Jurisprudentie
BC1005
Datum uitspraak2003-04-04
Datum gepubliceerd2008-01-09
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamGerechtshof Amsterdam
Zaaknummers98/04137
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-01-09
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamGerechtshof Amsterdam
Zaaknummers98/04137
Statusgepubliceerd
Indicatie
Baatbelasting Hilversum. Heffing redelijk? Is belanghebbende als eigenaar gebaat? Frontbreedte en oppervlakte juist vastgesteld. Aanslagbiljet voldoende duidelijk. Afronding naar boven in Verordening niet voorzien.
Uitspraak
GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
Veertiende Enkelvoudige Belastingkamer
UITSPRAAK
op het beroep van X te Z, belanghebbende,
tegen
een uitspraak van het hoofd van de afdeling belastingen van de gemeente Hilversum, verweerder.
1. Loop van het geding
Van belanghebbende is ter griffie een beroepschrift ontvangen op 14 september 1998, ingediend door mr. A (kantoor B) te P en aangevuld bij brief van 11 november 1998.
Het beroep is gericht tegen de uitspraak van verweerder, gedagtekend 6 augustus 1998, betreffende de aan belanghebbende opgelegde aanslag in de Baat¬belasting Groest/Kerkstraat e.o. met betrekking tot de onroerende zaak aangeduid als a-straat 1/3.
Aan belanghebbende is een aanslag opgelegd tot een bedrag van ƒ 85.663. Na be-zwaar tegen de aanslag is deze bij de bestreden uitspraak gehandhaafd.
Het beroep strekt tot vernietiging van de uitspraak van verweerder en de aanslag. Verweerder heeft een vertoogschrift ingediend en concludeert tot bevestiging van de bestreden uitspraak.
Het beroep is behandeld ter zitting van 12 april 2002. Voorafgaande aan de zitting heeft mr. C (kantoor B), gemachtigde van belanghebbende, bij brief van 8 april 2002 een plattegrond van de in geding zijnde panden aan het Hof gezonden. Zij heeft ook een exemplaar rechtstreeks aan verweerder gezonden.
Van het verhandelde ter zitting heeft de griffier een proces verbaal opgemaakt, waarvan een afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
Verweerder heeft bij brief van 15 april 2002 geschreven dat belanghebbende niet heeft verzocht om vermindering van de aanslag tot een aanslag tot het bedrag van de jaarlijkse belasting in de zin van het hierna te vermelden artikel 6 van de Verorde-ning. De gemachtigde van belanghebbende heeft in haar brief van 23 april 2002 eveneens geschreven dat geen vermindering heeft plaatsgevonden en voorts medege-deeld geen nadere opmerkingen te hebben over de door verweerder ter zitting over-gelegde stukken.
Partijen hebben bij brieven van 16 mei 2002 onderscheidenlijk 8 mei 2002 aangege-ven dat een nadere zitting achterwege kan blijven en dat de uitspraak bekend kan worden gemaakt door toezending per post zodra deze gereed is.
2. De Verordening.
2.1. De gemeenteraad van Hilversum heeft in de openbare vergadering van 9 oktober 1996 de Verordening Baatbelasting Groest/Kerkstraat e.o. (hierna: de Verordening) vastgesteld. In De Gooi en Eemlander van 7 november 1996 is bekendgemaakt dat de Verordening voor een ieder in het raadhuis ter inzage ligt.
De Verordening luidt – voor zover hier van belang – als volgt:
“ Artikel 1 – Begripsomschrijvingen
Deze verordening verstaat onder:
a. een onroerende zaak:
1. een gebouwd eigendom, waaronder in ieder geval wordt verstaan een gebouw met eventuele toebehoren en of grond ten aanzien waarvan een splitsing in ap-partementsrechten heeft plaatsgevonden;
2. een ongebouwd eigendom;
3. een samenstel van:
twee of meer aaneengebouwde of aangrenzende gebouwde eigendommen, of:
twee of meer aangrenzende ongebouwde eigendommen; of:
aangrenzende gebouwde en ongebouwde eigendommen; voorzover voor die eigendommen eenzelfde genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht, een gerechtigde tot een appartementsrecht hiervan uitgezonderd, wordt aangemerkt als belastingplichtige.
4. een samenstel van:
twee of meer aaneengebouwde of aangrenzende gebouwde eigendommen; of:
aangrenzende gebouwde en ongebouwde eigendommen; voorzover die ei-gendommen deel uitmaken van een onroerende zaak ten aanzien waarvan een splitsing in appartementsrechten, al dan niet in combinatie met een onder-splitsing van een zodanig appartementsrecht, heeft plaatsgevonden.
b. heringerichte openbare ruimte: het gebied zoals is aangeduid op de bij deze verorde-ning behorende kaart.
c. frontbreedte: alle zijden van een onroerende zaak voor zover gelegen aan de herin-gerichte openbare ruimte.
Artikel 2 – Belastbaar feit.
1. Onder de naam “Baatbelasting Groest/Kerkstraat e.o.” wordt in de vorm van een heffing ineens een belasting geheven ter zake van de onroerende zaken gelegen in de gemeente binnen de bolletjes omlijning op de bij deze verordening behorende en als zodanig gewaarmerkte kaart, die op 1 november 1995 zijn gebaat door de in de tweede lid genoemde voorzieningen die tot stand zijn gebracht door of met mede-werking van het gemeentebestuur.
2. De in het eerste lid bedoelde voorzieningen omvatten het aanleggen/verbeteren van:
a. sierbestrating met inbegrip van profielaanpassingen op de bestaande voorzienin-gen;
b. openbare sierverlichting
c. straatmeubilair;
d. groenvoorzieningen.
Artikel 3 – Belastingplicht.
1. De belasting wordt geheven van degene, die van een onroerende zaak als bedoeld in artikel 2, eerste lid, het genot heeft krachtens eigendom, bezit of beperkt recht.
2. (…)
Artikel 4 – Maatstaf van heffing.
1. Maatstaf van heffing is de uitkomst van de volgende formule:
(M x V x T1) + (F x T2)
waarin :
M = de maatstaf van heffing zoals bedoeld in het tweede lid
F = de maatstaf van heffing zoals bedoeld in het derde lid
V = de voorzieningsfactor zoals bedoeld in het vierde lid
T1 = het tarief zoals bedoeld in artikel 5, eerste lid
T2 = het tarief zoals bedoeld in artikel 5, tweede lid
2. De oppervlakte van een onroerende zaak wordt bepaald, op het aantal volle vierkante kadastrale meters van de begane grond – van de onroerende zaak die grenst aan de her-ingericht openbare ruimte – waarbij op hele meters naar beneden wordt afgerond.
3. De frontbreedte wordt bepaald op de lengte gemeten van de kadastrale kaart, van dat deel van een onroerende zaak dat grenst/gelegen is aan de heringerichte openbare ruim-te. De werkelijke lengte wordt hierbij op halve meters naar beneden afgerond. Indien er meerdere zijden, van één onroerende zaak, zijn gelegen aan de heringerichte openbare ruimte die tot stand zijn gebracht door of met medewerking van het gemeentebestuur, geldt de som van alle zijden.
4. De voorzieningsfactor, voor de op in artikel 2 bedoelde kaart, voorkomende onroe-rende zaken welke deels zijn gelegen aan een reeds eerdere heringerichte openbare ruimte, en of die uit hoofde van de verordening baatbelasting Leeuwenstraat/kampstraat reeds een aanslag ontvangen hebben, is aangegeven in de rode kleur en bedraagt: 0,5.
Artikel 5 – Belastingtarief
De belasting bedraagt:
1. voor elke vierkante meter van de heffingsmaatstaf zoals bedoeld in artikel 4, twee-de lid ƒ 50,30
2. voor elke strekkende meter van de heffingsmaatstaf zoals bedoeld in artikel 4, der-de lid ƒ 1.618,67.
Artikel 6 – Regeling inzake heffing in de vorm van een jaarlijks belasting.
1. In afwijking van het bepaalde in artikel 2 wordt op verzoek van de belastingplichtige de belasting geheven in de vorm van een jaarlijkse belasting gedurende 15 jaren. (…)
(…)
Artikel 14 – Inwerkingtreding en citeertitel.
1. Deze verordening treedt in werking met ingang van de eerste dag na die van de be-kendmaking.
2. De datum van ingang van de heffing is 1 januari 1997.
3. Zij kan worden aangehaald als “Verordening Baatbelasting Groest/Kerkstraat e.o.”.
2.2. Op 10 december 1992 had de gemeenteraad van Hilversum het “Bekosti-gingsbesluit herinrichting Groest/Kerkstraat e.o.” (hierna: het Bekostigingsbe-sluit) vastgesteld. Dit besluit is op 21 december 1992 in De Gooi en Eemlander bekendgemaakt.
3. Tussen partijen vaststaande feiten.
3.1. Belanghebbende is eigenaar van de in het centrum van Hilversum gelegen perce-len grond met de kadastrale nummers 901, 902, 903, en 9001 en de daarop aanwezi-ge opstallen, door verweerder aangeduid als a-straat 1/3 (en hierna genoemd: de per-celen). De percelen liggen in het bij het Bekostigingsbesluit aangegeven plangebied en tevens in het gebied dat op de bij de Verordening behorende kaart is aangegeven met een bolletjesomlijning. Voorts grenzen de percelen aan de heringerichte openba-re ruimte. Ter zake van de percelen is met dagtekening 31 mei 1997 een aanslag Baatbelasting Groest/Kerkstraat e.o. 1997 opgelegd ten bedrage van ƒ 85.663, bere-kend naar de volgende maatstaf: oppervlakte van 448 m², frontbreedte van 39 m en voorzieningsfactor 1.
3.2. Het Bekostigingsbesluit is genomen in samenhang met het op 23 december 1992 door de gemeenteraad vastgestelde ontwikkelingsplan “Binnenstad beter in beeld”. Dit plan voorzag in de verbetering c.q. herinrichting van het winkel- en verblijfsge-bied van de binnenstad van Hilversum. De kosten werden in het Bekostigingsbesluit geraamd op ƒ 9.000.000, waarvan 85% zou worden verhaald op de genothebbenden krachtens eigendom, bezit of beperkt recht van de gebate percelen.
4. Geschil
In geschil is het antwoord op de volgende vragen:
1. Is sprake van voorzieningen ter zake waarvan ingevolge artikel 222 van de Gemeentewet een baatbelasting mag worden geheven en heeft verweerder op dit punt de aanslag en de uitspraak voldoende gemotiveerd?
2. Is gelet op de heffingsmaatstaf sprake van een willekeurige en onredelijke belastingheffing ?
3. Is belanghebbende als eigenaar van het onderhavige pand gebaat door de aan-gebrachte voorzieningen ?
4. Zijn aanslag en uitspraak in strijd met het motiveringsbeginsel?
5. Moet de aanslag worden verminderd omdat de frontbreedte en oppervlakte te
hoog zijn vastgesteld?
5. Standpunten van partijen
Voor de standpunten van partijen verwijst het Hof naar de gedingstukken en het pro-ces verbaal van de zitting.
6. Beoordeling van het geschil
6.1.1. In het kader van de herinrichting van de winkelstraten in de binnenstad van Hilversum is de Groest tussen de Stationsstraat en de Herenstraat, voorheen een doorgaande weg, veranderd in een voetgangersgebied in de vorm van een brede pro-menade, voorzien van sierbestrating, sierverlichting, straatmeubilair en bomenrijen. De middenstrook is beschikbaar voor (brom)fietsers en (tot 10 uur) voor bevoorra-dings- en bestemmingsverkeer.
De Kerkstraat en omringende straten waren reeds voetgangersgebied. Mede op aan-drang van het bedrijfsleven zijn ook deze straten in de plannen opgenomen. De werkzaamheden in deze straten betreffen in hoofdzaak de vervanging van de be-staande gewassen betontegels door dezelfde sierbestrating (‘Penterklinkers’) die ook in de Groest en omgeving is gebruikt. Tevens zijn ook hier sierverlichting, straat-meubilair en (bescheiden) groenvoorzieningen aangebracht.
Met deze herinrichting heeft de gemeente Hilversum een aaneengesloten, aantrekke-lijk winkelgebied totstandgebracht. Verweerder heeft voldoende aannemelijk ge-maakt dat de daaraan grenzende onroerende zaken daardoor, objectief bezien, in een voordeliger positie zijn gebracht.
Zulks geldt in sterkere mate voor de onroerende zaken die zijn gelegen aan de Groest, waar de doorgaande weg in een volledig heringericht voetgangersgebied is veranderd, dan voor de onroerende zaken gelegen aan de Kerkstraat en omringende straten, welke straten al voetgangersgebied waren en waar de herinrichting voorna-melijk heeft bestaan in de aanleg van sierbestrating. Zulks staat echter niet in de weg aan een heffing van één baatbelasting voor het gehele aaneengesloten heringerichte winkelgebied.
6.1.2. Belanghebbende stelt dat geen baatbelasting mag worden geheven voor het aanbrengen van volgens hem niet-noodzakelijke of aantoonbaar nuttige voorzienin-gen. Het Hof verwerpt die stelling. De vervanging van de bestaande bestrating door een meer eigentijdse sierbestrating en het aanbrengen van sierverlichting, straatmeu-bilair en (bescheiden) groenvoorzieningen, zulks in het kader van een herinrichting van de binnenstad teneinde een aaneengesloten, aantrekkelijk winkelgebied te creë-ren, kunnen naar ’s Hofs oordeel als voorzieningen in de zin van artikel 222 van de Gemeentewet worden aangemerkt. Indien ook overigens aan de vereisten voor de heffing van een baatbelasting is voldaan, is verhaal van de met die voorziening ge-moeide kosten door middel van een baatbelasting krachtens voormeld artikel 222 geoorloofd.
6.2. Belanghebbende heeft voorts gesteld dat de maatstaf van heffing onredelijk, wil-lekeurig en onzorgvuldig is gekozen, in het bijzonder omdat er - naar belanghebben-de stelt - geen relatie bestaat tussen de oppervlakte en frontbreedte enerzijds en de mate van gebaatheid anderzijds. Het Hof is van oordeel dat de gemeente door uit te gaan van de aan de heringerichte ruimte grenzende frontbreedte en de kadastrale op-pervlakte van de percelen alleszins redelijke maatstaven heeft genomen voor een baatbelasting ter zake van de herinrichting van een winkelgebied. De gekozen maat-staven zijn ook objectief. Van zodanig onredelijke of willekeurige uitkomsten dat de Verordening onverbindend moet worden verklaard, is naar het oordeel van het Hof dan ook geen sprake. Voor het overige staat het tarief niet aan de belastingrechter ter beoordeling.
6.3. Het Hof is van oordeel dat de percelen van belanghebbende door de aangebrach-te voorzieningen in een voordeliger positie zijn komen te verkeren. Onjuist is de stel-ling van belanghebbende dat alleen gebruikers en genothebbenden baat hiervan heb-ben, aangezien het er voor moet worden gehouden dat alle voor- en nadelen die zijn verbonden aan een onroerende zaak altijd in eerste instantie de eigenaar zullen aan-gaan omdat zij rechtstreeks voortvloeien uit en verbonden zijn aan de eigendom daarvan.
6.4. Uit het vorenstaande volgt dat verweerder zijn bij de aanslag en de uitspraak ingenomen standpunt naar behoren heeft gemotiveerd. Bovendien kan eventuele schending van het motiveringsbeginsel op zich niet leiden tot vernietiging van uit-spraak en/of aanslag, aangezien de motivering zo nodig in de beroepsfase wordt aan-gevuld en voor terugwijzing van de zaak naar verweerder alsdan geen plaats is.
6.5. Ter zitting is komen vast te staan dat partijen wat oppervlakte en frontbreedte uitsluitend verdeeld zijn over de oppervlakte en frontbreedte van het perceel 9001. Verweerder heeft ter zitting uitdraaien uit het kadastraal systeem gevuld door het Rijkskadaster overgelegd. Hieruit blijkt dat de oppervlakte van het perceel 227 m² is en dat de daarop gelegen opstallen de a-straat 1, 3 en de b-straat 11 zijn en voorts dat belanghebbende als enige zakelijk gerechtigde van het perceel is. Belanghebbende is in de gelegenheid gesteld zich hierover uit te laten en heeft bij brief van zijn gemach-tigde van 23 april 2002 aangegeven hierover geen nadere opmerkingen te hebben. Gelet hierop is het Hof van oordeel dat verweerder de frontbreedte en de oppervlakte van de percelen juist heeft vastgesteld.
6.6. Voor zover in de stellingen van belanghebbende moet worden geacht te liggen besloten dat hij tevens stelt dat voor hem niet kenbaar was ter zake van welke eigen-dommen hem de aanslag werd opgelegd, overweegt het Hof als volgt. Uit de feiten, waaronder de tekst van de Verordening en het overigens door partijen over en weer gestelde vloeit naar het oordeel van het Hof voort dat belanghebbende heeft kunnen begrijpen dat de onderwerpelijke aanslag met de aanduiding “a-straat 1/3”, met een oppervlakte van 448 m² en een frontbreedte van 39 m, was berekend naar het samen-stel van de aan belanghebbende toebehorende aangrenzende eigendommen, waartoe de onroerende zaken met de plaatselijke aanduidingen b-straat 11, a-straat 1, 3, 5 en 7 behoorden. Het moet er voor worden gehouden dat belanghebbende als eigenaar van de onderhavige percelen en daarop gelegen opstallen als geen ander op de hoogte was van de precieze afmetingen van die percelen. Gelet op het feit dat op het aan-slagbiljet de juiste oppervlakte en frontbreedte van die percelen en het totaalbedrag van de verschuldigde belasting wel stonden vermeld kon er naar het oordeel van het Hof in redelijkheid bij belanghebbende geen misverstand bestaan omtrent de onroe-rende zaken waarvoor was bedoeld te heffen. Het aanslagbiljet voldoet naar het oor-deel van het Hof aan de daarvoor in artikel 5 van de Algemene wet inzake rijksbelas-tingen gestelde vereisten.
Ten slotte merkt het Hof in dit verband op dat uit het feit dat belanghebbende dit punt niet eerder aan de orde stelde dan ter zitting en verder in zijn stukken ervan uit-ging dat de aanslag mede betrekking had op andere adressen dan de nummers 1 en 3, kan worden afgeleid dat belanghebbende begreep dat de aanslag werd opgelegd ter zake van de door hem gehouden, aan elkaar grenzende onroerende zaken ter plekke in Hilversum.
6.7. Belanghebbende heeft ter zitting nog doen stellen dat hij destijds door de aanslag werd overvallen. Voor de geldigheid van een aanslag als de onderhavige is niet ver-eist dat de belastingplichtige vooraf persoonlijk op de hoogte wordt gesteld over de aanstaande heffing. Overigens heeft verweerder aan de hand van de ter zitting over-gelegde brief van 26 augustus 1992 en de bijbehorende verzendlijst aannemelijk ge-maakt dat belanghebbende is aangeschreven voor een voorlichtingsbijeenkomst.
6.8. De slotsom luidt niettemin dat het beroep ten dele gegrond is omdat de Verorde-ning niet voorziet in afronding. De aanslag dient als volgt te worden verminderd:
(448 m² x ƒ 50,30) + (39 x ƒ 1.618,67) = ƒ 85.662,53 (= € 38.871,96).
7. Proceskosten
Nu de uitspraak wordt vernietigd, acht het Hof termen aanwezig verweerder te ver-oordelen in de proceskosten op de voet van artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken. Met inachtneming van het Besluit proceskosten fiscale procedures wordt het bedrag van de proceskosten gesteld op (A.1, 3 en 5 = 2,5 pun-ten; wegingsfactor C.1 = 2; ƒ 710 per punt) 5 x ƒ 710 = ƒ 3.550 (= € 1.610,92).
8. Beslissing
Het Hof:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de bestreden uitspraak en vermindert de aanslag tot € 38.871,96 (= ƒ 85.662,53);
- veroordeelt verweerder tot vergoeding aan belanghebbende van € 1.610,92 aan proceskosten en wijst de gemeente Hilversum aan als de rechtspersoon die dit bedrag aan belanghebbende dient te voldoen;
- gelast verweerder het betaalde griffierecht ad € 36,30 (= ƒ 80) aan belangheb-bende te vergoeden.
De uitspraak is vastgesteld op 4 april 2003 door mr. Van Loon, lid van de belasting-kamer, in tegenwoordigheid van mr. Couperus als griffier. De beslissing is op de-zelfde dag ter openbare zitting uitgesproken.
Het Hof heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geano-nimiseerde vorm.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden ge-nomen:
1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit ge-rechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief).
2. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd.
3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
- de naam en het adres van de indiener;
- de dagtekening;
- een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
- de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep is een griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt U een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.