
Jurisprudentie
BC0232
Datum uitspraak2007-11-19
Datum gepubliceerd2007-12-14
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Alkmaar
ZaaknummersAWB 07/2488
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2007-12-14
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Alkmaar
ZaaknummersAWB 07/2488
Statusgepubliceerd
Indicatie
Aan eigenaren en huurder van recreatiewoningen opgelegde last onder dwangsom tot het beëindigen van het gebruik van één of meer van die recreatiewoningen in strijd met de gebruiksvoorschriften van het bestemmingsplan "IJsselmeergebied 1997".
Uitspraak
RECHTBANK ALKMAAR
Sector Bestuursrecht
Zaaknummers: AWB 07/2488, 07/2487, 07/2488, 07/2485, 07/2492, 07/2489
Uitspraak van de voorzieningenrechter
in de zaak van:
1. [verzoeker sub 1], verzoeker sub 1,
2. [verzoeker sub 2], verzoeker sub 2,
3. [verzoeker sub 3], verzoeker sub 3,
allen wonende te [woonplaats],
4. [verzoeker sub 4], verzoeker sub 4,
wonende te [woonplaats],
5. [verzoeker sub 5], verzoeker sub 5,
wonende te [woonplaats],
6. De besloten vennootschap [verzoekster sub 6], verzoekster sub 6,
gevestigd te Zwaag,
verzoekers,
gemachtigde mr. X. Visscher,
tegen
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Andijk,
verweerder.
Ontstaan en loop van de zaak
Bij afzonderlijke besluiten van 6 september 2007 heeft verweerder verzoekers sub 1 tot en met 5 een last onder dwangsom opgelegd tot het beëindigen van de verhuur van één of meer recreatiewoningen in strijd met de gebruiksvoorschriften van het bestemmingsplan “IJsselmeergebied 1997”. De dwangsom is voor verzoekers sub 1 tot en met 5 vastgesteld op een bedrag van € 1000,00 per dag dat verzoekers sub 1 tot en met 5 één of meer recreatiewoningen in strijd met de gebruiksvoorschriften verhuren, met een maximum van
€ 50.000,00. De dwangsom zal worden verbeurd indien verzoekers sub 1 tot en met 5 niet binnen vier weken na dagtekening van het besluit aan de last hebben voldaan.
Bij besluit van 6 september 2007 heeft verweerder verzoekster sub 6 (hierna: [verzoekster sub 6]) een last onder dwangsom opgelegd tot het beëindigen van het gebruik van één of meer recreatiewoningen in strijd met de gebruiksvoorschriften van het bestemmingsplan “IJsselmeergebied 1997”. De dwangsom voor [verzoekster sub 6] is vastgesteld op een bedrag van
€ 2.000,00 per dag dat zij één of meer recreatiewoningen in strijd met het bestemmingsplan gebruikt, met een maximum van € 150.000,00. De dwangsom zal worden verbeurd indien [verzoekster sub 6] niet binnen vier weken na dagtekening van het besluit aan de last heeft voldaan.
Bij afzonderlijke brieven hebben verzoekers tegen de besluiten van 6 september 2007 bezwaar gemaakt. Daarnaast hebben verzoekers bij brieven van 19 september 2007 de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft de zaken gevoegd behandeld ter zitting van 14 november 2007, waar verzoekers, daartoe ambtshalve opgeroepen, (in persoon) zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder is, daartoe eveneens opgeroepen, verschenen bij gemachtigden mr. D.R. Versteeg en [burgemeester van de gemeente Andijk], burgemeester van de gemeente Andijk.
Motivering
1. Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Voor zover het geschil in de bodemprocedure wordt beoordeeld heeft het oordeel daaromtrent een voorlopig karakter en is dat niet bindend voor de beslissing in die procedure.
2. Ingevolge artikel 125, eerste lid, van de Gemeentewet is het gemeentebestuur bevoegd tot toepassing van bestuursdwang.
Ingevolge het tweede lid van dit artikel wordt de bevoegdheid tot toepassing van bestuursdwang uitgeoefend door het college, indien de toepassing van bestuursdwang dient tot handhaving van regels welke het gemeentebestuur uitvoert.
Ingevolge artikel 5:32, eerste lid, van de Awb kan een bestuursorgaan dat bevoegd is bestuursdwang toe te passen, in plaats daarvan aan de overtreder een last onder dwangsom opleggen.
Ingevolge het vijfde lid van dit artikel wordt in de beschikking tot oplegging van een last onder dwangsom die strekt tot het ongedaan maken van een overtreding of het voorkomen van verdere overtreding, een termijn gesteld gedurende welke de overtreder de last kan uitvoeren zonder dat een dwangsom wordt verbeurd.
3. Verzoekers sub 1 tot en met 5 zijn eigenaar van respectievelijk 4, 7, 21, 6 en 3 recreatiewoningen op het vakantiepark “het Grootslag” in de gemeente Andijk. Verzoekster sub 6 huurt de 21 woningen van verzoeker sub 3.
4. Op het vakantiepark “Het Grootslag” te Andijk is het bestemmingsplan “IJsselmeergebied 1997” van toepassing. Op grond van dit bestemmingsplan rust op het park de bestemming “verblijfsrecreatieve doeleinden”.
5. Ingevolge artikel 7, eerste lid, van de planvoorschriften zijn deze gronden bestemd voor verblijfsrecreatie met de daaraan verwante functies zoals:
a. een multifunctioneel centrum, voor onder andere winkels, vergader- en ontspanningsruimten;
b. dienstwoningen;
c. recreatie- en sportvoorzieningen;
met de daarbij behorende bouwwerken, paden en wegen, groenvoorzieningen, water op open terreinen, waaronder stallingsplaatsen voor boor(t)railers en parkeerplaatsen.
Ingevolge artikel 1, onder q, van de planvoorschriften wordt onder verblijfsrecreatie verstaan: recreatief buitenverblijf, waarbij wordt overnacht in kampeermiddelen, stacaravans en recreatiewoningen.
Ingevolge artikel 1, onder r, van de planvoorschriften is een recreatiewoning een gebouw, geen woonkeet en geen caravan of een ander bouwsel op wielen zijnde, dat uitsluitend één woning bevat, niet voor permanente bewoning bestemd is en dat gedurende het gehele jaar gebruikt wordt voor recreatieve doeleinden.
Ingevolge artikel 7, vierde lid, van de planvoorschriften wordt tot een verboden gebruik zoals bedoeld in artikel 14, in ieder geval gerekend het gebruik van recreatiewoningen voor permanente bewoning.
Ingevolge artikel 14, eerste lid, van de planvoorschriften is het verboden om de gronden en de daarop voorkomende bouwwerken in strijd met het in het bestemmingsplan bepaalde te gebruiken.
Ingevolge artikel 17, tweede lid, onder a, mag het gebruik van gronden anders dan voor bebouwing alsmede het gebruik van zich op die gronden bevindende bouwwerken, dat in strijd is met het in dit plan – behoudens in dit artikellid – bepaalde en dat bestaat op het tijdstip, waarop het plan voor zover betrekking hebbend op de strijdigheid van dat gebruik van kracht wordt, worden voortgezet en/of gewijzigd, mits door die wijziging de strijdigheid met het plan niet wordt vergroot.
Ingevolge artikel 17, tweede lid, onder b, is het bepaalde in lid 2 niet van toepassing op gebruik als daar bedoeld, dat reeds in strijd was met het tot het daar genoemde tijdstip ter plaatse geldende bestemmingsplan en dat tot op 3 maanden voor dat tijdstip nog niet bekend was.
6. De voorzieningenrechter stelt vast, hetgeen tussen partijen ook niet in geschil is, dat de onderhavige recreatiewoningen worden gebruikt op een wijze strijdig met de op de betreffende percelen in het vakantiepark gelegen bestemming “verblijfsrecreatieve doeleinden”. De werknemers gebruiken de recreatiewoningen gedurende een aaneengesloten substantiële periode als ware het hun hoofdverblijf. Niet kan derhalve worden gezegd dat de betreffende gebouwen worden gebruikt voor recreatieve doeleinden.
7. Alleen verzoeker sub 3 handhaaft zijn standpunt dat het met het vigerend bestemmingsplan strijdig gebruik van zijn recreatiewoningen wordt beschermd door het overgangsrecht.
8. Ingevolge het voorheen geldende bestemmingsplan “Landelijk gebied 1970” rustte op de onderhavige gronden de globale bestemming “recreatieve doeleinden I”. Ingevolge artikel 18 van de voorschriften zijn de gronden met die bestemming aangewezen voor zomerhuiscomplexen, kampeerterreinen, sportterreinen, ontsluitingswegen, parkeerterreinen, centrale voorzieningen ten behoeve van de recreatie e.d. daarbij behorende gebouwen, andere bouwwerken en andere werken. Burgemeester en wethouders moeten deze bestemming nader uitwerken.
Ingevolge artikel 25 van de planvoorschriften is het niet toegestaan de gronden en bouwwerken te gebruiken, in gebruik te geven of te laten gebruiken, op een wijze of tot een doel strijdig met de bij dit plan aan deze gronden en bouwwerken gegeven bestemming, nadat deze is verwezenlijkt.
De bestemming is nader uitgewerkt in het uitwerkingsplan “Uitwerking Proefpolder-Oost 1975”. Aan de gronden is de bestemming ”bebouwing met recreatiewoningen (Ta)” toegekend.
Ingevolge artikel 4 – voor zover hier van belang – van de bestemmingsplanvoorschriften zijn de op de kaart voor bebouwing met recreatiewoningen (Ta) aangewezen gronden bestemd voor recreatiewoningen met bijbehorende bergingen, met inachtneming van hetgeen hieronder bepaald is.
9. De voorzieningenrechter stelt vast, hetgeen tussen partijen ook niet in geschil is, dat het gebruik van de recreatiewoningen door werknemers reeds met het voorheen vigerende bestemmingsplan in strijd was. Verzoeker sub 3 heeft zijn in de zienswijze geformuleerde beroep op het overgangsrecht in bezwaar nader onderbouwd met een verklaring (opgesteld door [X]) van 12 novem[B.V.] van [B.V.], de voormalige eigenaar van de 7 thans bij verzoeker sub 3 in eigendom zijnde recreatiewoningen. In deze verklaring stelt [B.V.] dat de betreffende recreatiewoningen ook ten tijde van het voorheen geldende bestemmingsplan werden gebruikt voor de huisvesting van werknemers. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is niet onaannemelijk dat het beroep op het overgangsrecht kans van slagen heeft, temeer nu namens verweerder ter zitting ook is aangegeven dat hem al lange tijd bekend is dat de recreatiewoningen op vakantiepark “het Grootslag” werden gebruikt voor huisvesting van werknemers van voornamelijk agrariërs in de omgeving, maar dat eerst door de onlangs ontstane toestroom van grote aantallen werknemers aanleiding is ontstaan om daartegen daadwerkelijk op te treden. Verweerder zal bij de te nemen beslissing op bezwaar hieraan de nodige aandacht moeten besteden.
10. Met inachtneming van het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat de recreatiewoningen van verzoekers sub 1 en 2 alsmede van verzoekers sub 4 tot en met 6 door de werknemers in strijd met voornoemd gebruiksverbod worden gebruikt. Verweerder was in zoverre dan ook bevoegd tot oplegging van een dwangsom over te gaan. Of verweerder ook bevoegd is ten aanzien van het gebruik van de 7 recreatiewoningen van verzoeker sub 3 tot oplegging van een dwangsom over te gaan moet, zoals hiervoor overwogen, in de bezwarenprocedure nader worden onderzocht.
11. De voorzieningenrechter overweegt voorts dat het in artikel 14, eerste lid, van de planvoorschriften neergelegde gebruiksverbod zich uitsluitend richt tot de gebruiker. Gebleken is dat verzoekers sub 1 tot en met 5 eigenaar zijn van recreatiewoningen en dat verzoekster sub 6 de recreatiewoningen van verzoeker sub 3 huurt. Geen van de bedoelde recreatiewoningen wordt door verzoekers zelf feitelijk voor bewoning gebruikt. Het doen/laten gebruiken van recreatiewoningen ten behoeve van een met de aan de grond gegeven bestemming strijdig doel, zoals verzoekers in het onderhavige geval hebben gedaan door hun eigendommen te verhuren dan wel door het door hen gehuurde weer aan (hun) werknemers te verhuren, is in artikel 14 van de bestemmingsplanvoorschriften niet verboden. Onder verwijzing naar vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (zie onder meer de uitspraak van 4 oktober 2006, gepubliceerd op www.rechtspraak.nl, onder LJN: AF0292) zijn verzoekers dan ook niet aan te merken als overtreders van het wettelijk voorschrift dat verweerder beoogt te handhaven. Dat in artikel 14 van de planvoorschriften het gebruik voor een doel of op een wijze strijdig met het bestemmingsplan is verboden en dat verzoekers als eigenaar/huurder van de recreatiewoningen door de verhuur van de recreatiewoningen deze doelbewust hebben gebruikt om er personen in toe te laten die daar allen in strijd met het bestemmingsplan konden verblijven, maakt, nu het verbod zich enkel richt tot de gebruikers, niet dat verzoekers alsnog als overtreder kunnen worden aangemerkt.
12. Ter zitting heeft verweerder de stelling opgeworpen dat ook indien verzoekers niet op grond van artikel 14 van de planvoorschriften als overtreders kunnen worden beschouwd, de voorzieningenrechter hen, anticiperend op de toekomstige herziening van de Wet op de Ruimtelijke Ordening en de formulering van het daarin opgenomen algemene gebruiksverbod, toch als zodanig zou moeten aanmerken.
De voorzieningenrechter onderschrijft deze stelling niet. Aldus zouden verzoekers immers, in strijd met de aan de wettelijke bepalingen te ontlenen rechtszekerheid, in een nadeliger positie worden gebracht dan waarop zij op grond van die wettelijke bepalingen aanspraak kunnen maken. Verweerders stelling vindt (dan) ook geen steun in de door hem aangehaalde rechtspraak, aangezien deze betrekking heeft op een zaak waarin het anticiperen op een aanstaande wetswijziging leidde tot een voor betrokkene juist gunstiger uitkomst.
13. Verweerder heeft tenslotte betoogd dat bij de toepassing van artikel 14 van de planvoorschriften moet worden aangesloten bij de bedoeling van de wetgever. Uit het toekomstige algemeen gebruiksverbod in de Wet op de Ruimtelijke Ordening blijkt immers dat de wetgever (ook) het in strijd met het bestemmingsplan doen en laten gebruiken wenst te verbieden. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is voor de door verweerder bepleite benadering geen plaats. Artikel 14 van de planvoorschriften is immers helder en duidelijk geformuleerd. Over inhoud en strekking van dit gebruiksverbod bestaat, gelet op de tekst, dan ook geen enkele twijfel.
14. Op grond van het vorenstaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat verweerder de dwangsombeschikkingen ten onrechte aan verzoekers heeft gericht. Verweerder heeft dit miskend. Het is naar het oordeel van de voorzieningenrechter om die reden niet waarschijnlijk dat de bestreden besluiten in rechte stand zullen houden. De voorzieningenrechter ziet daarin aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen in dier voege dat de bestreden besluiten worden geschorst tot zes weken na verzending van de door verweerder te nemen beslissingen op bezwaar.
15. De voorzieningenrechter overweegt voorts, met het oog op eventueel toekomstige – aan de juiste personen gerichte – handhavingsacties met betrekking tot het gebruik van de onderhavige recreatiewoningen, nog het volgende.
16. Verzoekers hebben aangevoerd dat verweerder in strijd met het gelijkheidsbeginsel handelt door uitsluitend het gebruik van de door hen verhuurde recreatiewoningen aan te schrijven. Verzoekers hebben hun beroep op het gelijkheidsbeginsel onderbouwd door te wijzen op een (groot) aantal met nummer genoemde recreatiewoningen op “Het Grootslag” dat eveneens in strijd met de bestemming wordt gebruikt. Voorts hebben verzoekers gewezen op het feit dat ook de stacaravans in het vakantiepark “Dijkzicht” in strijd met de bestemming “verblijfsrecreatieve doeleinden” aan (buitenlandse) werknemers worden verhuurd.
Het beroep op het gelijkheidsbeginsel komt de voorzieningenrechter op voorhand niet ongegrond voor. Verweerder zal zich in elk geval over de door verzoekers benoemde gevallen dienen uit te laten. Ten aanzien van de stacaravans op het park “Dijkzicht” heeft verweerder bovendien verklaard er reeds geruime tijd mee bekend te zijn dat deze alle aan (buitenlandse) werknemers worden verhuurd, maar dat daartegen bewust niet is/wordt opgetreden. Voor de voorzieningenrechter is echter niet duidelijk geworden op grond van welke (planologisch relevante) criteria in het ene geval (“Dijkzicht”) (vooralsnog) van handhaving is afgezien en in het andere geval (de onderhavige recreatiewoningen betreffende) tot een abrupt handhaven is overgegaan. Het komt de voorzieningenrechter geraden voor dat verweerder zich in het kader van handhavingsacties als deze bedient van een consistent en doordacht handhavingsbeleid waaraan een grondige inventarisatie van – met name - de op “Het Grootslag” voorkomende overtreding van het gebruiksverbod ten grondslag ligt. Van een dergelijk beleid is voorshands niet gebleken. Blijkens de stukken heeft verweerder zich beperkt tot een tweetal controles in/bij de recreatiewoningen van verzoekers omdat van hen reeds bekend was dat zij de desbetreffende woningen structureel voor de huisvesting van (buitenlandse) werknemers verhuurden. Op grond waarvan verweerder, in de wetenschap dat ook elders en op grote schaal in het park bewoning door werknemers plaatsvond, nu juist tegen deze bewoning optreedt, is niet onderbouwd. Van een acute noodzaak daartoe is de voorzieningenrechter niet gebleken.
17. Gelet op de toewijzing van het verzoek ziet de voorzieningenrechter aanleiding om verweerder met toepassing van artikel 8:84, vierde lid, van de Awb, in samenhang met artikel 8:75 van de Awb, te veroordelen in de proceskosten die verzoekers in verband met de behandeling van het verzoek om voorlopige voorziening redelijkerwijs hebben moeten maken, voor zover deze op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen. Verzoekers hebben gesteld dat deze proceskosten bestaan uit de kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand en reiskosten.
18. De kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand worden met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht begroot op € 966,00 (4 of meer samenhangende zaken).
19 Ten aanzien van het verzoek om vergoeding van reiskosten merkt de voorzieningenrechter op dat op grond van artikel 2, eerste lid, onder c, van het Besluit proceskosten bestuursrecht deze kosten moeten worden vastgesteld overeenkomstig artikel 11, eerste lid, aanhef en onder c, van het Besluit tarieven in strafzaken 2003. Het tarief voor vergoedingen wegens reiskosten bedraagt een tarief waarvan de hoogte gelijk is aan de reiskosten per openbaar middel van vervoer, laagste klasse dan wel een kilometervergoeding van € 0,28 per kilometer indien openbaar vervoer niet of niet voldoende mogelijk is. De voorzieningenrechter bepaalt de reiskosten van verzoeker sub 1 op (80km x 0,28) € 22,40, verzoeker sub 2 op (80km x 0,28) € 22,40, verzoeker sub 3 op (80km x € 0,28) € 22,40, verzoeker sub 4 op (89,2km x € 0,28) € 24,98, verzoeker sub 5 op (84,8km x € 0,28 )
€ 23,74 en verzoekster sub 6 op (61km x € 0,28) € 17,08.
Gezien het voorgaande bedragen de totale door verweerder aan verzoekers te vergoeden proceskosten (€ 966,00 en € 133,00) € 1099,00.
Beslissing
De voorzieningenrechter
- wijst de verzoeken toe, in dier voege dat de bestreden besluiten worden geschorst tot zes weken na de bekendmaking van de beslissingen op bezwaar;
- veroordeelt verweerder in de aan de zijde van verzoekers redelijkerwijs gemaakte proceskosten ten bedrage van € 1099,00;
- wijst de gemeente Andijk aan als de rechtspersoon die de proceskosten moet vergoeden;
- bepaalt dat de betaling van € 1099,00 dient te worden gedaan aan verzoekers;
- bepaalt dat de gemeente Andijk aan verzoekers sub 1 tot en met 5 het griffierecht ten bedrage van € 143,00 (totaal € 715,00) vergoedt en aan verzoeker sub 6 het griffierecht ten bedrage van € 285,00.
Deze uitspraak is gedaan op 19 november 2007 door mr. M. Zijp, voor¬zieningen¬rechter, in tegen¬woordig¬heid van mr. P.C. van der Vlugt, griffier.
griffier voorzieningenrechter
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.