Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BC0268

Datum uitspraak2007-11-28
Datum gepubliceerd2007-12-21
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Arnhem
ZaaknummersAWB 07/3412
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij het vaststellen van een betalingsregeling in verband met teveel betaalde huursubsidie heeft de minister zich gebaseerd op de voor eiser geldende bijstandsnorm. Nu het feitelijke inkomen evenwel beneden deze norm was gelegen en de minister bekend was met de hoogte van dit inkomen, bestond geen aanleiding om niet van dit feitelijke inkomen uit te gaan.


Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM Sector bestuursrecht Registratienummer: AWB 07/3412 Uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen: [naam], eiser, wonende te [woonplaats], vertegenwoordigd door mr. J.L. Bongers, en de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, verweerder. 1. Aanduiding bestreden besluit Besluit van verweerder van 24 juli 2007. 2. Procesverloop Bij besluit van 8 november 2006 heeft verweerder de huursubsidie van eiser over het tijdvak 1 juli 2004 tot 1 juli 2005 gewijzigd en op nihil vastgesteld en de over dit jaar ten onrechte betaalde huursubsidie ten bedrage van € 1481,28 teruggevorderd. Bij besluit van 15 januari 2007 heeft verweerder met betrekking tot de betaling van deze huursubsidieschuld aan eiser medegedeeld dat hij niet in aanmerking komt voor kwijtschelding en een betalingsregeling vastgesteld van 29 maandelijkse termijnen van € 49,38 en één termijn van € 49,26. Tegen dit besluit heeft eiser bezwaar gemaakt bij brief van 18 januari 2007. Bij het in rubriek 1 aangeduide besluit heeft verweerder het ingediende bezwaar ongegrond verklaard. Tegen dit besluit is beroep ingesteld en door verweerder is een verweerschrift ingediend. Naar deze en de overige door partijen ingebrachte stukken wordt hier kortheidshalve verwezen. Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank van 13 november 2007. Eiser is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door mr. H.J.M. Neijenhuis, kantoorgenoot van mr. Bongers. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. J.C.A. Stevens, advocaat te Den Haag. 3. Overwegingen De rechtbank stelt voorop dat door eiser niet wordt betwist dat hij over het subsidiejaar 1 juli 2004 – 1 juli 2005 ten onrechte huursubsidie heeft ontvangen en dat om die reden een bedrag van in totaal € 1481,28 moet worden terugbetaald. Tegen het in dit verband genomen besluit van 8 november 2006 is geen bezwaar gemaakt, zodat dit besluit rechtens onaantastbaar is. Naar aanleiding van een door eiser opgestuurd formulier Financiële Positie heeft verweerder bij beslissing van 15 januari 2007 aan eiser medegedeeld dat hij niet in aanmerking komt voor kwijtschelding van de huursubsidieschuld of opschorting van de incasso ervan, en de betalingsverplichting van eiser – conform de door verweerder gehanteerde standaardbetalingsregeling – vastgesteld op 30 maandelijkse termijnen. Bij het thans bestreden besluit heeft verweerder dit standpunt gehandhaafd. Aan dit besluit heeft verweerder ten grondslag gelegd dat terzake van het te hanteren inkomen in beginsel wordt uitgegaan van het opgegeven inkomen, tenzij dit inkomen – zoals in het geval van eiser – lager ligt dan de voor betrokkene geldende bijstandsnorm. In dat geval wordt uitgegaan van deze bijstandsnorm. In de situatie van verzoeker is de geldende bijstandsnorm door verweerder bepaald op € 1148,72. Vervolgens heeft verweerder op basis van het inkomen de aflossingscapaciteit vastgesteld, waarbij als uitgangspunt is gehanteerd een bedrag van 5% van het totale netto inkomen per maand. Deze zogenaamde individuele betalingsregeling leidt in het geval van verzoeker tot een maandelijkse aflossingscapaciteit van € 57,44. Dit bedrag kan, zo stelt verweerder, naar beneden worden bijgesteld indien betaling ervan, gelet op de maandelijkse aflossing op overige schulden, leidt tot een situatie waarin de beslagvrije voet van artikel 475d Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) niet langer in acht wordt genomen. Naar de mening van verweerder doet deze situatie zich in het geval van eiser niet voor, waarbij verweerder zich rekenschap heeft gegeven van de aflossing door eiser van € 54 per maand op een schuld bij de Postbank. Nu evenwel de hiervoor genoemde individuele aflossingscapaciteit hoger ligt dan het aflossingsbedrag dat hoort bij de standaardbetalingsregeling (welke in geval van een schuld tot € 1500 uitgaat van betaling in dertig termijnen), is verweerder bij de betalingsregeling uitgegaan van het – voor eiser gunstigere – lagere bedrag ingevolge de standaardbetalingsregeling. Daarbij heeft verweerder opgemerkt in de medische situatie van eiser en zijn echtgenote, noch in de omvang van de vaste lasten, aanleiding te zien voor een kwijtschelding van de ontstane schuld. Eiser kan zich met de vastgestelde betalingsregeling noch met de beslissing om niet tot kwijtschelding over te gaan verenigen. Hiertoe heeft hij, kort samengevat, aangevoerd dat verweerder bij het vaststellen van de betalingsregeling is uitgegaan van een onjuist inkomen, dat onvoldoende inzichtelijk is gemaakt op welke wijze een bestaande schuld bij de Postbank is meegewogen en dat ten onrechte geen rekening is gehouden met de uitzonderlijke situatie waarin hij zich bevindt, waardoor een kwijtschelding van de huursubsidieschuld is gerechtvaardigd. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling. Verweerder heeft ter zitting gesteld dat de tenuitvoerlegging van een besluit tot terugvordering zodanig geschiedt dat de belanghebbende blijft beschikken over een inkomen gelijk aan de beslagvrije voet, zoals bedoeld in artikel 475d Rv. Ingevolge artikel 475d, eerste lid, onderdeel a, Rv bedraagt de beslagvrije voet voor schuldenaren die kunnen worden aangemerkt als echtgenoten of geregistreerde partners als bedoeld in artikel 3 van de Wet werk en bijstand (WWB), 90% van de norm, genoemd in artikel 21, onderdeel c, van de WWB. De beslagvrije voet kan worden verminderd of verhoogd in de situaties als bedoeld in artikel 475d, derde tot en met zesde lid, Rv. Uit de gedingstukken blijkt dat verweerder de voor eiser geldende beslagvrije voet heeft vastgesteld op € 1034, zijnde 90% van de voor eiser geldende bijstandsnorm. De wijze waarop verweerder de beslagvrije voet heeft vastgesteld is door eiser niet betwist. Voorts is tussen partijen niet in geschil dat het feitelijk inkomen van eiser moet worden bepaald op € 1067 per maand. Eiser beschikt daarmee over een inkomen dat is gelegen boven de beslagvrije voet, maar beneden de voor hem geldende bijstandsnorm, die – zoals gezegd – is bepaald op € 1148,72. De rechtbank ziet zich vooreerst voor de vraag geplaatst of verweerder zich bij het vaststellen van de betalingsregeling heeft kunnen baseren op de voor eiser geldende bijstandsnorm. Deze vraag wordt ontkennend beantwoord. Hiertoe overweegt de rechtbank dat verweerder bekend was met de hoogte van het periodieke inkomen van eiser, zodat geen aanleiding bestond om bij de vaststelling van het maandelijks door eiser af te lossen bedrag niet van dit feitelijke inkomen uit te gaan. Anders dan verweerder volgt de rechtbank derhalve niet het standpunt dat eiser in het kader van de vaststelling van het maandelijkse aflossingsbedrag geacht moet worden een inkomen te hebben ter hoogte van de voor hem geldende bijstandsnorm. De rechtbank sluit hiermee aan bij de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 13 februari 2007, LJN AZ8780. Vraag is vervolgens of er, gelet op het feitelijk inkomen van eiser van € 1067 per maand, nog voldoende ruimte bestond om een aflossingsbedrag vast te stellen. Ook deze vraag beantwoordt de rechtbank ontkennend. Uitgangspunt is immers dat slechts het bedrag dat eiser ontvangt boven het bestaansminimum kan worden aangewend voor het aflossen van schulden. Dit bedrag dient in het geval van eiser te worden vastgesteld op € 33, zijnde het verschil tussen het feitelijk inkomen van eiser en de voor hem geldende beslagvrije voet. Nu vast staat dat eiser reeds € 54 per maand aflost op een lening bij de Postbank, welke schuld – naar door verweerder niet wordt betwist – bij het vaststellen van de betalingsregeling moet worden betrokken, oordeelt de rechtbank dat eiser een inkomen resteert dat is gelegen beneden de beslagvrije voet. Derhalve bestond er geen ruimte voor het vaststellen van een aflossingsbedrag. Verweerder heeft dit miskend. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen. Daarbij wordt opgemerkt dat verweerder zich in de nieuw te nemen beslissing op bezwaar tevens zal moeten uitlaten omtrent de vraag of valt te verwachten dat de financiële draagkracht van eiser in de komende drie jaar een verbetering laat zien en, zo dit niet het geval is, of gelet hierop aanleiding bestaat tot het kwijtschelden van de huursubsidieschuld. De rechtbank acht termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb en verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten, welke zijn begroot op € 644 aan kosten van verleende rechtsbijstand. Van andere kosten in dit verband is de rechtbank niet gebleken. Het hiervoor overwogene leidt de rechtbank, mede gelet op artikel 8:74 van de Awb, tot de volgende beslissing. 4. Beslissing De rechtbank I verklaart het beroep gegrond; II vernietigt het bestreden besluit; III veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten ten bedrage van € 644 en wijst de Staat der Nederlanden aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden; IV bepaalt voorts dat de Staat der Nederlanden het door eiser betaalde griffierecht ten bedrage van € 39 aan hem vergoedt. Aldus gegeven door mr. J.A. van Schagen, rechter, in tegenwoordigheid van mr. S.A. van Hoof, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 28 november 2007. De griffier, De rechter, Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb, binnen 6 weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage. Verzonden op: 28 november 2007.