Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BC0809

Datum uitspraak2007-12-21
Datum gepubliceerd2007-12-21
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Zwolle
Zaaknummers601089-06
Statusgepubliceerd


Indicatie

sterke drank, Urk, barkeeper, alcohol


Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE – LELYSTAD Sector Strafrecht - Meervoudige Strafkamer Parketnummer : 07/601089-06 Uitspraakdatum : 21 december 2007 Vonnis in de zaak van: het openbaar ministerie tegen [verdachte] Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 7 augustus 2007 en 11 december 2007. De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. R. ter Haar, advocaat te Emmeloord. De officier van justitie, mr. M. Kamper, heeft ter terechtzitting gevorderd: - de veroordeling van verdachte ter zake het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde tot: ? een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, geheel voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar, ? een taakstraf, bestaande uit een werkstraf voor de duur van 240 uren, indien niet of niet naar behoren verricht te vervangen door 120 dagen hechtenis, - ontzetting uit het beroep van horecamedewerker voor de duur van 5 jaar; - toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij] – hoofdelijk – tot een bedrag van € 1.612,90, alsmede oplegging van de maatregel tot schadevergoeding ten behoeve van dit slachtoffer tot voornoemd bedrag. TENLASTELEGGING De verdachte is ten laste gelegd dat: (volgt tenlastelegging zoals ter terechtzitting van 7 augustus 2007 gewijzigd) BEWIJS Naar het oordeel van de rechtbank is niet komen vast te staan dat sprake is van (voorwaardelijk) opzet bij verdachte gericht op de dood dan wel zwaar lichamelijk letsel van [benadeelde partij], zoals door de officier van justitie ter terechtzitting is gevorderd. Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg is aanwezig indien verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een gevolg in het leven roept is afhankelijk van de omstandigheden van het geval waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. De eerste vraag waarvoor de rechtbank zich gesteld ziet is de vraag of verdachte door zijn handelen als barkeeper in de richting van [benadeelde partij] een (naar algemene ervaringsregels) aanmerkelijke kans op het toebrengen van dodelijk letsel dan wel zwaar lichamelijk letsel in het leven heeft geroepen. De rechtbank is van oordeel dat deze aanmerkelijke kans inderdaad aan de orde was, nu vaststaat dat verdachte tot viermaal toe (in een betrekkelijk kort tijdsbestek) een colaglas gevuld met sterke drank, met de inhoud waarvan hij (als samensteller bij uitstek) op de hoogte was, direct dan wel indirect (wetende dat het bestemd was voor [benadeelde partij]) heeft aangeboden aan [benadeelde partij] in de wetenschap dat laatstgenoemde juist daarvoor onder invloed van alcohol de zaak was binnen gekomen. De rechtbank baseert zich hierbij met name op verklaringen afgelegd door verdachte bij de politie en ter terechtzitting. Aldus handelende heeft verdachte moeten weten dat de kans op een vergiftiging met alle complicaties van dien aanmerkelijk was en zich uiteindelijk ook heeft verwezenlijkt. Vervolgens rijst de vraag of hier sprake is geweest van het welbewust aanvaarden (op de koop toe nemen) van het uiteindelijke gevolg voorafgaande aan het delict (opzet) dan wel van een situatie waarin verdachte de kans op het intreden van het gevolgd heeft onderkend maar er zich niet welbewust aan heeft bloot gesteld, met andere woorden: verdachte heeft gedacht dat het risico zich niet zou verwezenlijken (bewuste schuld). De rechtbank is van oordeel dat zich de laatstgenoemde situatie heeft voorgedaan waaruit volgt dat er geen sprake is geweest van opzet, maar van schuld. De verdachte dient daarom van het onder 1 primair, subsidiair en meersubsidiair ten lastegelegde te worden vrijgesproken, nu de rechtbank dit niet wettig en overtuigend bewezen acht. De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte onder 1 uiterst subsidiair en 2 ten laste is gelegd, met dien verstande dat: (volgt bewezenverklaring; zie aangehechte kopie dagvaarding en kopie wijziging tenlastelegging) Van het onder 1 uiterst subsidiair en 2 meer of anders tenlastegelegde zal de verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht. STRAFBAARHEID Het bewezene levert op: Feit 1 uiterst subsidiair: aan zijn schuld te wijten zijn dat een ander zwaar lichamelijk letsel bekomt, strafbaar gesteld bij artikel 308 van het Wetboek van Strafrecht. Feit 2.: aan iemand die in kennelijke staat van dronkenschap verkeert, bedwelmende drank toedienen, strafbaar gesteld bij artikel 252 van het Wetboek van Strafrecht. De feiten en de verdachte zijn strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden gebleken zijn die die strafbaarheid zouden opheffen of uitsluiten. OPLEGGING VAN STRAF OF MAATREGEL Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de na te noemen beslissing passend. Daarbij heeft de rechtbank de volgende omstandigheden betrokken. Hoewel [benadeelde partij] zelf de drank heeft opgedronken, acht de rechtbank het in hoge mate aan verdachte te wijten dat [benadeelde partij] in een dergelijke ernstige medische toestand is komen te verkeren. Daarbij is van belang dat [benadeelde partij] niet voor de drank hoefde te betalen en dat verdachte (in ieder geval) enkele glazen met sterkte drank voor eigen rekening heeft genomen. Voorts staat vast dat verdachte tot vier keer toe een dergelijk glas direct dan wel indirect heeft doen toekomen aan [benadeelde partij] wetende wat zich in het glas bevond. Voorts is van belang dat de sterke drank alleen voor [benadeelde partij], die bij binnenkomst in de [horecagelegenheid] al aangeschoten was, en niet voor de rest van het gezelschap werd besteld. Medeverdachte [medeverdachte] heeft verklaard dat hij wachtte op een reactie van [benadeelde partij] op de sterke drank en dat hij, toen die in eerste instantie leek uit te blijven, meer sterke drank bestelde. [medeverdachte] wilde [benadeelde partij] “als geintje” grote hoeveelheden alcohol laten drinken. Dit alles moet, mede gelet op het feit dat verder nauwelijks klanten aanwezig waren in de [horecagelegenheid], ook voor verdachte duidelijk zijn geweest. Desondanks heeft verdachte hieraan meegewerkt en heeft hij niet ingegrepen, waardoor een voor [benadeelde partij] levensgevaarlijke situatie is ontstaan. Daar komt bij dat op verdachte als barman een grotere verantwoordelijkheid rustte om aan klanten die in kennelijke staat van dronkenschap verkeren geen sterke drank meer te schenken. Bij haar beslissing heeft de rechtbank tevens rekening gehouden met een de verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie d.d. 14 november 2007. De oplegging van straf of maatregel is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 28, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht. Benadeelde partij De vordering van de benadeelde partij is naar het oordeel van de rechtbank niet van zo eenvoudige aard, mede gelet op de (mogelijke) aanwezigheid van eigen schuld van [benadeelde partij], dat deze zich leent voor behandeling in het strafgeding. De rechtbank zal derhalve bepalen dat de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk is en dat de vordering ter zake dit deel slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht. BESLISSING Het onder 1 primair, subsidiair en meer subsidiair tenlastegelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken. Het onder 1 uiterst subsidiair en 2 tenlastegelegde is bewezen zoals hiervoor aangegeven en levert de strafbare feiten op, zoals hiervoor vermeld. De verdachte is deswege strafbaar. Het onder 1 uiterst subsidiair en 2 meer of anders tenlastegelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken. De rechtbank legt aan verdachte op een taakstraf, te weten een werkstraf voor de duur van 120 uren. De rechtbank beveelt dat voor het geval de veroordeelde de werkstraf niet of niet naar behoren verricht de werkstraf wordt vervangen door 60 dagen hechtenis, althans een aantal dagen hechtenis dat evenredig is aan het niet verrichte aantal uren werkstraf. De rechtbank veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden. De gevangenisstraf zal niet worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 jaar aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. De rechtbank bepaalt dat de verdachte wordt ontzet uit het beroep van barkeeper voor de duur van 5 jaar. De rechtbank bepaalt dat de benadeelde partij [benadeelde partij] in zijn vordering niet ontvankelijk is en dat hij zijn vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen. Aldus gegeven door mr. G.H. Meijer, voorzitter, mrs. G.J.J.M. Essink en H.M. Schaak, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.C.R. Verstraeten, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 21 december 2007. Mrs. Essink en Schaak voornoemd waren buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.