Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB9955

Datum uitspraak2007-12-12
Datum gepubliceerd2007-12-12
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200701244/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 7 november 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Coevorden (hierna: het college) het wijzigingsplan "Buitengebied Sleen, plan van wijziging ten behoeve van boscomplex van circa 26 hectare te Marokko" (hierna: het plan) vastgesteld.


Uitspraak

200701244/1. Datum uitspraak: 12 december 2007 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak in het geding tussen: [appellanten], wonend te [woonplaatsen], en het college van gedeputeerde staten van Drenthe, verweerder. 1.    Procesverloop Bij besluit van 7 november 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Coevorden (hierna: het college) het wijzigingsplan "Buitengebied Sleen, plan van wijziging ten behoeve van boscomplex van circa 26 hectare te Marokko" (hierna: het plan) vastgesteld. Verweerder heeft bij zijn besluit van 12 januari 2007, kenmerk RW/2007000564, beslist over de goedkeuring van het plan. Tegen dit besluit hebben [appellanten], bij brief van 19 februari 2007, bij de Raad van State ingekomen op diezelfde dag, beroep ingesteld. Bij brief van 28 juni 2007 heeft verweerder een verweerschrift ingediend. De besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "Griendtsveen DLM BV", [belanghebbenden] zijn als partij tot het geding toegelaten. Van hen zijn voor afloop van het vooronderzoek nadere stukken ontvangen. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 november 2007, waar [appellanten], in persoon en bijgestaan door mr. J.C.M. Damming, en verweerder, vertegenwoordigd door B. Hendriks, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts zijn als partij gehoord het college van burgemeester en wethouders van Coevorden, vertegenwoordigd door M. Beek, ambtenaar van de gemeente en [een van de belanghebbenden], in persoon en vertegenwoordigd door W.O. Burghgraef. 2.    Overwegingen Toetsingskader van de Afdeling 2.1.    Ingevolge artikel 11, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO), voor zover hier relevant, kan bij een bestemmingsplan worden bepaald dat het plan kan worden gewijzigd binnen bij het plan te bepalen grenzen. Bij de beslissing omtrent goedkeuring van het wijzigingsplan dient verweerder te toetsen of aan de bij het bestemmingsplan gegeven wijzigingsvoorwaarden is voldaan. Ingevolge artikel 11, vierde lid, van de WRO in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) rust daarnaast op verweerder de taak om te bezien of het plan binnen de bij het bestemmingsplan bepaalde grenzen niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Tevens heeft verweerder erop toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan overigens niet in strijd zijn met het recht.     2.2.    Met het plan wordt beoogd de aanleg van een boscomplex van ongeveer 26 hectare (hierna: ha) mogelijk te maken op een aantal percelen aan de Van Goghstraat, Schimmelarij en Marokko te Coevorden. 2.3.    [appellanten] stellen in beroep dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plan. Volgens hen wordt niet voldaan aan de in het bestemmingsplan "Buitengebied Sleen"opgenomen wijzigingsvoorwaarden. In dit verband voeren zij aan dat niet wordt aangesloten bij bestaande boscomplexen, dat het te bebossen gebied niet aaneengesloten is, dat het bos niet past in de landschapskarakteristiek, dat het gebied niet wordt begrensd door bestaande barrières en dat door het plan de agrarische structuur wordt aangetast.    Voorts stellen zij dat het plan niet voldoet aan de in het tweede Provinciaal Omgevingsplan Drenthe (hierna: het POP II) gestelde bosclusteringscriteria.    Verder achten [appellanten] de economische uitvoerbaarheid van het plan onvoldoende onderbouwd, nu niet zeker is dat de noodzakelijke subsidies voor de bosaanleg zullen worden verstrekt. Bovendien zal het overgrote deel van de bosaanplant niet worden verwezenlijkt doordat een vrijwillige ruilverkaveling heeft plaatsgevonden. Ten slotte stelt [appellant 1] dat hij het gebruik van 4 ha van door hem gepachte gronden kwijt raakt en stellen [appellanten] dat de aanplant nadelige gevolgen heeft voor de daarnaast gelegen percelen. 2.4.    Verweerder heeft het plan niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening of het recht geacht en heeft het plan goedgekeurd. Hij stelt zich op het standpunt dat het plan voldoet aan de gestelde wijzigingsvoorwaarden. Verder stelt hij dat het op het moment van het bestreden besluit geldende provinciale beleid, zoals neergelegd in het POP II, zich niet verzet tegen de uitvoering van het plan, nu de bosuitbreiding weliswaar niet rechtstreeks grenst aan een bestaand bos dat groter is dan 50 ha, maar daarmee wel via een bomenrij in verbinding staat en als nieuw landschapselement goed aansluit bij het coulissenlandschap ter plaatse. In dit verband heeft verweerder gesteld dat wegbeplantingen en eenrijige beplantingen op of langs landbouwgronden als houtopstanden (bos) dienen te worden beschouwd. 2.5.    De gronden waarop het plan ziet, hebben in het bestemmingsplan "Buitengebied Sleen" de bestemming "Veenoord".    Ingevolge artikel 7, eerste lid, van de planvoorschriften van het bestemmingsplan "Buitengebied Sleen", voor zover thans van belang, zijn de gronden met de bestemming "Veenoord" bestemd voor het uitoefenen van agrarisch bedrijf en bosbouw. Voorts is daarin bepaald dat het doel bosbouw is beperkt tot bestaand bos of bosstroken en voor de aanleg van bos en bosstroken met een maximale aaneengesloten oppervlakte van 1 ha.    In artikel 15, zesde lid, van de planvoorschriften van het bestemmingsplan "Buitengebied Sleen" is bepaald dat het college overeenkomstig artikel 11 van de WRO het bestemmingsplan kan wijzigen ten behoeve van de realisering van boscomplexen met een aaneengesloten oppervlakte van meer dan 1 ha, met dien verstande dat de wijziging niet van toepassing is op de bestemmingen "Beekdalen"en "Essen en oude veldontginningen".    Ingevolge artikel 3, vierde lid, van de planvoorschriften van het bestemmingsplan "Buitengebied Sleen" dient, voor zover thans van belang, rekening te worden gehouden met de volgende aspecten: er moet zoveel mogelijk worden aangesloten bij bestaande boscomplexen, natuurgebieden, recreatiecomplexen en/of de bebouwde kom; het te bebossen gebied dient aaneengesloten te zijn en dient een geconcentreerde vorm te hebben; de bosaanplant dient te passen in de landschapskarakteristiek; de begrenzing dient zoveel mogelijk samen te vallen met bestaande barrières, zoals wegen en waterlopen; er mag geen aantasting van de agrarische structuur plaatsvinden.    Ingevolge artikel 1, aanhef en onder ff, van de planvoorschriften van het bestemmingsplan "Buitengebied Sleen" wordt onder "Bosbouw" verstaan: het geheel van bedrijfsmatig handelen en de activiteiten gericht op de instandhouding en ontwikkeling van bestaande en nieuwe bossen ten behoeve van (één van de functies) natuur, houtproductie, landschap, milieu (waaronder begrepen waterhuishouding) en recreatie.    Ingevolge artikel 1, aanhef en onder gg, van de planvoorschriften van het bestemmingsplan "Buitengebied Sleen" wordt onder "Bos" verstaan: elk terrein waarop bosbouw wordt uitgeoefend en waarop een herplantplicht rust ingevolge artikel 3 van de Boswet. 2.5.1.    Aan de in het plan begrepen gronden is blijkens de plankaart van het plan de bestemming "Veenoord", nader aangeduid als "Bos", toegekend.     Ingevolge artikel 2 van de voorschriften van het plan geldt dat, voor zover thans van belang, op de in de wijziging begrepen gronden, die bestemd zijn als "Veenoord" en nader aangeduid als "Bos", een boscomplex van ongeveer 26 ha mag worden gerealiseerd. Verder wordt in dit artikel vermeld dat geen beplanting binnen een afstand van 10 meter ten opzichte van de zijdelingse perceelgrens wordt aangeplant, tenzij wordt aangetoond dat het aanbrengen van beplantingen binnen deze afstand niet leidt tot een onevenredige afbreuk van de belangen van omwonenden. 2.5.2.    In het POP II worden clusteringscriteria gegeven voor de toelaatbaarheid van bosuitbreidingen. Bij bosuitbreiding moet minimaal aan één van die criteria worden voldaan. Partijen zijn verdeeld over het antwoord op de vraag of het plan voldoet aan het eerste criterium; niet in geschil is dat aan de overige criteria niet is voldaan. Het eerste criterium houdt in dat, voor zover thans van belang, de bosuitbreiding grenst aan een bestaand bos dat groter is dan 50 ha. 2.6.    De Afdeling stelt voorop dat zowel in de wijzigingsvoorschriften van het bestemmingsplan als in het gekozen clusteringscriterium in beginsel sprake moet zijn van aansluiting bij bestaand bos. Verweerder is ervan uitgegaan dat daarvan sprake is.    De Afdeling kan verweerder niet in zijn standpunt volgen dat in dit geval is voldaan aan het criterium van aansluiting bij bestaand bos. Daargelaten of, zoals verweerder heeft betoogd, de ter plaatse aanwezige eenrijige - maar ook door onder meer uitritten onderbroken - wegbeplantingen als bos kunnen worden aangemerkt, kan niet gesproken worden van aangrenzende bebossing als bedoeld in het POP II, nu de meest nabij gelegen reeds beboste percelen feitelijk worden gescheiden van het plangebied door een niet beboste strook grond die ongeveer even breed is als de te bebossen percelen. 2.7.    Uit het vorenstaande volgt dat het bestreden besluit niet berust op een deugdelijke motivering. Het beroep van [appellanten] is gegrond zodat het bestreden besluit wegens strijd met artikel 3:46 van de Awb in zoverre dient te worden vernietigd. Aan de overige beroepsgronden wordt niet toegekomen. 2.8.    Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld. 3.    Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I.    verklaart het beroep van [appellanten] gegrond; II.    vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Drenthe van 12 januari 2007, kenmerk RW/2007000564; III.    veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Drenthe tot vergoeding van bij [appellanten] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de provincie Drenthe aan [appellanten] onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald; IV.    gelast dat de provincie Drenthe aan [appellanten] het door hen gezamenlijk voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 141,00 (zegge: honderdeenenveertig euro) vergoedt. Aldus vastgesteld door mr. M. Oosting, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.E.A. Matulewicz, ambtenaar van Staat. w.g. Oosting    w.g. Matulewicz Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 12 december 2007 45-486.