Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BC1257

Datum uitspraak2007-06-07
Datum gepubliceerd2008-01-07
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Rotterdam
Zaaknummers782139
Statusgepubliceerd
SectorSector kanton


Indicatie

Het gaat in deze zaak om de bevoegdheid van de kantonrechter in een procedure van verzet tegen een door een gemeente uitgevaardigd dwangbevel. De kantonrechter oordeelt dat de rechtbank bevoegd is en verwijst de zaak door.


Uitspraak

Uitspraak: 7 juni 2007 VONNIS VAN DE RECHTBANK ROTTERDAM sector kanton I N Z A K E : [eiser], wonende te [woonplaats], domicilie kiezend te Rotterdam aan de ’s-Gravendijkwal 37 op het kantoor van de advocaat en procureur mr. D. Matadien, die tot gemachtigde wordt gesteld, eiser bij exploot van dagvaarding van 25 januari 2007, T E G E N : de publiekrechtelijke rechtspersoon de Gemeente Rotterdam, meer speciaal haar tak van dienst Dienst Stedebouw & Volkshuisvesting, zetelend te Rotterdam, gedaagde bij gemeld exploot, gemachtigde: mr. R. W. van Harmelen, advocaat en procureur te Rotterdam. 1. HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE: Eiser, verder te noemen [eiser], heeft gevorderd bij vonnis, voor zover rechtens mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het verzet van [eiser] tegen het dwangbevel d.d. 16 juni 2006 van gedaagde, verder de Gemeente, ontvankelijk en gegrond te verklaren en het geheel buiten effect te stellen, met veroordeling van de Gemeente in de kosten van de rechtsprocedure. De Gemeente heeft van antwoord geconcludeerd tot niet-ontvankelijk verklaring dan wel ontzegging van de vordering, onder ongegrondverklaring van het verzet met een kostenveroordeling. De kantonrechter heeft op 28 maart 2007 een tussenvonnis gewezen en bepaald dat een comparitie van partijen wordt gehouden. Deze comparitie van partijen heeft plaatsgevonden op 10 mei 2007 in aanwezigheid van [eiser], bijgestaan door zijn gemachtige en in aanwezigheid van mevrouw R. S. E. Savelsberg, mevrouw J. T. Kind en de heer J.P. van der Zeeuw namens de Gemeente bijgestaan door mr. S.C. Borger. De kantonrechter heeft de datum van de uitspraak van het vonnis bepaald op heden. 2. DE VASTSTAANDE FEITEN: De aan het geschil ten grondslag liggende feiten kunnen, voor zover erkend dan wel niet of onvoldoende weersproken, alsook voor zover blijkende uit de overgelegde en in zoverre niet betwiste producties, voor zover thans van belang, als volgt worden samengevat. 2.1. De Gemeente heeft op 18 december 2006 bij exploot een dwangbevel d.d. 16 juni 2006 aan [eiser] doen betekenen. 2.2. Het dwangbevel strekt tot betaling van een totaalbedrag van € 3.010,35. Het bedrag betreft de kosten van de ontmanteling van een hennepkwekerij, verhoogd met beheerskosten. 2.3. Het dwangbevel volgt op een beslissing d.d. 12 oktober 2005 strekkende tot toepassing van bestuursdwang op grond van artikel 125 van de Gemeentewet. De bestuursdwang is toegepast ter ontmanteling van een hennepkwekerij op het adres Vinkenstraat 58a 2e te Rotterdam. Tegen de beslissing tot toepassing van de bestuursdwang is geen bezwaar gemaakt. 2.4. Het pand aan de Vinkenstraat 58a 2e is eigendom van de Rotterdamse Islamitische Vereniging Ahmadiyya Anjuman Isha ‘At Islam. Op 8 augustus 2005, de dag waarop de ontmanteling van de hennepkwekerij heeft plaatsgevonden, stond [eiser], samen met zijn broer, geregistreerd als bewoner van het pand. De broer van [eiser] huurt het pand en [eiser] huurde op 8 augustus 2005 een zolderkamer van zijn broer. 3. HET GESCHIL EN DE STELLINGEN VAN PARTIJEN: 3.1 [eiser] heeft, naast de hiervoor beschreven vaststaande feiten en voor zover thans van belang, het volgende aan zijn vordering ten grondslag gelegd. Na aanvankelijk de hoogte van het gevorderde bedrag te hebben betwist, heeft [eiser] ter gelegenheid van de comparitie van partijen doen weten dat hij de hoogte van het bedrag niet meer betwist. In 2005 heeft [eiser] enige tijd in een psychiatrische kliniek verbleven. Na zijn ontslag heeft hij geen uitkering ontvangen en daarom was er sprake van een totaal geldgebrek, uitzichtloos bestaan, en dreigementen door instanties en personen. [eiser] was in die tijd feitelijk handelingsonbevoegd. [eiser] was er slechts ooggetuige van dat derden in het gehuurde een hennepkwekerij hebben ingericht. [eiser] treft geen enkel verwijt nu zijn woonruimte feitelijk door derden in beslag is genomen. Hij heeft alleen € 900,-- ontvangen. Wanneer [eiser] de rekening moet betalen zal hij nog verder in een neerwaartse maatschappelijke en financiële spiraal belanden. [eiser] stelt dat de Gemeente de kosten moet verhalen op de derden die de hennepkwekerij hebben aangelegd. Het dwangbevel is in strijd met formele en materiële zorgvuldigheid, verbod van willekeur, evenwichtige belangenafweging, rechtszekerheid en prioriteit. De Gemeente had moeten afzien van kostenverhaal op grond van de bijzondere omstandigheden zoals de bijzondere medische beperkingen, de manipuleerbaarheid van [eiser], zijn financiële en sociale omstandigheden en het feitelijk gebruik van de woning door derden. De Gemeente heeft niet gehandeld in overeenstemming met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. 3.2 De Gemeente heeft aangevoerd dat [eiser] niet-ontvankelijk is omdat de sector kanton niet bevoegd is van deze vordering kennis te nemen. Het dwangbevel werd uitgevaardigd naar aanleiding van een besluit dat formele rechtskracht heeft omdat geen bezwaar is gemaakt. De rechtmatigheid van het bestuursdwangbesluit kan daarom in dit geding niet worden beoordeeld. Hetzelfde geldt voor de aanzegging kostenverhaal welke onderdeel is van het besluit. De aangehaalde bezwaren behoren thuis in de bezwaarprocedure en kunnen thans niet meer beoordeeld worden. [eiser] was als huurder van de woonruimte verantwoordelijk voor het gebruik van de woning. Hij moet op de hoogte zijn geweest van de illegale hennepkweek, mede gelet op zijn verklaringen. Dat sprake was van een verboden installatie kan hem worden verweten. Dat [eiser] schulden zou hebben, regardeert de Gemeente niet. Er zijn geen algemene beginselen van behoorlijk bestuur geschonden. 3.3. Voor de verdere stellingen van partijen wordt verwezen naar de gewisselde processtukken, die als hier herhaald en ingelast worden beschouwd en voor zover nodig zullen die stellingen worden besproken in het kader van de beoordeling van de vordering. 4. DE BEOORDELING VAN DE VORDERING: 4.1. Op grond van artikel 5:26 Algemene Wet Bestuursrecht (AWB) kan het bestuursorgaan dat bestuursdwang heeft toegepast van de overtreder bij dwangbevel de verschuldigde kosten invorderen. Het dwangbevel wordt op kosten van de overtreder bij deurwaardersexploot betekend en levert een executoriale titel op in de zin van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering( RV). Gedurende zes weken na betekening van het dwangbevel staat verzet open door dagvaarding van de rechtspersoon waartoe het bestuursorgaan behoort. 4.2. [eiser] heeft verzet aangetekend op de in artikel 5:26 lid 3 AWB voorgeschreven wijze. Anders dan [eiser] blijkens de bewoordingen van zijn dagvaarding veronderstelt, is dit verzet niet een verzet als bedoeld in artikel 143 e.v. RV, maar een bijzondere rechtgang, gebaseerd op de AWB. De AWB wijst evenwel geen bevoegde rechter aan, zodat allereerst moet worden beoordeeld of de kantonrechter wel bevoegd is om van de vordering kennis te nemen. 4.3. De Hoge Raad heeft in haar arrest van 22 mei 1987 ( NJ 88,291) uitgesproken dat de rechtbank bevoegd is kennis te nemen van een vordering strekkende tot verzet tegen een dwangbevel van een waterschap, tenzij de wet een andere rechter aanwijst. De Hoge Raad oordeelt dat in dit geval geen andere rechter wordt aangewezen en dat meer in het bijzonder artikel 38 van de wet op de rechterlijke organisatie (RO) niet van toepassing is. Artikel 38 RO is inmiddels vervangen door het bepaalde in artikel 93 RV. De Hoge Raad oordeelt derhalve nadrukkelijk dat de kantonrechter niet bevoegd is van deze vordering kennis te nemen en zij motiveert dat door de vordering als een vordering van eigen aard aan te merken, welke niet wordt beheerst door 38 RO (oud), het huidige artikel 93 RV. Het arrest van de Hoge Raad ziet op een door een waterschap uitgevaardigd dwangbevel. Er is geen reden om een door de Gemeente uitgevaardigd dwangbevel op een andere wijze te beoordelen. Uit het arrest van de Hoge Raad volgt dat de rechtbank, maar niet de kantonrechter bevoegd is. 4.4. De gemachtigde van [eiser] heeft uitdrukkelijk een beroep gedaan op hetgeen de annotator bij het arrest heeft opgemerkt. De kantonrechter leest, anders dan [eiser], in deze noot niet dat de annotator van mening is dat de kantonrechter wel bevoegd is van een verzet tegen een dwangbevel kennis te nemen. Er is geen, althans onvoldoende, reden om af te wijken van het door de Hoge Raad gegeven oordeel. De kantonrechter oordeelt dat hij onbevoegd is van de vordering van [eiser] kennis te nemen. 4.5. Nu hij onbevoegd is zal de kantonrechter [eiser] op grond van artikel 71 RV verwijzen naar de sector civiel in deze rechtbank teneinde het geding aldaar verder te behandelen. 4.3. [eiser] wordt verwezen in de kosten van het geding. 5. DE BESLISSING: De kantonrechter: verklaart zich onbevoegd van het geschil kennis te nemen; verwijst de zaak naar de openbare terechtzitting van deze rechtbank, sector civiel, op woensdag 25 juli 2007 te 10.00 uur, teneinde [eiser] in staat te stellen de Gemeente bij exploot op te roepen om in de stand waarin het geding zich bevindt verder te procederen; veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding, tot op heden vastgesteld op nihil aan verschotten en op € 350,-- aan salaris voor de gemachtigde. Dit vonnis is gewezen door de kantonrechter mr. L.J. van Die en uitgesproken ter openbare terechtzitting.