
Jurisprudentie
BC0177
Datum uitspraak2007-12-12
Datum gepubliceerd2007-12-14
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers06/1464 ZW
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2007-12-14
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers06/1464 ZW
Statusgepubliceerd
Indicatie
Weigering ziekengeld vanwege de geschiktheid voor het verrichten van het eigen werk.
Uitspraak
06/1464 ZW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante],
tegen de uitspraak van de rechtbank Alkmaar van 11 januari 2006, 05/1481 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 12 december 2007
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft E.C. van den Heuvel hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 augustus 2007. Appellante is, met berichtgeving, niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. Frederiks.
Na de behandeling van het geding ter zitting van de Raad is gebleken dat het onderzoek niet volledig is geweest, in verband waarmee de Raad heeft besloten het onderzoek te heropenen.
De Raad heeft het Uwv verzocht een nadere toelichting te geven met betrekking tot de aard en de zwaarte van het eigen werk als ziekenverzorgster van appellante.
Naar aanleiding van bovenstaande vraagstelling heeft het Uwv een onderzoeksverslag van arbeidsdeskundige F.M. Witkamp van 10 september 2007 en een rapportage van bezwaarverzekeringsarts M. Hoogeboom-Copier van 17 september 2007 aan de Raad toegezonden.
Desgevraagd hebben partijen toestemming gegeven het onderzoek ter zitting van de Raad achterwege te laten.
II. OVERWEGINGEN
Appellante, werkzaam als ziekenverzorgster, is voor dit werk uitgevallen op 1 juli 2004 wegens pijn in de nek, rechterschouder en rechterelleboog. Haar dienstverband is per 3 december 2004 beëindigd. In het kader van deze ziekmelding heeft appellante het spreekuur van verzekeringsarts P.G.M. Zaat op 26 januari 2005 bezocht. Deze concludeerde na onderzoek dat sprake was van een forse scoliose thoracaal met een capsulitis rechts en een epicondylitis medialis rechts en achtte een verwijzing naar een orthopedisch chirurg zinvol. Appellante bezocht op 3 maart 2005 voor een tweede maal het spreekuur van de verzekeringsarts die, na onderzoek, concludeerde dat geen epicondylitis meer was te constateren en slechts nog sprake was van een lichte scoliose, terwijl volgens appellante bij onderzoek door een orthopeed geen capsulitis was geconstateerd. De verzekeringsarts verklaarde appellante per 7 maart 2005 volledig geschikt voor haar eigen werk.
Bij besluit van 3 maart 2005 heeft het Uwv aan appellante medegedeeld dat zij met ingang van 7 maart 2005 geen recht (meer) heeft op ziekengeld omdat zij niet (meer) ongeschikt wordt geacht tot het verrichten van haar arbeid.
Tegen dit besluit heeft appellante bezwaar gemaakt. De bezwaarverzekeringsarts P.F. Klein Obbink onderschrijft in de rapportage van 11 mei 2005 de conclusie van verzekeringsarts Zaat. In overeenstemming met dit rapport heeft het Uwv bij besluit van 24 mei 2005 (hierna: het bestreden besluit) het bezwaar van appellante ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Ten aanzien van de in beroep overgelegde informatie van de behandelend chiropractor van 9 juni 2005 heeft de rechtbank overwogen dat het niet aan de chiropractor is om uitspraken te doen aangaande de belastbaarheid en de geschiktheid van het eigen werk. Dergelijke oordelen zijn bij uitstek voorbehouden aan een (verzekerings)arts en niet aan een paramedicus zoals een chiropractor, aldus de rechtbank.
De Raad overweegt als volgt.
De Raad is van oordeel dat het onderzoek uit medisch oogpunt bezien zorgvuldig is verricht. Daarbij merkt de Raad in zijn algemeenheid op dat het tot de deskundigheid van een verzekeringsarts behoort om de geschiktheid voor arbeid vast te stellen. Blijkens de rapportages van verzekeringsarts Zaat van 26 januari 2005 en 3 maart 2005 is appellante lichamelijk onderzocht. Zoals is vastgelegd in de rapportage van 11 mei 2005 heeft de bezwaarverzekeringsarts dossieronderzoek gedaan en bij zijn beoordeling de ingekomen informatie van de orthopedisch chirurg H.D. Been van 16 maart 2005 – waarin deze heeft geconcludeerd dat bij appellante slechts sprake is van een geringe scoliose zonder te verwachten beperkingen in het dagelijks leven – meegewogen.
Ten aanzien van hetgeen appellante in hoger beroep verder heeft aangevoerd is de Raad van oordeel dat dit geen aanknopingspunten biedt voor twijfel aan de bevindingen aan de (bezwaar)verzekeringsarts.
De Raad is ondanks het vorenstaande van oordeel dat het bestreden besluit niet zorgvuldig tot stand is gekomen en overweegt daarbij het volgende.
Verzekeringsarts Zaat heeft appellante, na het onderzoek van 3 maart 2005, geschikt geacht voor de eigen functie van ziekenverzorgster. In haar beroepschrift heeft appellante echter gewezen op de zware werkomstandigheden in haar werk als ziekenverzorgster. Tijdens de zitting bij de rechtbank van 8 december 2005 heeft de gemachtigde van het Uwv – onder verwijzing naar het bestreden besluit – verklaard dat de bezwaar-verzekeringsarts van mening is dat appellante vanaf 7 maart 2005 nog wel beperkingen ondervindt, maar dat zij ondanks die beperkingen in staat wordt geacht haar eigen arbeid te verrichten. Gelet op het vorenstaande is de Raad van oordeel dat het op de weg van het Uwv had gelegen om deze beperkingen – hoe gering ook – te vergelijken met de belasting in het eigen werk van appellante. Uit het aan het onderzoek van 3 maart 2005 ten grondslag liggende rapport van de verzekeringsarts is de Raad echter niet gebleken dat deze een voldoende duidelijk beeld had van de aard en de zwaarte van deze functie. Bij gebreke van een duidelijke werkomschrijving heeft geen adequate toetsing van de beperkingen aan de belasting in het eigen werk van appellante kunnen plaatsvinden.
De Raad heeft het Uwv bij brief van 24 augustus 2007 verzocht om aan de hand van een werkomschrijving een nadere toelichting te geven op de geschiktheid van appellante voor haar eigen werk als ziekenverzorgster.
In het rapport van 17 september 2007 heeft de bezwaarverzekeringsarts naar het oordeel van de Raad toereikend gemotiveerd waarom appellante geschikt kan worden geacht haar eigen werk als ziekenverzorgster te verrichten. Daarbij tekent de Raad aan dat de bezwaarverzekeringsarts bij haar beantwoording beschikte over een uitgebreide en voldoende duidelijke werkomschrijving, zoals is omschreven in het onderzoeksverslag van arbeidsdeskundige Witkamp van 10 september 2007, waaruit de aard en de zwaarte van het eigen werk van appellante genoegzaam kan worden afgeleid. Nu het commentaar van appellante op deze werkomschrijving niet nader is onderbouwd, zal de Raad daaraan voorbijgaan. Nu echter eerst bij het nadere rapport van 17 september 2007 is voldaan aan de vereisten van een zorgvuldige voorbereiding en een deugdelijke motivering zoals is neergelegd in de artikelen 3:2 en 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), bestaat er aanleiding het bestreden besluit te vernietigen, doch met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb, de rechtsgevolgen van het bestreden besluit geheel in stand te laten.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep tegen het bestreden besluit gegrond en vernietigt dat besluit;
Bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven;
Bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan appellante het betaalde griffierecht van € 140,-- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door M.C.M. van Laar. De beslissing is, in tegenwoordigheid van P. van der Wal als griffier, uitgesproken in het openbaar op 12 december 2007.
(get.) M.C.M. van Laar.
(get.) P. van der Wal.
MH