Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BC1065

Datum uitspraak2007-12-20
Datum gepubliceerd2008-01-02
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Dordrecht
Zaaknummers11/500320-07
Statusgepubliceerd


Indicatie

vrijspraak voor medeplegen en medeplichtigheid van overval op een opticiën te Leerdam. Ontslag van alle rechtsvervolging omdat de in de tenlastelegging omschreven voorbereidingshandelingen ex artikel 46 Sr geen strafbaar feit oplevert.


Uitspraak

RECHTBANK DORDRECHT MEERVOUDIGE STRAFKAMER Tegenspraak Parketnummer: 11/500320-07 Zittingsdatum : 6 december 2007 Uitspraak : 20 december 2007 VERKORT STRAFVONNIS De rechtbank Dordrecht heeft op grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting vonnis gewezen in de zaak tegen: [verdachte], geboren te [geboorteplaats] in 1986, wonende te [adres en woonplaats]. De rechtbank heeft de processtukken gezien en kennis genomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen de verdediging naar voren heeft gebracht. De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de benadeelde partij. 1. De tenlastelegging Aan de verdachte is ten laste gelegd dat hij op of omstreeks 04 mei 2007 te Leerdam tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer] heeft gedwongen tot de afgifte van een of meer geldbedrag(en) (totaal ongeveer 942,30 euro), in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer] en/of [benadeelde], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij, verdachte, en/of zijn mededader meermalen, althans eenmaal (telkens) een mes heeft/hebben getoond aan die [slachtoffer] en/of dat mes (op korte afstand) heeft/hebben gericht (gehouden) op het lichaam van die [slachtoffer] en/of (daarbij) deze (op dreigende en/of dwingende toon) (onder andere) heeft/hebben toegevoegd de woorden: "Ik wil geld hebben" en/of "Maak eerst de deur op slot" en/of "Doe wat ik zeg" en/of (telkens) "Ik wil geld" en/of "In de kassa, maak maar open" en/of "Ik wil papiergeld" en/of "en dan je portemonnee" en/of "Er zit nog een biljet van 20 euro in, dat wil ik ook hebben", althans woorden van soortgelijke aard en/of strekking; SUBSIDIAIR: voorzover het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling mocht Of zou kunnen leiden: een ander op of omstreeks 04 mei 2007 te Leerdam, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer] heeft gedwongen tot de afgifte van een of meer geldbedrag(en) (totaal ongeveer 942,30 euro), in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer] en/of [benadeelde], in elk geval aan een ander of anderen dan aan die ander en/of aan verdachte, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat die ander meermalen, althans eenmaal (telkens) een mes heeft getoond aan die [slachtoffer] en/of dat mes (op korte afstand) heeft gericht (gehouden) op het lichaam van die [slachtoffer] en/of (daarbij) deze (op dreigende en/of dwingende toon) (onder andere) heeft toegevoegd de woorden: "Ik wil geld hebben" en/of "Maak eerst de deur op slot" en/of "Doe wat ik zeg" en/of (telkens) "Ik wil geld" en/of "In de kassa, maak maar open" en/of "Ik wil papiergeld" en/of "en dan je portemonnee" en/of "Er zit nog een biljet van 20 euro in, dat wil ik ook hebben", althans woorden van soortgelijke aard en/of strekking, tot en/of bij het plegen van welk misdrijf verdachte op of omstreeks 04 mei 2007 te Leerdam en/of elders in Nederland opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest door meermalen, althans eenmaal (telkens) voorafgaande aan die overval, danwel afpersing, de locatie waar [benadeelde] is gevestigd voor te verkennen en/of meermalen, althans eenmaal (telkens) observatie(s) te doen en/of uit te voeren op het pand waar die [benadeelde] is gevestigd en/of op [slachtoffer] en/of een mes, althans een wapen, althans een (op een mes en/of een wapen gelijkend) voorwerp kennelijk bestemd tot het begaan van die overval, danwel afpersing, te overhandigen en/of over te dragen aan voornoemde ander; MEER SUBSIDIAIR: voorzover het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden: hij op of omstreeks 04 mei 2007 te Leerdam ter voorbereiding van een misdrijf, waarop naar wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld, te weten het plegen van een overval danwel afpersing (van [slachtoffer] en/of [benadeelde]), hetgeen het misdrijf van artikel 317 lid 1 en lid 3 van het Wetboek van Strafrecht oplevert, opzettelijk een mes, althans een wapen, althans een (op een mes en/of een wapen gelijkend) voorwerp kennelijk bestemd tot het begaan van dat misdrijf, heeft verworven en/of vervaardigd en/of ingevoerd en/of doorgevoerd en/of uitgevoerd en/of voorhanden heeft gehad en/of hebbende hij, verdachte en/of zijn mededader voorafgaande aan die overval danwel afpersing een of meermalen de locatie waar [benadeelde] is gevestigd voorverkend en/of een of meer observaties gedaan/uitgevoerd op het pand waar die [benadeelde] is gevestigd en/of op [slachtoffer]; 2. De voorvragen 2.1De geldigheid van de dagvaarding Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding aan alle wettelijke eisen voldoet en dus geldig is. 2.2 De bevoegdheid van de rechtbank Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen. 2.3 De ontvankelijkheid van de officier van justitie Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen feiten en/of omstandigheden gebleken, die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. 2.4 De schorsing van de vervolging Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing van de vervolging gebleken. 3. Het onderzoek ter terechtzitting 3.1 De vordering van de officier van justitie De officier van justitie heeft -het subsidiair ten laste gelegde bewezen achtend- gevorderd overeenkomstig de als bijlage 2 aan dit vonnis gehechte vordering ter terechtzitting 3.2 De verdediging De verdediging heeft een bewijsverweer en een strafmaatverweer gevoerd. 3.3 De vordering van de benadeelde partij Als benadeelde partij heeft zich schriftelijk in het geding gevoegd [slachtoffer]. [Slachtoffer] vordert verdachte te veroordelen aan hem te betalen een bedrag van in totaal € 1.134,20, ter zake van materiële schadevergoeding ten bedrage van € 528,20 en immateriële schadevergoeding ten bedrage van € 606,00. De officier van justitie heeft geconcludeerd tot gedeeltelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij alsmede oplegging van de maatregel tot schadevergoeding. De verdediging heeft geconcludeerd tot afwijzing van de vordering van de benadeelde partij. 4. De bewijsbeslissingen 4.1 De vrijspraak De rechtbank is van oordeel dat hetgeen aan verdachte primair ten laste is gelegd niet wettig en overtuigend kan worden bewezen, zodat hij hiervan vrijgesproken dient te worden. Uit het onderzoek ter terechtzitting en het procesdossier is het navolgende gebleken: - verdachte heeft voorafgaand aan de geplande overval op 4 mei 2007 omstreeks 12.30 uur de locatie waar [benadeelde] is gevestigd, meermalen voorverkend en observaties gedaan/uitgevoerd; - verdachte heeft informatie aan een ander gegeven; - verdachte heeft een voorwerp aan een ander overhandigd; - niet is vast te stellen dat dit voorwerp een mes, dan wel een wapen, dan wel een op een mes of wapen gelijkend voorwerp betreft; - de mededader heeft gepoogd voornoemde winkel te overvallen, maar dat mislukte omdat de winkel op dat moment gesloten was; - de mededader heeft verdachte na zijn mislukte poging verteld dat de overval mislukt was; - verdachte en zijn mededader zijn vervolgens uit elkaar gegaan; - op 4 mei 2007 tussen 13.30 uur en 13.40 uur is [benadeelde] overvallen; - uit de aangifte van [slachtoffer] blijkt dat de overval is gepleegd door één dader; - uit de zich in het dossier bevindende prints van de camerabeelden kan niet worden afgeleid dat verdachte bij de overval aanwezig was of betrokken was dan wel dat hij zich tijdens de overval in de nabije omgeving van [benadeelde] heeft bevonden. Voor ‘medeplegen’ in de zin van artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht is vereist dat er sprake is van een bewuste en nauwe samenwerking tussen de verdachte en zijn mededader bij de verwezenlijking van het te plegen delict. Gelet op vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat hiervan geen sprake is. Met name is van belang dat niet gebleken is dat de verdachte het mes aan zijn mededader heeft overhandigd, waarmee de overval is gepleegd en dat verdachte niet bij de daadwerkelijke overval aanwezig was dan wel dat hij zich tijdens de overval in de nabije omgeving heeft bevonden. Hij heeft het winkelpand slechts voorverkend. De verdachte zal daarom worden vrijgesproken van wat hem primair ten laste is gelegd. De rechtbank is voorts van oordeel dat de betrokkenheid van verdachte evenmin kan worden gekwalificeerd als ‘medeplichtigheid’ in de zin van artikel 48 van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank overweegt dat verdachte aan een ander mogelijk informatie heeft verschaft over de winkel. Vervolgens heeft zijn mededader gepoogd de winkel te overvallen, maar deze overval mislukte. Niet is gebleken dat de door verdachte gegeven informatie is gebruikt voor het plegen van de daadwerkelijke, uiteindelijke overval. Evenmin is gebleken dat verdachte het mes, dan wel het wapen, dan wel het op een mes of wapen gelijkend voorwerp aan zijn mededader heeft overhandigd waarmee de overval is gepleegd. De verdachte zal daarom ook worden vrijgesproken van hetgeen hem subsidiair ten laste is gelegd. 4.2 De bewezenverklaring De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte MEER SUBSIDIAIR: voorzover het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden: op 04 mei 2007 te Leerdam ter voorbereiding van een misdrijf, waarop naar wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld, te weten het plegen van een overval danwel afpersing (van [slachtoffer] en/of [benadeelde]), hetgeen het misdrijf van artikel 317 lid 1 en lid 3 van het Wetboek van Strafrecht oplevert, opzettelijk voorafgaande aan die overval danwel afpersing meermalen de locatie waar [benadeelde] is gevestigd (de rechtbank leest: heeft) voorverkend en/of observaties heeft gedaan/uitgevoerd op het pand waar die [benadeelde] is gevestigd en/of op [slachtoffer]. Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte zal hiervan worden vrijgesproken. Voor zover in de bewezenverklaarde tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad. 4.3 De bewijsmiddelen De rechtbank grondt haar overtuiging dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring. De rechtbank bezigt ieder bewijsmiddel, ook in onderdelen, telkens slechts voor het bewijs van het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft. De bewijsmiddelen zullen in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis met de bewijsmiddelen vereist, dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, in een aan dit vonnis gehechte bijlage worden opgenomen. 5. De strafbaarheid van het bewezenverklaarde De rechtbank is van oordeel dat het hiervoor bewezenverklaarde niet strafbaar is. Daartoe overweegt de rechtbank het navolgende. Om tot een veroordeling op basis van artikel 46 van het Wetboek van Strafrecht te kunnen komen is het in ieder geval nodig dat de dader opzettelijk de in dat artikel genoemde manipulaties verricht met “voorwerpen” en dergelijke zoals in dat artikel omschreven. Blijkens de bewoordingen van de tenlastelegging heeft de opsteller daarvan kennelijk voorbereidingshandelingen ten laste willen leggen waarbij een mes of een ander wapen en/of het doen/uitvoeren van voorverkenningen/observaties het 'voorwerp' in de zin van artikel 46 van het Wetboek van Strafrecht vormden. Nu de rechtbank verdachte vrijspreekt van het overhandigen van een mes/wapen, resteert een bewezenverklaring waarin als 'een voorwerp' overblijft het doen/uitvoeren van voorverkenningen/observaties. Weliswaar heeft de verdachte de plaats delict voorverkend door met zijn fiets een aantal malen voorbij Van Steijn Optiek te rijden, maar uit niets blijkt dat de opsteller van de tenlastelegging als 'voorwerp' waarmee de voorbereidingshandelingen hebben plaatsgehad, het oog heeft gehad op verdachtes fiets. Daarbij komt dat artikel 46 van het Wetboek van Strafrecht een onderscheid maakt tussen 'voorwerpen' en 'vervoermiddelen'. Indien de opsteller van de tenlastelegging de fiets voor ogen had als het middel waarmee de voorbereidingshandelingen zouden zijn gepleegd, dan had het in de rede gelegen dat hij 'een vervoermiddel' in de tenlastelegging had opgenomen. Bij het ontbreken daarvan en omdat het doen van voorverkenningen/observaties op zich zelf geen “voorwerp” is in de zin van artikel 46 van het Wetboek van Strafrecht, dient verdachte te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. 6. De vordering van de benadeelde partij Nu de verdachte zal worden vrijgesproken dan wel zal worden ontslagen van alle rechtsvervolging en aan hem derhalve geen straf of maatregel wordt opgelegd noch toepassing wordt gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht, dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard in haar vordering, met verwijzing in de kosten als hierna in het dictum vermeld. 7. De beslissing De rechtbank verklaart niet bewezen wat aan de verdachte primair en subsidiair ten laste is gelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij; verklaart bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals vermeld onder 4.2 van dit vonnis; verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij; verklaart dat het bewezenverklaarde geen strafbaar feit oplevert; ONTSLAAT verdachte hiervoor VAN ALLE RECHTSVERVOLGING; HEFT OP het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte; verklaart [slachtoffer] niet ontvankelijk in zijn vordering en veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door verdachte gemaakt ten behoeve van de civiele vordering tot op heden begroot op nihil. Dit vonnis is gewezen door: mr. drs. T.F. van der Lugt, voorzitter, mr. F.L.J.M. Heijnen en mr. T. Kooijmans, rechters, in tegenwoordigheid van P.J.F.M. Vermaat, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 20 december 2007. (wegens afwezigheid zijn mrs. Heijnen en Kooijmans buiten staat deze uitspraak mede te ondertekenen)