
Jurisprudentie
BC0521
Datum uitspraak2007-12-19
Datum gepubliceerd2007-12-19
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200702409/1
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2007-12-19
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200702409/1
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij besluit van 3 januari 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Bergen (NH) (hierna: het college) aan [vergunninghoudster] vrijstelling en bouwvergunning verleend voor het veranderen en vergroten van een woning, gelegen op het perceel, plaatselijk bekend als [locatie] te [plaats], gemeente Bergen (NH).
Uitspraak
200702409/1.
Datum uitspraak: 19 december 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten], beiden wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in de zaken nos. 07/232 en 07/233 van de voorzieningenrechter van de rechtbank Alkmaar van 23 februari 2007 in het geding tussen:
appellanten
en
het college van burgemeester en wethouders van Bergen (NH).
1. Procesverloop
Bij besluit van 3 januari 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Bergen (NH) (hierna: het college) aan [vergunninghoudster] vrijstelling en bouwvergunning verleend voor het veranderen en vergroten van een woning, gelegen op het perceel, plaatselijk bekend als [locatie] te [plaats], gemeente Bergen (NH).
Bij besluit van 12 december 2006 heeft het college het door appellanten daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard doch de bouwvergunning gehandhaafd.
Bij uitspraak van 23 februari 2007, verzonden op dezelfde dag, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Alkmaar (hierna: de voorzieningenrechter) het daartegen door appellanten ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief van 3 april 2007, bij de Raad van State ingekomen op 4 april 2007, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Daartoe in de gelegenheid gesteld heeft vergunninghoudster bij brief van
5 juni 2007 een reactie ingediend.
Bij brief van 21 juni 2007 heeft het college van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 november 2007, waar [een van de appellanten] in persoon en bijgestaan door mr. C. Lubben, en het college vertegenwoordigd door mr. J.J. Hiemstra, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen. Tevens is gehoord vergunninghoudster, bijgestaan door mr. O.H. Minjon, advocaat te Opmeer.
2. Overwegingen
2.1. Het bouwplan voorziet in het realiseren van drie aanbouwen aan onderscheidenlijk de zijgevel aan de noordzijde (hierna: aanbouw A), de achtergevel (hierna: aanbouw B) en de zijgevel zuidzijde (hierna: aanbouw C).
2.2. Op het perceel rusten ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Aagtdorp" de bestemmingen "Eengezinshuizen-vrijstaand-EVC" en "Bosperceel".
2.3. Ingevolge artikel 10, eerste lid, van de planvoorschriften mogen, voor zover van belang, de gronden op de kaart bestemd tot "Eengezinshuizen-vrijstaand-EVC" worden gebruikt voor woondoeleinden. Ingevolge artikel 10, tweede lid, mogen, voor zover van belang, de in het eerste lid bedoelde gronden uitsluitend eengezinshuizen worden gebouwd, met dien verstande dat:
c. de eengezinshuizen worden voorzien van een kap;
[-]
e. de gronden geheel mogen worden bebouwd.
Ingevolge artikel 22, eerste lid, mogen, voor zover van belang, de gronden op de kaart bestemd tot "Bosperceel" worden gebruikt voor de aanleg en instandhouding van bos, struikgewas en/of hakhout en voor het behoud en herstel van de aan deze gronden eigen dan wel de aldaar voorkomende landschappelijke en/of natuurwetenschappelijke waarden.
2.4. Ten behoeve van aanbouw A is vrijstelling als bedoel in artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO) verleend, omdat deze aanbouw is gelegen op grond waarop de bestemming "Bosperceel" rust. Aanbouw B en C zijn gelegen op grond waarop de bestemming "Eengezinshuizen-vrijstaand-EVC" rust. Ten behoeve van aanbouw C is vrijstelling verleend vanwege het platte dak.
2.5. Ingevolge paragraaf 3, aanhef en onder c, van de door het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland op 19 juli 2005 vastgestelde vrijstellingenlijst, als bedoeld in artikel 19, tweede lid, van de WRO, kan zonder verklaring van geen bezwaar vrijstelling worden verleend voor projecten die geringe uitbreidingen betreffen van bestaande bouwwerken. Volgens de lijst mogen deze uitbreidingen, voor zover thans van belang, niet meer bedragen dan een oppervlak van 50 m2, geen functiewijziging omvatten en niet tot gevolg hebben dat het aansluitende terrein voor meer dan 50% zal worden bebouwd.
2.6. Appellanten betogen dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat het college niet bevoegd was vrijstelling krachtens artikel 19, tweede lid, van de WRO te verlenen, omdat niet wordt voldaan aan de daarvoor in paragraaf 3 van de vrijstellingslijst gestelde eisen.
2.7. Dit betoog faalt. De voorzieningenrechter heeft terecht geoordeeld dat voor de bevoegdheid vrijstelling te verlenen en de toepasselijkheid van paragraaf 3 van de vrijstellingenlijst, uitsluitend aanbouw A relevant is en niet het gehele bouwplan. Uit de plankaart en bouwtekeningen blijkt dat aanbouw A een oppervlakte van 32 m² heeft en gesitueerd is buiten het bebouwingsvlak. De aanbouwen B en C hebben een oppervlakte van 6 m² respectievelijk16 m² en zijn gesitueerd binnen het bebouwingsvlak. Zij zijn reeds daarom toegestaan op grond van het bestemmingsplan.
De aanbouwen B en C zijn voorts aan te merken als te onderscheiden zelfstandige uitbreidingen. Aanbouw B is weliswaar gesitueerd tegen aanbouw A, maar onderscheidt zich architectonisch van aanbouw A door de glazen dakconstructie en is slechts met één deur met aanbouw A verbonden. Aanbouw C is gesitueerd aan de andere zijde van de woning en staat geheel los van aanbouw A.
2.7.1. De voorzieningenrechter heeft voorts terecht geoordeeld dat het bouwplan is aan te merken als een geringe uitbreiding van een bestaand bouwwerk in de zin van paragraaf 3, aanhef en onder c, van de vrijstellingslijst en ook overigens aan de daarin omschreven vereisten is voldaan. Aanbouw A betreft een uitbreiding met een oppervlakte van minder dan 50 m². Anders dan appellanten aanvoeren dient voorts de functiewijziging niet te worden gerelateerd aan de bestemming van de grond waarop de uitbreiding wordt gebouwd, maar aan de functie van het gebouw ten behoeve waarvan de uitbreiding plaatsvindt. Aangezien het bestaande bouwwerk reeds de functie woning heeft en zal behouden, leidt de uitbreiding niet tot een wijziging van de functie. Ook zal met de uitbreiding minder dan 50% van het aansluitende terrein worden bebouwd.
2.8. Appellanten betogen dat de ruimtelijke onderbouwing die aan de vrijstelling ten grondslag ligt, niet toereikend is.
2.9. Dit betoog faalt. De voorzieningenrechter heeft terecht geoordeeld dat het college een voldoende onderbouwing heeft gegeven voor de ruimtelijke inpasbaarheid van het bouwplan. Daarbij merkt de Afdeling op dat het college in zijn onderbouwing heeft geoordeeld dat het bouwplan nauwelijks ingrijpt in het planologisch regime en de landschappelijke en/of natuurwetenschappelijke waarden van het bosperceel - waaronder de waterhuishouding - niet in overwegende mate schaadt. Tevens is in aanmerking genomen dat het een relatief kleine en verouderde woning betreft en met het bouwplan de woning in overeenstemming wordt gebracht met de eisen die heden ten dage aan een woning worden gesteld.
2.10. Appellanten betogen dat het college in redelijkheid geen vrijstelling heeft kunnen verlenen, omdat realisering van het bouwplan tot vermindering van lichtinval in hun woning, verminderd uitzicht en aantasting van hun privacy zal leiden.
2.11. Ook dit betoog faalt. De voorzieningenrechter heeft terecht overwogen dat er in de stukken onvoldoende steun is voor de stelling van appellanten dat het bouwplan zal leiden tot onaanvaardbaar verlies van privacy. Hierbij wordt mede in aanmerking genomen dat in aanbouw A twee ronde ramen zullen worden gerealiseerd die in de plaats zullen komen van een bestaand, groter raam. Ten aanzien van de aanbouwen B en C hebben verzoekers geen aantasting van de privacy gesteld. Voorts heeft de voorzieningenrechter in hetgeen appellanten hebben aangevoerd omtrent de verminderde lichtinval in hun woning, de schaduwwerking en hun verminderde uitzicht op goede gronden terecht evenmin aanleiding gezien voor die conclusie.
2.12. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Lodder, ambtenaar van Staat.
w.g. Troostwijk w.g. Lodder
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 19 december 2007
17-567.