Jurisprudentie
BC0157
Datum uitspraak2007-11-07
Datum gepubliceerd2007-12-18
RechtsgebiedPersonen-en familierecht
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Gravenhage
Zaaknummers044-R-07
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2007-12-18
RechtsgebiedPersonen-en familierecht
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Gravenhage
Zaaknummers044-R-07
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bedenkelijke proceshouding man in eerste aanleg. Artikel 21 Rv. Gevolgen in hoger beroep. Proceskostenveroordeling in eerste aanleg blijft in stand.
Uitspraak
GERECHTSHOF ‘s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 7 november 2007
Rekestnummer. : 044-R-07
Rekestnr. rechtbank : F1 RK 06-1375
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
procureur mr. E. Grabandt,
tegen
[verweerster],
wonende te [woonplaats],
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
procureur mr. W. Heemskerk.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De vader is op 28 december 2006 in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank Rotterdam van 31 oktober 2006.
De moeder heeft op 23 februari 2007 een verweerschrift ingediend.
Van de zijde van de vader zijn bij het hof op 14 september 2007 aanvullende stukken ingekomen.
Op 26 september 2007 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de advocaat van de vader, mr. R.H.P. Feiner, en de advocaat van de moeder, mr. M. Huigen. De vader en de moeder zijn, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen. De raadslieden hebben het woord gevoerd.
VASTSTAANDE FEITEN EN HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking van de rechtbank Rotterdam. Bij die beschikking is het verzoek van de vader tot nihilstelling van de kinderalimentatie afgewezen en met veroordeling van de vader in de proceskosten.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is door de vader aan de moeder te betalen kinderalimentatie voor de minderjarige kinderen: [kind 1], geboren op [geboortedatum], verder: [kind 1], en [kind 2], geboren op [geboortedatum], verder: [kind 2], ook gezamenlijk verder: de kinderen, die bij de moeder verblijven.
2. De vader verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, te bepalen dat de bijdrage van hem in de kosten van verzorging en opvoeding van – naar het hof begrijpt - de minderjarigen op nihil dient te worden gesteld met ingang van 1 januari 2006, dan wel een zodanige uitspraak te doen als het hof juist acht.
3. De moeder bestrijdt zijn beroep en verzoekt het hof, zonodig onder verbetering van gronden – uitvoerbaar bij voorraad – de bestreden beschikking te bekrachtigen en de vader te veroordelen in de kosten van deze procedure.
4. De vader heeft een grief tegen de bestreden beschikking gericht. In deze grief stelt de vader dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat niet anders kan worden gereageerd op de proceshouding van de vader dan met afwijzing van zijn verzoek en met veroordeling van de vader in de kosten van de procedure. De vader is van mening dat zijn draagkracht beoordeeld had kunnen en moeten worden. De vader stelt zich op het volgende standpunt.
De rechtbank had eenvoudig kunnen vaststellen dat de vader over de maanden januari, maart, juni en juli 2006 wel correcte specificaties had overgelegd. Nu de rechtbank heeft overwogen dat eenvoudig is vast te stellen dat er met de gegevens op de augustusspecificatie is gemanipuleerd is onbegrijpelijk, althans onvoldoende gemotiveerd, dat de overige bewijsstukken die door de vader in het geding zijn gebracht, onbetrouwbaar zijn. De rechtbank heeft ten onrechte de zwaarste straf opgelegd, terwijl de poging tot manipulatie, zelfs als deze niet was opgemerkt, geen invloed zou hebben op de uitkomst van de rechtsstrijd.
5. De moeder heeft zich hiertegen verweerd. De moeder stelt dat het standpunt van de rechtbank als het enige juist is. De moeder is van mening dat de vader zich volledig bewust was van zijn gedrag, nu hij in eerdere procedures ook reeds valse bescheiden heeft overgelegd. De moeder is van mening dat uit artikel 21 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, hierna: Rv, niet af te leiden is dat een dergelijke sanctie een uitgebreide motiveringsplicht kent dan wel een gradueel systeem dat de rechter als richtlijn kan gebruiken bij het bepalen van een reactie op fraude. De moeder voert aan dat de rechtbank uitgebreid gemotiveerd heeft waarom zij de door de vader in het geding gebrachte bewijsstukken onbetrouwbaar acht. De moeder stelt dat het vervalsen van bewijsstukken en deze indienen als ware zij waarheidsgetrouw een ernstige obstructie van de goede procesorde is. De moeder vindt het verder opmerkelijk dat de vader reeds vier jaar onder behandeling is en aangeeft nochtans niet zonder verdovende middelen te kunnen en deze middelen bekostigt van een WAO-uitkering. De moeder is verder van mening dat de culturele achtergrond van de vader niet relevant is. De moeder is ervan op de hoogte dat de vader wederom gehuwd is en dit gegeven staat los van het feit dat de vader een uitkeringsspecificatie vervalst heeft. De moeder merkt op dat de jaaropgaven over 2003 en 2004 ontbreken, alsmede de jaaropgave over 2006.
Bedenkelijke proceshouding
6. Op basis van de stukken en het verhandelde ter terechtzitting overweegt het hof als volgt. Conform artikel 21 Rv zijn partijen verplicht de voor de beslissing van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aan te voeren. Wordt deze verplichting niet nageleefd dan kan de rechter daaruit de gevolgtrekking maken die het geraden acht. Het hof is evenals de rechtbank van oordeel dat er op moet kunnen worden vertrouwd dat de door partijen aangeleverde schriftelijke bewijsstukken van financiële omstandigheden juist en betrouwbaar zijn.
7. Naar het oordeel van het hof heeft de rechtbank een juist oordeel gegeven. Dat neemt evenwel niet weg dat in hoger beroep fouten die in eerste aanleg zijn begaan, alsnog kunnen worden hersteld. Het hof ziet geen redenen die zo zwaarwegend zijn dat het verzoek van de vader aanstonds moet worden afgewezen. Het hof is dan ook van oordeel dat de vraag of de andere aangeleverde schriftelijke bewijsstukken van de financiële omstandigheden van de vader voldoende betrouwbaar en juist zijn bevestigend moet worden beantwoord. Het hof is van oordeel dat het door de vader gestelde een beoordeling van zijn draagkracht rechtvaardigt. Op grond hiervan zal het hof de draagkracht van de vader opnieuw vaststellen.
Draagkracht van de vader
8. Bij het bepalen van de draagkracht van de vader zal het hof rekening houden met een inkomen van € 14.254,- per jaar, hetgeen blijkt uit de door de vader overgelegde jaaropgave 2006. De moeder heeft deze jaaropgave niet betwist. Voorts zal het hof rekening houden met de bijstandsnorm voor een alleenstaande.
9. Ten aanzien van de lasten van de vader overweegt het hof als volgt.
Het hof zal rekening houden met een onbetwiste kale huur van € 331,96 per maand en een huurtoeslag van € 120,- per maand, nu de moeder de betreffende huurtoeslag naar het oordeel van het hof niet voldoende gemotiveerd heeft betwist. Het hof zal verder rekening houden met een premie ziektekostenverzekering van € 127,85 per maand en een zorgtoeslag van € 36,- per maand, blijkens de door de vader overgelegde betaalbewijzen.
10. Uitgaande van de hiervoor genoemde inkomsten, en rekening houdend met de hiervoor genoemde lasten, is het hof van oordeel dat de draagkracht van de vader geen alimentatie toelaat, zodat de bestreden uitspraak dient te worden vernietigd.
11. Wel is het hof van oordeel dat naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid de proceskosten in eerste aanleg – mede bezien de proceshouding van de man – voor zijn rekening komen. Ten aanzien van de proceskosten in hoger beroep acht het hof het redelijk en billijk dat deze gecompenseerd worden aangezien partijen ex-echtgenoten zijn.
12. Het vorenstaande leidt tot de volgende beslissing.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking voor zover het verzoek van de vader om de kinderalimentatie voor de kinderen per 1 januari 2006 op nihil te stellen is afgewezen en, in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt - met dienovereenkomstige wijziging van de beschikking van 25 juli 2001 van het gerechtshof te ‘s-Gravenhage - de door de vader aan de moeder te betalen kinderalimentatie met ingang van 1 januari 2006 op nihil;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen voor het overige.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Labohm, Stille en Hulsebosch, bijgestaan door mr. Steenks als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 7 november 2007.