behandeling.
Betrokkene heeft onvoldoende positief gereageerd op een psychiatrische behandeling onder de druk van een Rechterlijke Machtiging. Hij onttrok zich aan de voorwaarden van een daarop aansluitende ambulante begeleidingsvorm. Derhalve is te adviseren betrokkene te laten behandelen in het kader van een forensisch psychiatrische behandelomgeving ter stabilisering van het psychiatrisch beeld en het vinden van een goede woonomgeving met nadrukkelijk psychiatrisch toezicht en tevens forensisch psychiatrisch toezicht. Gedacht kan worden aan een opname in het kader van een TBS met dwangverpleging bij voorkeur uit te voeren in de F.P.K. van de GgzEindhoven vanwege hun speciale expertise op het gebied van de chronische psychosen en de mogelijkheid betrokkene van daaruit onder scherp toezicht te resocialiseren in de regio. Een detentie zal contraproductief blijken en zal betrokkenes toestand mogelijk zelfs doen verergeren. Een voorwaardelijke maatregel lijkt niet zinvol omdat betrokkene bij episodes niet helder kan nadenken over zijn eigen belangen en dan de verkeerde beslissingen neemt zoals in het verleden is gebleken. Zolang betrokkene in een duidelijk structurerend psychiatrisch zorgsysteem is opgenomen reageert hij afdoende op de behandeling. Zodra dat dwingende karakter wegvalt of voorwaardelijk wordt, vervalt betrokkene in eerder ongewenst gedrag en treden psychotische decompensaties op.
Het enige mogelijke alternatief voor TBS met dwangverpleging indien de Rechtbank deze maatregel niet zou willen opleggen, zou volgens rapporteur zijn opname in een forensisch psychiatrische omgeving in het kader van een Strafrechterlijke Machtiging. Helaas is de looptijd van een dergelijke maatregel beperkt tot een jaar waardoor de kans op terugval na een jaar vrijwel maximaal is, met de risico’s zoals die eerder zijn geschetst en feitelijk zich hebben voorgedaan.”
Op grond van de conclusies van voornoemde gedragsdeskundigen is het hof van oordeel dat verdachte gevaarlijk is voor anderen, dan wel voor de algemene veiligheid van personen.
Met betrekking tot de op te leggen maatregel stelt het hof vast dat Braun concludeert dat een detentie contraproductief zal blijken en betrokkenes toestand mogelijk zelfs zal doen verergeren. Blijkens pagina 16 van de rapportage van Braun deelt Gerards deze conclusie.
In dit verband overweegt het hof dat het een feit van algemene bekendheid is dat een lange wachttijd bestaat alvorens een verdachte in een TBS-inrichting kan worden geplaatst. Nu oplegging van TBS met dwangverpleging tot gevolg zal hebben dat verdachte, die reeds sinds 5 februari 2007 gedetineerd is, nog gedurende een lange tijd in detentie zou moeten verblijven, hetgeen contraproductief zou werken, acht het hof oplegging van die maatregel niet wenselijk.
De deskundigen adviseren als alternatief voor TBS met dwangverpleging plaatsing van verdachte in een psychiatrisch ziekenhuis. Daarbij merken de deskundigen op dat aan deze maatregel als nadeel kleeft dat de behandelduur tot een jaar beperkt is. Braun heeft in dit verband geconcludeerd dat, indien verdachte niet adequaat behandeld en begeleid wordt, hij onherroepelijk zal terugvallen in agressief gedrag als gevolg van de stoornis.
Voor het hof staat niet vast dat plaatsing van verdachte in een psychiatrisch ziekenhuis
ex artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht geen start van een adequate behandeling en begeleiding zal inhouden. Indien zou blijken dat verdachte na een behandelduur van een jaar in een psychiatrisch ziekenhuis niet afdoende behandeld is voor zijn psychische stoornis, kan de behandeling immers op vordering van de officier van justitie aansluitend worden voortgezet – zoals in het verleden ook al is geschied – op grond van rechterlijke machtigingen krachtens de Wet BOPZ.
Het hof is derhalve van oordeel dat de maatregel van plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis, eventueel gevolgd door een aansluitende civielrechtelijke plaatsing op grond van de Wet BOPZ, de noodzakelijke structurerende psychiatrische behandelomgeving kan bieden. Gelet op het vorenoverwogene zal het hof gelasten dat verdachte voor een termijn van een jaar in een psychiatrisch ziekenhuis zal worden geplaatst.
Schadevergoeding
De benadeelde partij [benadeelde] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van EUR 1.819,00, te vermeerderen met de wettelijke rente. Deze vordering is, zoals hiervoor werd overwogen, bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van EUR.1.375,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 13 januari 2007 tot aan de dag der algehele voldoening.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden als na te melden.
Met betrekking tot de posten 1 tot en met 4 op het voegingsformulier (Alpha bomber jack, Nokia gsm, zwarte pantalon en Festina Chronic duikhorloge) is het hof – met de advocaat-generaal en de eerste rechter – van oordeel dat voldoende vast is komen te staan dat de benadeelde partij schade heeft geleden tot een bedrag van EUR 350,00. De raadsman van verdachte heeft in hoger beroep de vordering in zoverre niet betwist. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 13 januari 2007, zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is. Het hof zal omtrent de kosten beslissen als hierna in de uitspraak zal worden vermeld.
Met betrekking tot de post “financiële gevolgen werk” is het hof – anders dan de advocaat-generaal en de eerste rechter en met de raadsman – van oordeel dat dit deel van de vordering niet van zo eenvoudige aard is dat het zich leent voor behandeling in het strafgeding. Daartoe overweegt het hof dat onvoldoende inlichtingen zijn verschaft omtrent de arbeidsrelatie en het eventuele daarmee verband houdende recht op doorbetaling van loon tijdens ziekte. In zoverre kan de benadeelde partij [benadeelde] daarom in zijn vordering niet worden ontvangen en kan hij zijn vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Voor zover de benadeelde partij in het voegingsformulier heeft verzocht de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen, overweegt het hof – evenals de eerste rechter – dat deze maatregel in de onderhavige zaak niet kan worden opgelegd, aangezien verdachte niet wegens een strafbaar feit wordt veroordeeld.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Deze beslissing is gegrond op de artikelen 37, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
Het hof:
vernietigt het vonnis, waarvan beroep, ten aanzien van de opgelegde maatregel en de beslissing op de vordering van de benadeelde partij en doet in zoverre opnieuw recht;
gelast dat verdachte in een psychiatrisch ziekenhuis zal worden geplaatst voor een termijn
van 1 (één) jaar;
wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde] voor een bedrag van EUR 350,00 (driehonderdvijftig euro) toe;
veroordeelt verdachte om tegen bewijs van kwijting aan de benadeelde partij voornoemd te betalen een bedrag van EUR 350,00 (driehonderdvijftig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 13 januari 2007 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij [benadeelde] in zijn vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat hij in zoverre zijn vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij [benadeelde] gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
bevestigt het vonnis voor al het overige.
Aldus gewezen door
mr. W.E.C.A. Valkenburg, voorzitter,
mr. N.J.L.M. Tuijn en mr. F. van Es,
in tegenwoordigheid van mr. P. van Glabbeek, griffier,
en op 16 november 2007 ter openbare terechtzitting uitgesproken.