Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BC0516

Datum uitspraak2007-12-19
Datum gepubliceerd2007-12-19
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200701652/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij brief van 23 februari 2006 heeft de stichting Stichting Greenpeace Nederland (hierna: Greenpeace) een verzoek gedaan om toepassing van bestuurlijke handhavingsmiddelen jegens de naamloze vennootschappen Railion Nederland N.V. en Transnubel N.V. vanwege het zich zonder vergunning ontdoen van splijtstoffen in Frankrijk.


Uitspraak

200701652/1. Datum uitspraak: 19 december 2007 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak in het geding tussen: de stichting Stichting Greenpeace Nederland, gevestigd te Amsterdam, appellante, en de staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, verweerder. 1.    Procesverloop Bij brief van 23 februari 2006 heeft de stichting Stichting Greenpeace Nederland (hierna: Greenpeace) een verzoek gedaan om toepassing van bestuurlijke handhavingsmiddelen jegens de naamloze vennootschappen Railion Nederland N.V. en Transnubel N.V. vanwege het zich zonder vergunning ontdoen van splijtstoffen in Frankrijk. Bij brief van 2 maart 2006 heeft Greenpeace bezwaar gemaakt tegen het uitblijven van een besluit op dit verzoek. Bij besluit van 22 maart 2006 heeft de staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (hierna: de staatssecretaris) het verzoek afgewezen. Bij brief van 2 mei 2006 heeft Greenpeace de gronden van het bezwaar aangevuld. Bij besluit van 23 januari 2007 heeft de staatssecretaris het bezwaar van Greenpeace ongegrond verklaard. Tegen dit besluit heeft Greenpeace bij brief van 5 maart 2007, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 3 april 2007. Bij brief van 6 juni 2007 heeft de staatssecretaris een verweerschrift ingediend. Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van Greenpeace. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 november 2007, waar Greenpeace, vertegenwoordigd door mr. B. Kloostra, advocaat te Amsterdam, dr. R. Teule en mr. M. Baretta, en de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. W. Huiberts en drs. B. van der Werf, beiden ambtenaar van het departement, zijn verschenen. Voorts zijn als partij gehoord de naamloze vennootschappen N.V. Elektriciteits Produktiemaatschappij Zuid-Nederland (hierna: EPZ), Transnubel N.V. (hierna: Transnubel) en Railion Nederland N.V. (hierna: Railion), alle vertegenwoordigd door mr. N.S.J. Koeman, advocaat te Amsterdam. EPZ was voorts vertegenwoordigd door C. Verwijs en J.L. Wieman. 2.    Overwegingen 2.1.    Ingevolge artikel 15 van de Kernenergiewet, voor zover hier van belang, is het verboden zich zonder vergunning van splijtstoffen te ontdoen. 2.2.    Het verzoek van Greenpeace om handhaving van artikel 15 van de Kernenergiewet ziet op het zich ontdoen door Railion en Transnubel van gebruikte splijtstoffen, afkomstig van de kerncentrale van EPZ in Borssele, bij de opwerkingsfabriek van AREVA NC (voorheen: Cogéma) te La Hague (Frankrijk). 2.3.    Bij besluiten van 8 november 2005 zijn aan Transnubel en Railion vergunningen verleend voor het vervoer van maximaal tien zendingen bestraalde splijtstofelementen met als uiteindelijke bestemming de opwerkingsfabriek te La Hague. De aan Railion verleende vergunning ziet eveneens op het buiten Nederlands grondgebied brengen van deze elementen. Deze vergunningen zijn geldig tot en met 30 april 2008. 2.4.    Ter zitting is gebleken dat sinds december 2005 geen transporten meer hebben plaatsgevonden van bestraalde splijtstofelementen naar de opwerkingsfabriek te La Hague. Greenpeace heeft betoogd dat een in juni 2006 in Frankrijk in werking getreden wetswijziging, die de invoer van onder meer gebruikte splijtstoffen in Frankrijk in beginsel verbiedt, verhindert dat nog langer transporten naar La Hague plaatsvinden. Dergelijke transporten zouden pas weer kunnen plaatsvinden, nadat daarover een intergouvernementeel akkoord is bereikt tussen Nederland en Frankrijk. De vertegenwoordiger van de staatssecretaris heeft ter zitting te kennen gegeven dat geen transporten zullen plaatsvinden zolang geen intergouvernementeel akkoord is gesloten tussen Nederland en Frankrijk. Nu niet valt te verwachten dat een dergelijk akkoord tot stand zal zijn gekomen en door de Staten-Generaal zal zijn goedgekeurd vóór het expireren van de bij besluiten van 8 november 2005 verleende vergunningen, moet er van worden uitgegaan dat Transnubel en Railion niet meer in de gelegenheid zullen zijn van de bij die besluiten aan hen verleende vergunningen gebruik te maken. Dit heeft tot gevolg dat zij zich ook niet zullen kunnen ontdoen van de splijtstoffen in Frankrijk. De Afdeling is daarom van oordeel dat Greenpeace niet langer belang heeft bij het beroep. 2.5.    Het beroep is niet-ontvankelijk. 2.6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3.    Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: verklaart het beroep niet-ontvankelijk. Aldus vastgesteld door mr. M. Oosting, voorzitter, en drs. H. Borstlap en mr. G.N. Roes, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.I.Y. Lap, ambtenaar van Staat. w.g. Oosting     w.g. Lap Voorzitter     ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 19 december 2007 288.