Jurisprudentie
BC1702
Datum uitspraak2008-01-04
Datum gepubliceerd2008-01-11
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Zwolle
ZaaknummersAWB 06/1485
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-01-11
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Zwolle
ZaaknummersAWB 06/1485
Statusgepubliceerd
Indicatie
Beroep tegen vaststelling van het inrichtingsplan voor het Reggeherstelproject Onderland ongegrond verklaard. Rechtbank is onder meer van oordeel dat verweerder op goede gronden heeft geoordeeld dat het inrichtingsplan geen afbreuk doet aan de natuurlijke waarden van het gebied en dat daarom geen sprake is van strijd met het algemeen belang.
Uitspraak
RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
Sector Bestuursrecht, Meervoudige Kamer
Registratienummer: Awb 06/1485
Uitspraak
in het geding tussen:
A en B,
beiden wonende te Wageningen,
C en D,
beiden wonende te Amsterdam, eisers,
en
het College van Gedeputeerde Staten van Overijssel,
verweerder,
het waterschap Regge en Dinkel,
belanghebbende.
1.Procesverloop
Het algemeen bestuur van het waterschap Regge en Dinkel heeft op 29 maart 2006 het inrichtingsplan voor het Reggeherstelproject Onderland (verder: het inrichtingsplan) vastgesteld.
Bij brief van 10 april 2006 heeft het dagelijks bestuur van het waterschap Regge en Dinkel verweerder verzocht om goedkeuring van het besluit tot vaststelling van het inrichtingsplan.
Bij besluit van 9 mei 2006, verzonden op 12 mei 2006, heeft verweerder het besluit tot vaststelling van het inrichtingsplan goedgekeurd.
Op 18 juni 2006 is tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Bij brief van 30 oktober 2006 heeft de rechtbank (ambtshalve) het waterschap Regge en Dinkel (verder: belanghebbende) in de gelegenheid gesteld om als gevoegde partij deel te nemen aan dit geding.
Het beroep is op 5 oktober 2007 ter zitting behandeld. Het beroep is gevoegd behandeld met de zaak, geregistreerd onder nummer Awb 06/1912. Eisers zijn in persoon verschenen. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. M. van Wensen en ir. H. Tienstra, ambtenaren van de provincie Overijssel. Belanghebbende heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. M Guijs, juridisch adviseur, de heer B.J.M. Ordelmans, projectleider en ir. J.F. Monincx, beleidsmedewerker integraal waterbeheer.
Na afloop van de zitting heeft de rechtbank de zaken gesplitst.
2. Overwegingen
Op grond van het bepaalde in artikel 148 van de Waterschapswet jo. artikel 34 van het Reglement voor het waterschap Regge en Dinkel is het door belanghebbende genomen besluit tot vaststelling van een reeds vastgesteld inrichtingsplan aan goedkeuring van verweerder onderworpen.
Op grond van het bepaalde in artikel 151, eerste lid, van de Waterschapswet kan beroep worden ingesteld tegen een dergelijk besluit van verweerder inzake goedkeuring.
In geding is de vraag of het bestreden besluit in rechte kan worden gehandhaafd.
Het door verweerder goedgekeurde inrichtingsplan heeft betrekking op het Reggeherstelproject “Onderland” van belanghebbende. Dit project past in het streven van belanghebbende om te komen tot hermeandering van de Regge. Het is de bedoeling van belanghebbende om ter hoogte van het Onderland, in een gebied dat begrensd wordt door de spoorlijn Zwolle-Mariënberg, de Regge, het Giethemer Kerkpad en het hoog gelegen bosgebied “de Wolfskuil” te Ommen, een retentiegebied voor de opvang van hoog water te realiseren. Om een oude afgetakte meander van de Regge, die op de grens van het Onderland en de Wolfskuil ligt, te beschermen tegen de instroom van water uit de Regge, wil belanghebbende in het kader van dit project tevens een waterkerende glooiing aanleggen. Belanghebbende wil een natuurlijk ogende glooiing, die past in het landschap, realiseren.
Uit het bepaalde in artikel 149 van de Waterschapswet volgt dat goedkeuring slechts kan worden onthouden wegens strijd met het recht of het algemeen belang.
Eisers stellen zich op het standpunt dat de aanleg van een retentiegebied niet leidt tot een grotere veiligheid van de ingelanden in geval van extreme regenval. Eisers stellen zich op het standpunt dat de aanwezigheid van een retentiegebied onder omstandigheden, in geval van een dijkdoorbraak, de veiligheidsrisico’s zelfs vergroot. Eisers wijzen, ter onderbouwing van hun standpunt, ondermeer op een schrijven van prof. ir. R. Brouwer, emeritus hoogleraar waterbeheer aan de Technische Universiteit Delft, d.d. 7 maart 2007, waarin commentaar wordt gegeven op de waterbeheerkundige aspecten van het inrichtingsplan. Belanghebbende heeft bij brief van 19 juli 2007 gereageerd op de door eiser ingebrachte stukken.
De rechtbank stelt vast dat zowel eisers als belanghebbende hun standpunten hebben onderbouwd met stukken die afkomstig zijn van deskundigen op het gebied van het waterbeheer. De rechtbank constateert dat de verschillende deskundigen fundamenteel van inzicht verschillen over het nut van de aanleg van retentiegebieden in zijn algemeenheid en over het nut van de aanleg van het retentiegebied “Het Onderland” in het bijzonder. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in redelijkheid heeft mogen afgaan op de (onderbouwde) visie van belanghebbende met betrekking tot de noodzaak van het aanleggen van retentiegebieden voor hoog water langs de Regge, welke visie past in moderne inzichten met betrekking tot waterbeheer. Dat niet alle deskundigen overtuigd zijn van de juistheid van deze inzichten behoefde voor verweerder geen aanleiding te vormen om aan te nemen dat aanleg van retentiegebieden voor hoog water in strijd is met het algemeen belang.
In het door eisers ingebrachte schrijven d.d. 7 maart 2007 wijst prof. Brouwer ondermeer op de vultijd van het aan te leggen retentiegebied in geval van extreem hoog water, in relatie tot de duur van een dergelijke periode van extreem hoog water. Zo wijst prof. Brouwer er op dat een periode van extreem hoog water normaal gesproken veel langer duurt dan de vultijd van het aan te leggen retentiegebied.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder, bij de beoordeling van de vraag wat vanuit het oogpunt van waterbeheer het nut is van de aanleg van dit retentiegebied, het gegeven heeft mogen betrekken dat de aanleg van dit retentiegebied niet op zichzelf staat, maar dat dit deel uitmaakt van een groter geheel van maatregelen. Onderdeel hiervan maakt uit de aanleg van nog twee retentiegebieden, elders in het stroomgebied van de Regge. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder mogen aannemen dat de aanleg van het retentiegebied “het Onderland”, als onderdeel van een groter geheel van maatregelen welke belanghebbende in het kader van het waterbeheer wenst te treffen, wel degelijk zin heeft. Dat niet op voorhand vaststaat dat deze maatregelen in periodes van langdurige extreme regenval afdoende zullen zijn, doet hieraan niet af. Het commentaar van prof. Brouwer leidt dus niet tot een ander oordeel.
Eisers stellen zich voorts op het standpunt dat het inrichtingsplan afbreuk doet aan de natuurlijke waarden van het gebied. Eisers wijzen in het bijzonder op de aanwezigheid van een oude, afgetakte, meander op de grens van “Het Onderland” en van het bosgebied “de Wolfskuil”.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder op goede gronden heeft geoordeeld dat het inrichtingsplan geen afbreuk doet aan de natuurlijke waarden van het gebied en dat daarom geen sprake is van strijd met het algemeen belang. Zo blijkt uit ecologisch veldonderzoek dat belanghebbende heeft doen verrichten, dat de meander en het direct aangrenzende gebied een zeldzaam karakter, met hoge natuurwaarden, hebben. In dit gebied komen diverse zeldzame planten- en diersoorten voor. De meander wordt gevoed door kwelwater, met een andere samenstelling dan het water van de Regge. Van het inrichtingsplan maakt deel uit dat een waterkerende glooiing wordt aangelegd, die het achterliggende gebied – met daarin de meander – beschermt tegen overstroming. Door de aanleg van de waterkerende glooiing wordt voorkomen dat het water in de meander zich, in geval van hoog water, vermengt met water dat afkomstig is van de Regge. Zodoende wordt voorkomen dat de natuurlijke karakteristieken van het gebied rondom de meander worden aangetast. Blijkens het inrichtingsplan zal de glooiing ogen als een natuurlijke verhoging van het landschap.
Eisers stellen zich voorts op het standpunt dat de realisering van de in het inrichtingsplan neergelegde voornemens van belanghebbende leidt tot een ongerechtvaardigde inbreuk op hun eigendomsrecht. Eisers wijzen er op dat waterkerende glooiing die belanghebbende wil realiseren ter hoogte van de vakantiewoning “de Ark”, waarvan eisers gezamenlijk mede-eigenaren zijn, doodloopt op de hoger gelegen gronden van het bosgebied “de Wolfskuil”.
De rechtbank stelt voorop dat het enkele gegeven dat het inrichtingsplan van invloed is op het eigendom van eisers op zichzelf genomen niet tot het oordeel kan leiden dat sprake is van strijd met het algemeen belang, als bedoeld in artikel 149 van de Waterschapswet. De rechtbank acht het voor de waterkerende glooiing gekozen tracé redelijk. Niet gebleken is dat het inrichtingsplan tot een zodanige aantasting van het genot van de vakantiewoning van eisers leidt, dat verweerder om deze reden goedkeuring aan het inrichtingsplan had moeten onthouden. Zo vindt weliswaar een verandering, maar geen wezenlijke aantasting van het mede in eigendom aan eisers toebehorende perceel plaats en leidt de realisering van het inrichtingsplan er juist toe dat eisers vanaf het perceel van hun vakantiewoning zicht krijgen op de Regge, omdat de bestaande dijk aan de rechteroever van de Regge wordt afgebroken. De rechtbank acht de door eisers geuite vrees dat hun uitzicht door de realisering van de waterkerende glooiing teloor zal gaan dan ook niet gegrond.
Hetgeen eisers overigens hebben aangevoerd kan evenmin leiden tot vernietiging van het bestreden besluit.
Uit het voorgaande volgt dat het bestreden besluit de rechterlijke toets doorstaat.
Het beroep is derhalve ongegrond.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De rechtbank:
-verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Weststeijn, voorzitter, mr. L.E.C. van Rijckevorsel-Besier en mr. W.J.B. Cornelissen, rechters, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. A. van der Weij als griffier, op
Afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat voor een belanghebbende en het bestuursorgaan hoger beroep open. Dit dient te worden ingesteld binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak door een beroepschrift en een kopie van deze uitspraak te zenden aan de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag.