Jurisprudentie
BC0918
Datum uitspraak2007-06-21
Datum gepubliceerd2007-12-27
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Amsterdam
Zaaknummers13/993001-03
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2007-12-27
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Amsterdam
Zaaknummers13/993001-03
Statusgepubliceerd
Indicatie
De rechtbank heeft in de zaak tegen de verdachte die ervan werd beschuldigd dat hij zich onder meer heeft schuldig gemaakt aan het organiseren van een piramidespel (artikel 1a van de Wet op de kansspelen), niet-ontvankelijk verklaard wegens overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM.
Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
Parketnummer: 13/993001-03
Datum uitspraak: 21 juni 2007 (onmiddellijk uitspraak)
op tegenspraak
VONNIS
van de rechtbank Amsterdam, meervoudige economische strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1965,
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens en verblijvende op het adres [adres]
De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 21 juni 2007.
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat
1. hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 01 januari 2001 tot en met 31 maart 2003 te Amsterdam en/of te Woerden en/of te Hollandsche Rading en/of te Hilversum, althans in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met een (of meer) ander(en), althans alleen, al dan niet opzettelijk door middel van (bijenkomsten van) de Freedom Travel Club (telkens) gelegenheid heeft/hebben gegeven aan derden om deel te nemen aan het piramidespel, zoals omschreven in artikel 1a, lid 2 van de Wet op de Kansspelen, zijnde een gelegenheid als bedoeld in artikel 1 onder a van deze wet, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) toen en aldaar (telkens) aan die derden gelegenheid geboden om deel te nemen aan de Freedom Travel Club door middel van het afgeven van een (of meer) geldbedrag(en) teneinde daaruit een voordeel te verwerven, dat geheel of ten dele afhankelijk was van de afgifte van (een) geldbedrag(en) door een (of meer) latere deelnemer(s);
2. hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 01 januari 2001 tot en met 30 juni 2003 te Noordwijk en/of te Wijk en Aalburg en/of te Amsterdam en/of te 's-Hertogenbosch, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met of meer) ander(en), althans alleen, (telkens) een (huur)overeenkomst, (betrekking hebbende op een appartement gelegen aan de [adres]) en/of een (huur)overeenkomst (betrekking hebbende op een woonhuis gelegen aan de [adres]), -zijnde een (of meer) geschrift(en) dat/die bestemd was/waren om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft/hebben opgemaakt of vervalst, immers heeft/hebben verdachte en/of een (of meer) mededader(s) valselijk op (een of meer van) deze huurovereenkomst(en) in strijd met de waarheid een of meer handtekening(en) van [naam] en/of [naam] gezet en/of (telkens) in strijd met de waarheid een (of meer) loonverklaring(en) -zijnde een (of meer) geschrift(en) dat/die bestemd was/waren om tot bewijs van enig feit te dienen- valselijk heeft/hebben opgemaakt en/of vervalst, immers heeft/hebben verdachte en/of een (of meer) van zijn mededader(s) op voornoemde loonverklaring(en) in strijd met de waarheid aangegeven dat sprake zou zijn van een (of meer) arbeidsovereenkomst(en) en/of (telkens) in strijd met de waarheid een (of meer) (kortingsaanvraag)formulier(en) -zijnde een (of meer) geschrift(en) dat/die bestemd was/waren om tot bewijs van enig feit te dienen- op naam van [A] en/of [B] en/of [C] en/of [D] en/of [E] en/of [F], heeft/hebben opgemaakt, zulks terwijl dit/deze (kortingsaanvraag)formulier nimmer door [A] en/of [B] en/of [C] en/of [D] en/of [E] en/of [F] zijn opgesteld en/of ondertekend en/of gebruikt is/zijn ten behoeve van het verkrijgen van korting, zulks met het oogmerk om dat/die geschrift(en) als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;
3. hij in de periode van 01 januari 2001 tot en met 31 maart 2003 te Hollandsche Rading en/of te Amsterdam en/of te Woerden en/of te Hilversum, in elk geval in Nederland, tezamen met een (of meer) ander(en) heeft deelgenomen aan een organisatie, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk het organiseren van een piramidespel, als bedoeld in artikel 1a Wet op de Kansspelen en/of het uit winstbejag voorhanden hebben en gebruik maken van vervalste en/of valse loonverklaringen en/of oplichting bestaande de deelneming aan die organisatie uit [G] en/of [H] en/of [I] en/of [J] en/of [K] en/of [L], in elk geval een (of meer) ander(en);
4. hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 08 januari 2002 tot en met 08 maart 2004 te Hilversum en/of te De Bilt en/of te Amsterdam en/of te Woerden en/of Hollandsche Rading, althans in Nederland, terwijl hij, verdachte, bij vonnis van de Arrondissementsrechtbank te Amsterdam van 08 januari 2000 in staat van faillissement is verklaard, (telkens) ter bedrieglijke verkorting van de rechten der schuldeiser(s) enig goed uit de boedel heeft ontrokken, immers heeft verdachte:
- een (motor)boot (merk: Sea Ray 480 sport) en/of
- een inboedel (behorende bij de door verdachte gehuurde woning aan de [adres]) en/of een (of meer) auto(s), te weten een Ferrari 360 Modena en/of een Mercedes slk 230 en/of een vulpen (merk Waterman, uitvoering Boucheron), niet kenbaar gemaakt aan de curator, en/of inkomsten welke ontstonden uit het aanmelden van een (of meer) nieuw(e) lid/leden van de Freedom Travel Club niet aan de boedel van verdachte heeft laten toevoegen en/of in bovengenoemde periode een (of meer) betaling(en) van Bistro Flamingo niet aan de boedel van verdachte heeft laten toevoegen, en aldus deze baten aan de boedel heeft onttrokken en/of buiten het bereik en beheer van de curator gebracht en/of gehouden;
5. hij op een (of meer) tijdstip(pen) in of omstreeks de maand mei 2001 te Nieuwekerk aan den IJssel en/of te Vianen, in elk geval in Nederland, opzettelijk een auto (merk Mercedes, type: slk 230 met het kenteken [kenteken]), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan Chrysler Financial en/of Alcredis Finance BV, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welk goed verdachte anders dan door misdrijf, te weten als lessee/gebruiker van voornoemde auto, onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend, immers waren nog niet alle leasetermijnen aan Chrysler Financial en/of Alcredis Finance BV voldaan en/of vervolgens voornoemde auto op naam van Rolijn Beheer BV heeft laten zetten en/of vervolgens voornoemde auto aan van Vliet Personenauto's BV heeft verkocht;
6. hij op een (of meer) tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 01 januari 2001 tot en met 31 maart 2003 te Hilversum en/of te Woerden en/of te Amsterdam en/of te Hollandsche Rading in elk geval in Nederland tezamen en in vereniging met een (of meer) ander(en) (telkens) met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen (telkens) door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, een (groot) aantal personen, in elk geval een (of meer) lid/leden van de Freedom Travel Club heeft/hebben bewogen tot de afgifte van een of meer geldbedrag(en) (ongeveer 3595 euro per lid), in elk geval van enig goed, hebbende verdachte en/of een (of meer) van zijn mededader(s) (telkens) met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid een (of meer) korting(en) op producten en/of reizen aan te bieden en/of (grote) psychologische druk op voornoemde lid/leden uit te oefenen en/of aan voornoemde lid/leden voor te houden dat veel geld verdiend kon worden door het aanbrengen van nieuwe leden, waardoor voornoemde lid/leden (telkens) werd/werden bewogen tot bovenomschreven afgifte.
2. De ontvankelijkheid van de officier van justitie
De raadsman van verdachte heeft onder overlegging van een pleitnota aangevoerd dat het openbaar ministerie (hierna ook wel: OM) niet ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging van verdachte wegens overschrijding van de redelijke termijn van berechting als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt.
Elke verdachte heeft recht op een openbare behandeling van zijn zaak binnen een redelijke termijn. Dit recht strekt er toe te voorkomen dat een verdachte langer dan redelijk is onder de dreiging van een strafvervolging zou moeten leven. Deze termijn vangt aan op het moment dat vanwege de Staat jegens verdachte een handeling is verricht waaruit verdachte heeft opgemaakt en redelijkerwijs heeft kunnen opmaken dat het OM het ernstig voornemen had tegen hem een strafvervolging in te stellen. Wat betreft de berechting van de zaak in eerste aanleg heeft als uitgangspunt te gelden dat de behandeling van de zaak ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen 2 jaar nadat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen, aldus de Hoge Raad in rechtsoverweging 3.14 in zijn standaardarrest over de redelijke termijn (HR 3 oktober 2000, LJN AA7309).
In het onderhavige geval moet de termijn worden gerekend vanaf het eerste verhoor van verdachte op 31 maart 2003. De rechtbank deelt daarmede het standpunt van de verdediging en het OM dat vanaf die datum er sprake was van een daad van vervolging (“criminal charge”) als bedoeld in de jurisprudentie van het Europees Hof van de Rechten van de Mens en de Hoge Raad.
Het gerechtelijk vooronderzoek (gvo) in de zaak tegen verdachte is geopend op 3 april 2003. Dat hield verband met de omstandigheid dat tegen verdachte bepaalde dwangmiddelen zijn gebruikt. De rechter-commissaris (rc) heeft in het gvo, buiten het horen van verdachte op de vordering inbewaringstelling, geen enkele activiteit ondernomen. Het OM heeft in het kader van het lopende gvo geen onderzoekshandelingen van de rc gevorderd. Het gvo is gesloten op 15 augustus 2005. Daarna volgde een kennisgeving verdere vervolging van 21 september 2005. De dagvaarding is uitgebracht tegen de regie (pro forma) zitting van 21 juni 2007. Het politieonderzoek in deze zaak is gesloten in maart 2004. Voordien en ook na die datum is een aantal vorderingen benadeelde partij aan het dossier toegevoegd.
Niet is gebleken van enige activiteit van het OM in de periode na maart 2004. Er was wel reden in het tijdvak gelegen na die datum om de zaak met voortvarendheid te behandelen, vanwege zowel de inbreuk op de rechtsorde als het belang van de verdachte. Ook na de sluiting van het gvo en het uitbrengen van de kennisgeving verdere vervolging heeft het OM stilgezeten. Dit wettigt de conclusie dat het OM weinig belang leek te hechten aan de vervolging. De periode van vervolging bedraagt in haar totaliteit 4 jaar en 2 maanden. Dit zeer ruime tijdsverloop kan niet aan verdachte of aan zijn raadsman worden toegerekend.
De rechtbank verwerpt het argument van de officier van justitie dat er gewacht moest worden op ruimte in het zogenaamde megaoverleg. Nog afgezien van het feit dat gebrek aan zittingsruimte volgens jurisprudentie van de Hoge Raad geen relevant argument is (HR 30 januari 2001/LJN ZD2293), is het de rechtbank ambtshalve bekend dat er in de periode tussen 2005 en 2007 bij herhaling wel zittingsruimte was en dat er in die periode ook zaken zijn behandeld van later datum dan van de onderhavige zaak.
Ook de belangen van de mogelijke slachtoffers vormen thans geen argument om de redelijke termijn te redden. De rechtbank wijst in dit verband naar het eerdergenoemde standaardarrest van de Hoge Raad over de redelijke termijn waarin hij in overweging 3.11 met zoveel woorden zegt dat de gerechtvaardigde belangen van de eventuele slachtoffers juist rechtvaardigen dat een strafzaak voortvarend wordt behandeld.
Gelet op het voorgaande is er naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van een berechting binnen een redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, EVRM.
Overschrijding van de redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6, eerste lid, EVRM dient in de regel te worden gecompenseerd door strafvermindering. Volgens de jurisprudentie van de Hoge Raad kan overschrijding van de redelijke termijn slechts in uitzonderlijke gevallen leiden tot niet-ontvankelijkheid van het OM in zijn vervolging. De rechtbank is van oordeel dat hier sprake is van een dergelijk uitzonderlijk geval en neemt daarbij het volgende in aanmerking:
- de zeer lange overschrijding van de redelijke termijn, te weten een overschrijding van 26 maanden;
- het Openbaar Ministerie heeft na het sluiten van het politieonderzoek in maart 2004 geen enkele activiteit aan de dag gelegd anders dan het verrichten van een aantal formaliteiten;
- de kern van het verwijt - de overtreding van artikel 1 van de Wet op de kansspelen - was in een soortgelijke zaak al getoetst door de rechtbank Den Bosch (vonnis 1 mei 2002) en door het Gerechtshof in die plaats (arrest 10 juli 2003). Daarmee was het feitencomplex overzichtelijk en was de strafzaak niet aan te merken als van bijzonder ingewikkelde aard;
- verdachte was eerder veroordeeld voor een soortgelijk feit; de overige verdachten waren niet eerder voor een dergelijk feit veroordeeld en zijn ook na 2003 niet meer met de strafrechter in aanraking geweest voor soortgelijke feiten;
- verdachte en zijn raadsman hebben geen invloed gehad op het procesverloop en het niet op enige wijze vertraagd;
- verdachte heeft lange tijd in onzekerheid verkeerd en ter terechtzitting is aannemelijk geworden dat verdachte en zijn medeverdachten onder de dreiging van een strafproces hebben geleden dan wel dat de dreiging hun maatschappelijk functioneren kan hebben beïnvloed.
De rechtbank acht voornoemde punten, alle bijeengenomen, zó uitzonderlijk dat bij afweging van de betrokken belangen – te weten de belangen die de gemeenschap ook na overschrijding van de redelijke termijn houdt bij normhandhaving door berechting en anderzijds de belangen van verdachte bij het verval van het recht tot strafvervolging nadat deze termijn is overschreden – in dit geval de belangen van verdachte dienen te prevaleren boven die van de samenleving, welke belangen in deze bij uitstek door het OM moeten worden behartigd.
Het algemeen belang verliest door het lange tijdsverloop een deel van zijn gewicht en gelet op de lage prioriteit die het onderzoek heeft gekregen, is aannemelijk, dat de onrust in de samenleving door verdenking van strafbare feiten als de onderhavige in de loop van de tijd steeds minder is geworden.
3. Ten aanzien van de benadeelde partijen
In de onderhavige zaak hebben zich benadeelde partijen gevoegd, zoals voorkomend op aangehechte lijst.
Nu aan verdachte - zonder toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht - geen straf of maatregel wordt opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partijen in hun respectieve vorderingen niet-ontvankelijk zijn. De benadeelde partijen kunnen die slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
4. Beslissing
Verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vervolging van verdachte.
Verklaart de benadeelde partijen genoemd op aangehechte lijst niet-ontvankelijk in hun vordering.
Dit vonnis is gewezen door
mr. F.G. Bauduin, voorzitter,
mrs. M.F.J.M. de Werd en J.J. Molenaar, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. Cordia, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 21 juni 2007.