
Jurisprudentie
BC0205
Datum uitspraak2007-11-06
Datum gepubliceerd2007-12-14
RechtsgebiedPersonen-en familierecht
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Arnhem
Zaaknummers712/2007
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2007-12-14
RechtsgebiedPersonen-en familierecht
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Arnhem
Zaaknummers712/2007
Statusgepubliceerd
Indicatie
Verdeling gemeenschap; aanspraak man op vergoeding door de gemeenschap van erfenis waarop uitsluitingsclausule van toepassing is maar die in de gemeenschap is gevallen.
Uitspraak
6 november 2007
Familiekamer
Rekestnummer 712/2007
G E R E C H T S H O F T E A R N H E M
Beschikking
in de zaak van:
[verzoekster],
wonende te [woonplaats],
verzoekster, verder te noemen “de vrouw”,
procureur mr. T.J. van Veen,
tegen
[verweerder],
wonende te [woonplaats],
verweerder, verder te noemen “de man”,
procureur mr. I.J.G.H. Hage.
1 Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst naar de beschikkingen van de rechtbank Arnhem van 18 januari 2007 en 3 mei 2007, uitgesproken onder zaak/rekestnummer 140267 / ES RK 06-332.
2 Het geding in hoger beroep
2.1 Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 7 juni 2007, is de vrouw in hoger beroep gekomen van voormelde beschikkingen. Zij verzoekt het hof die beschikkingen te vernietigen voor zover dit de uitsluitingsclausule betreft en alsnog te bepalen dat de man geen vergoedingsaanspraak op de gemeenschap heeft van € 43.275,03 en vervolgens, opnieuw beschikkende, te bepalen dat de man alsnog aan de vrouw de helft van voornoemd bedrag dient uit te keren en wel binnen twee weken na het wijzen van de beschikking, kosten rechtens.
2.2 Bij verweerschrift, ingekomen per fax ter griffie van het hof op 17 juli 2007, heeft de man het verzoek in hoger beroep van de vrouw bestreden. Hij verzoekt het hof het verzoek van de vrouw af te wijzen voorzover het de uitsluitingsclausule betreft en te bekrachtigen hetgeen de rechtbank met betrekking tot de verdeling van de huwelijksgemeenschap heeft bepaald.
2.3 De mondelinge behandeling heeft op 11 oktober 2007 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, de vrouw bijgestaan door mr. M.W. Riezebosch, advocaat te Ede, en de man bijgestaan door mr. J.M. Hoogsteen, eveneens advocaat te Ede.
2.4 Het hof heeft kennis genomen van de overige stukken, waaronder een brief van de advocaat van de man van 26 juli 2007 met bijlagen.
3 De vaststaande feiten
3.1 Partijen zijn op 25 mei 1984 met elkaar in algehele gemeenschap van goederen gehuwd. Bij de beschikking van 18 januari 2007 heeft de rechtbank echtscheiding tussen hen uitgesproken. De echtscheidingsbeschikking is op 7 februari 2007 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
3.2 De man heeft in 1994 een uitkering uit de nalatenschap van zijn vader ontvangen van in totaal ƒ 95.365,61 (€ 43.275,03), waarop een uitsluitingsclausule als bedoeld in artikel 1:94 lid 1 BW van toepassing is.
3.3 Bij voornoemde echtscheidingsbeschikking heeft de rechtbank voorts -voor zover thans van belang- het volgende overwogen.
Vast staat dat de man € 43.275,03 met een uitsluitingsclausule uit een nalatenschap heeft ontvangen en dat dit bedrag is gaan behoren tot de gemeenschap. De man had geen privé vermogen. De man heeft dan ook geen privé goederen verkregen met privé vermogen. Dit heeft tot gevolg dat de man een vergoedingsaanspraak op de gemeenschap heeft – nominaal – van € 43.275,03.
De rechtbank heeft de beslissing over de verdeling van de huwelijksgemeenschap tot 1 april 2007 pro forma aangehouden.
3.4 Bij de bestreden beschikking van 3 mei 2007 heeft de rechtbank de wijze van verdeling van de huwelijksgemeenschap vastgesteld zoals is overwogen in de beschikking van de rechtbank van 18 januari 2007 en in de beschikking van 3 mei 2007, hetgeen er op neer komt dat -voorzover hier van belang- de man een vergoedingsaanspraak heeft op de gemeenschap van € 43.275,03.
4 De motivering van de beslissing
4.1 Tussen partijen is uitsluitend in geschil de vraag of de man ingevolge artikel 1:95 lid 2 BW aanspraak kan maken op vergoeding door de gemeenschap van € 43.275,03, het bedrag dat hij met een uitsluitingsclausule als bedoeld in artikel 1:94 lid 1 BW heeft geërfd van zijn vader.
4.2 De man stelt dat hetgeen hij uit de nalatenschap van zijn vader heeft ontvangen rechtstreeks in de gemeenschap van goederen van partijen is gevloeid, doordat de uitkering plaatsvond op een bankrekening die ten name van beide partijen stond. De man heeft nimmer een rekening alleen op zijn naam gehad. Van die gezamenlijke rekening zijn in de loop der jaren uitgaven ten behoeve van de gemeenschap gedaan en nimmer is enig bedrag aan privé zaken van de man besteed. Op die grond heeft hij ingevolge artikel 1:95 lid 2 BW recht op vergoeding van de gemeenschap van hetgeen hij van zijn vader met de uitsluitingsclausule heeft geërfd, aldus de man.
4.3 De vrouw heeft de door de man geschetste feitelijke gang van zaken, zoals hiervoor onder 4.2 omschreven, niet betwist. Daarmee staat vast dat het geërfde geld toen niet in het privé-vermogen van de man is gevloeid terwijl gesteld noch gebleken is dat dit geld nadien op naam van de man is afgezonderd dan wel is aangewend voor privé-schulden van de man. Nu het geërfde geld is gebruikt om schulden van de gemeenschap te voldoen heeft de man recht op vergoeding als bedoeld in artikel 1:95 lid 2 BW. Niet van belang is voor welke schulden van de gemeenschap deze gelden zijn besteed en dus ook niet of het geheel dan wel gedeeltelijk is gebruikt voor de aanschaf van een woning van partijen gezamenlijk. De grief van de vrouw stuit hierop af.
5 De slotsom
5.1 Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen dient het hof de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, te bekrachtigen.
5.2 Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, nu partijen elkaars gewezen echtgenoten zijn.
6 De beslissing
Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikkingen van de rechtbank van 18 januari 2007 en 3 mei 2007, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Mens, Ter Veer en Wammes bijgestaan door mr. Van Gastel-Goudswaard als griffier en is op 6 november 2007 uitgesproken ter openbare terechtzitting in tegenwoordigheid van de griffier.