
Jurisprudentie
BC0437
Datum uitspraak2007-12-13
Datum gepubliceerd2007-12-18
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Maastricht
ZaaknummersAWB 07 / 493 ZW
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2007-12-18
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Maastricht
ZaaknummersAWB 07 / 493 ZW
Statusgepubliceerd
Indicatie
Eiser is herbeoordeeld in het kader van het Schattingsbesluit 2004. Na deze herbeoordeling is aan eiser een vergoeding op basis van de Tijdelijke regeling inkomensgevolgen herbeoordeelde arbeidsongeschikten (TRI) toegekend.
Eiser heeft zich vervolgens op 21 februari 2006 ziek gemeld.
Uitspraak
RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Bestuursrecht
Procedurenummer: AWB 07 / 493 ZW
Uitspraak van de enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken
inzake
[eiser],
wonende te Maastricht, eiser,
tegen
de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (Alkmaar),
gevestigd te Amsterdam, verweerder.
Datum bestreden besluit: 14 maart 2007
Kenmerk: B&B 256.0060.02 J
Behandeling ter zitting: 21 september 2007
1. Ontstaan en loop van het geding
Bij het in de aanhef van deze uitspraak genoemde besluit van 14 maart 2007 heeft verweerder het namens eiser ingediende bezwaarschrift van 22 januari 2007 tegen een door verweerder genomen besluit van 10 januari 2007 ongegrond verklaard.
Bij brief van 4 december 2006 is tegen bovengenoemd besluit namens eiser beroep ingesteld door de gemachtigde mr. A.C.S. Grégoire, advocaat te Sittard/Geleen.
De door verweerder ter uitvoering van artikel 8:42 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) ingezonden stukken zijn in kopie aan de gemachtigde van eiser gezonden, evenals de door verweerder ingediende verweerschriften.
Het beroep is behandeld ter zitting van deze rechtbank op 21 september 2007, waar eiser zich ter zitting heeft doen vertegenwoordigen door mr. A.C.S. Grégoire.
Verweerder heeft zich ter zitting doen vertegenwoordigen door mr. P. Krijnen.
2. Overwegingen
Eiser is herbeoordeeld in het kader van het Schattingsbesluit 2004. Na deze herbeoordeling is aan eiser een vergoeding op basis van de Tijdelijke regeling inkomensgevolgen herbeoordeelde arbeidsongeschikten (TRI) toegekend.
Eiser heeft zich vervolgens op 21 februari 2006 ziek gemeld.
Bij besluit van 10 januari 2007 heeft verweerder eisers verzoek om in aanmerking te komen voor een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) afgewezen. In de TRI is bepaald dat degene die een TRI-uitkering ontvangt niet als verzekerde wordt beschouwd voor de Ziektewet. Verweerder heeft ten aanzien van een eventueel recht op de WAO uitkering aangegeven dat eiser zich dient te wenden tot de verweerders afdeling arbeidsongeschiktheid.
Namens eiser is op 22 januari 2007 tegen bovengenoemd besluit een bezwaarschrift ingediend. Eiser is van mening dat de achtergrond van de TRI is dat deze uitkering voor een inkomen zorgt na beëindiging van een arbeidsongeschiktheidsuitkering (WAO) waardoor betrokkene zelf met behoud van een uitkering zich kan oriënteren op de arbeidsmarkt.
Bij het bestreden besluit van 14 maart 2007 zijn de bezwaren van eiser kennelijk ongegrond verklaard. Verweerder heeft hierbij verwezen naar artikel 2, negende lid, van de TRI.
Namens eiser is op 2 april 2007 in beroep aangevoerd dat ten onrechte is afgezien van het horen van eiser. Daarnaast zou eiser in het kader van de algehele heroverweging verwachten dat de aanvraag doorgesluisd was naar de afdeling AG, om daar onder toepassing van AMBER verder te worden afgewikkeld. Eiser is tot slot van mening dat de TRI bedoeld is om mensen de gelegenheid te geven zich na de afschatting te oriënteren op de arbeidsmarkt. Voor die periode voorziet de TRI is een inkomensvoorziening. Aan de bedoeling wordt geen recht gedaan indien betrokken in de periode (langdurig) ziek is en zich dus niet kan oriënteren op de arbeidsmarkt.
De rechtbank dient in dit geding de vraag te beantwoorden of het besluit in rechte stand kan houden. Centraal staat daarbij de vraag of verweerder terecht heeft gesteld dat eiser geen recht heeft op een uitkering krachtens de Ziektewet. Dienaangaande overweegt de rechtbank het volgende.
Ten aanzien van de grief dat eiser ten onrechte niet is gehoord, overweegt de rechtbank dat nu het bezwaar kennelijk ongegrond is verklaard, verweerder mocht afzien van het horen.
De stelling dat het horen niet enkel bestaat uit het aanhoren van belanghebbende raakt kan de rechtbank in het onderhavige geval niet volgen, er heeft in het geheel geen hoorzitting plaatsgevonden.
Ten aanzien van grief om toepassing van de Wet Amber is de rechtbank van oordeel dat hetgeen namens eiser wordt aangevoerd buiten de omvang van het geding valt, daar de onderhavige procedure zoals reeds door eiser in bezwaar is aangegeven enkel ziet op toepassing van de TRI.
Ten aanzien van de centrale vraag of verweerder terecht een uitkering op grond van de Ziektewet heeft geweigerd verwijst de rechtbank naar hetgeen namens verweerder bij het bestreden besluit is aangegeven. Artikel 2, negende lid, van de TRI brengt mee dat de herbeoordeelde met betrekking tot de tegemoetkoming wel als verzekerde aangemerkt moet worden in de zin van de Ziektewet, maar dat de herbeoordeelde geen recht heeft op een uitkering op grond van de Ziektewet. Het beroep kan derhalve niet slagen.
Op grond van artikel 8:70 van de Awb wordt als volgt beslist.
3. Beslissing
De rechtbank Maastricht:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan door mr. A.G.M. Jansberg in tegenwoordigheid van mr. H. Fokke als griffier en in het openbaar uitgesproken op 13 december 2007
door mr. Jansberg voornoemd in tegenwoordigheid van voornoemde griffier.
w.g. H. Fokke w.g. A.G.M. Jansberg
Voor eensluidend afschrift,
de griffier,
Verzonden: 13 december 2007
Voor een belanghebbende en het bestuursorgaan staat tegen deze uitspraak het rechtsmiddel hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
De termijn voor het instellen van het hoger beroep bedraagt zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak.
Bij een spoedeisend belang bestaat voor een belanghebbende en het bestuursorgaan, nadat hoger beroep is ingesteld, tevens de mogelijkheid om de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep te verzoeken een voorlopige voorziening te treffen, als bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht.