Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BC0547

Datum uitspraak2007-12-19
Datum gepubliceerd2007-12-19
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200703695/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 6 november 2006 heeft appellant sub 1 (hierna: de Directeur) de aan appellant sub 2 verleende erkenning voor het uitvoeren van periodieke keuringen van voertuigen tot en met 3500 kg ingetrokken voor de duur van twaalf weken.


Uitspraak

200703695/1. Datum uitspraak: 19 december 2007 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op de hoger beroepen van: 1.    de Algemeen Directeur van de Dienst Wegverkeer, 2.    [appellant sub 2], wonend te [woonplaats], appellanten, tegen de uitspraak in de zaken nos. 07/312 en 07/313 van de voorzieningenrechter van de rechtbank Assen van 26 april 2007 in het geding tussen: appellant sub 2, en appellant sub 1. 1.    Procesverloop Bij besluit van 6 november 2006 heeft appellant sub 1 (hierna: de Directeur) de aan appellant sub 2 verleende erkenning voor het uitvoeren van periodieke keuringen van voertuigen tot en met 3500 kg ingetrokken voor de duur van twaalf weken. Bij besluit van 29 maart 2007 heeft de Directeur het door [appellant sub 2] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 26 april 2007, verzonden op dezelfde dag, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Assen (hierna: de voorzieningenrechter) het daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd en bepaald dat de Directeur een nieuw besluit op bezwaar dient te nemen met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak hebben de Directeur bij brief van 25 mei 2007, bij de Raad van State ingekomen op 29 mei 2007, en [appellant sub 2] bij brief van 5 juni 2007, bij de Raad van State ingekomen op 6 juni 2007, hoger beroep ingesteld. De Directeur heeft zijn hoger beroep aangevuld bij brief van 19 juni 2007. [appellant sub 2] heeft zijn hoger beroep aangevuld bij brief van 3 juli 2007. Deze brieven zijn aangehecht. Bij brief van 9 juli 2007 heeft de Directeur van antwoord gediend. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 oktober 2007, waar de Directeur, vertegenwoordigd door mr. R. Bal, werkzaam bij de Dienst Wegverkeer, en [appellant sub 2], vertegenwoordigd door mr. Y.J. Hullegie, advocaat te Assen, zijn verschenen. 2.    Overwegingen 2.1.    Ingevolge artikel 87, tweede lid, aanhef en onder f, van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: de WVW 1994) kan de Dienst Wegverkeer een erkenning intrekken of wijzigen indien degene aan wie de erkenning is verleend handelt in strijd met één of meer andere uit de erkenning voortvloeiende verplichtingen.    Ingevolge artikel 45, vijfde lid, aanhef en onder e, van de Erkenningsregeling APK wordt aan een steekproef alle medewerking verleend en worden de ter zake door de Dienst Wegverkeer gegeven aanwijzingen in acht genomen. Onder alle medewerking wordt in ieder geval verstaan dat de desbetreffende ruimte en apparatuur gedurende de steekproef beschikbaar worden gesteld.    Ingevolge artikel 58 van de Erkenningsregeling APK wordt, voor zover van belang, indien de in artikel 45, vijfde lid, opgenomen voorschriften niet worden nageleefd, terstond begonnen met een procedure voor intrekking van de erkenning. 2.2.    [appellant sub 2] heeft aangevoerd dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft overwogen dat de Directeur bevoegd was de erkenning in te trekken omdat door het defect aan de roetmeter deze gedurende de steekproef niet beschikbaar kon worden gesteld en [appellant sub 2] dus niet alle medewerking heeft verleend als bedoeld in artikel 45, vijfde lid, aanhef en onder e, van de Erkenningsregeling APK. Hij betoogt dat op het niet hebben van deugdelijke en in goede staat verkerende apparatuur schorsing van de erkenning staat en niet intrekking. 2.2.1.    Dit betoog faalt. De voorzieningenrechter heeft terecht en op goede gronden overwogen dat, omdat de roetmeter vanwege een defect niet functioneerde, terwijl uit artikel 6, aanhef en onder d, in samenhang met artikel 8, van de Erkenningsregeling APK volgt dat op de keuringsplaats een deugdelijke en in goede staat verkerende roetmeter aanwezig dient te zijn, de Directeur zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat [appellant sub 2] niet alle medewerking aan de steekproef heeft verleend als bedoeld in artikel 45, vijfde lid, aanhef en onder e, van de Erkenningsregeling APK. Ingevolge artikel 58 van de Erkenningsregeling APK wordt in een dergelijk geval overgegaan tot intrekking van de erkenning. De Directeur kan ingevolge artikel 57, eerste lid, van de Erkenningsregeling APK in samenhang met Bijlage I van de Toezichtbeleidsbrief APK Erkenninghouders van 1 maart 2000 (hierna: de Toezichtbeleidsbrief) in het kader van het toezicht op de keuringsplaats, buiten een steekproef om, overgaan tot schorsing indien de erkenninghouder niet beschikt over de vereiste apparatuur. Met de voorzieningenrechter is de Afdeling van oordeel dat dit geval zich hier niet voordoet. Gelet hierop en op de omstandigheid dat [appellant sub 2] verantwoordelijk is voor het goed functioneren van de keuringsapparatuur heeft de voorzieningenrechter terecht overwogen dat de Directeur bevoegd was tot het intrekken van de erkenning. 2.3.    De Directeur heeft aangevoerd dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft overwogen dat hij in de door [appellant sub 2] aangevoerde omstandigheden, dat de roetmeter kort voor de steekproef defect is geraakt en dezelfde dag nog is gerepareerd, aanleiding had moeten zien bij de bepaling van de duur van de intrekking gebruik te maken van zijn inherente afwijkingsbevoegdheid. 2.3.1.    Het door de Directeur gehanteerde beleid ter zake van de duur van de intrekking zoals neergelegd in de Toezichtbeleidsbrief behelst een gedifferentieerd systeem van in ernst en gewicht oplopende overtredingen met daaraan gekoppelde, in zwaarte oplopende maatregelen, waarbij in algemene zin al rekening is gehouden met de bedrijfseconomische belangen van erkenninghouders evenals hun staat van dienst. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in onder meer de uitspraak van 19 mei 2004 in zaak no. 200304551/1 is dit beleid niet onredelijk. De bij het besluit van 6 november 2006 opgelegde maatregel is in overeenstemming met het gevoerde beleid. Omdat [appellant sub 2] op 11 augustus 2005 een waarschuwing heeft gekregen en op 31 oktober 2005 in de P-klasse is geplaatst, komt hij op grond van het door de Directeur gevoerde beleid niet in aanmerking voor vermindering van de duur van de intrekking. Anders dan de voorzieningenrechter heeft overwogen behoefde de Directeur, gelet op de ernst van de overtreding, in de aangevoerde omstandigheden geen aanleiding te zien om gebruik te maken van zijn bevoegdheid af te wijken van zijn beleid. Daarbij verdient opmerking dat [appellant sub 2] inmiddels een tweede roetmeter heeft aangeschaft. 2.3.2.    Gelet op het vorenstaande is het hoger beroep van de Directeur gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het inleidende beroep van [appellant sub 2] alsnog geheel ongegrond verklaren. 2.4.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3.    Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I.    verklaart het hoger beroep van de Algemeen Directeur van de Dienst Wegverkeer gegrond; II.    vernietigt de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Assen van 26 april 2007 in de zaken nos. 07/312 en 07/313; III.    verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep van [appellant sub 2] geheel ongegrond. Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, Voorzitter, en mr. S.F.M. Wortmann en mr. D. Roemers, Leden, in tegenwoordigheid van mr. S.C. van Tuyll van Serooskerken, ambtenaar van Staat. w.g. Lubberdink    w.g. Van Tuyll van Serooskerken Voorzitter    ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 19 december 2007 290.