Jurisprudentie
BB9831
Datum uitspraak2007-12-03
Datum gepubliceerd2007-12-11
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Arnhem
ZaaknummersAWB 07/955
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2007-12-11
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Arnhem
ZaaknummersAWB 07/955
Statusgepubliceerd
Indicatie
Scholingsaftrek. Praktijkbegeleiding stagiaires onlosmakelijk verbonden met beroepsopleiding. Kosten daarvan kwalificeren als arbeidskosten van door eiser zelfverzorgde scholing voor scholingsaftrek.
Uitspraak
RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 07/955
Uitspraakdatum: 3 december 2007
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[x] B.V., gevestigd te [Z], eiseres,
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Oost/kantoor Enschede, verweerder.
1. Ontstaan en loop van het geding
Verweerder heeft aan eiseres voor het jaar 2002 met dagtekening 11 december 2004 een navorderingsaanslag vennootschapsbelasting (aanslagnummer [00].V.27.0112) opgelegd, berekend naar een belastbaar bedrag van € 428.624.
Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van
9 januari 2007 de navorderingsaanslag gehandhaafd.
Eiseres heeft daartegen bij brief van 16 februari 2007, welke op dezelfde dag door de rechtbank is ontvangen, pro forma beroep ingesteld. Eiseres heeft bij brief van 12 april 2007 het beroepschrift aangevuld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 september 2007 te Arnhem.
Namens eiseres zijn daar verschenen [gemachtigde] en [gemachtigde], beiden werkzaam bij [A]. Namens verweerder is verschenen [gemachtigde].
Eiseres heeft ter zitting een pleitnota met bijlagen overgelegd aan de rechtbank en aan verweerder. Eiseres heeft de pleitnota voorgedragen. Verweerder heeft kennis genomen van de inhoud van de bijlagen.
2. Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast.
Eiseres vormt een fiscale eenheid met een aantal vennootschappen, tezamen ook wel genoemd de [B]-groep. De activiteiten van de groep bestaan voornamelijk uit bouw- en projectontwikkeling. Bij eiseres zijn sinds 2002 leerlingen werkzaam die met het regionale samenwerkingsverband [C] (hierna: het samenwerkingsverband) een leer-/arbeidsovereenkomst hebben gesloten. Uit hoofde van die leer-/arbeidsovereenkomsten volgen de leerlingen gedurende twee jaar één dag per week theorieonderwijs aan een Regionaal Opleidingscentrum en lopen zij de overige dagen praktijkstages hetzij bij het samenwerkingsverband hetzij bij de aangesloten bedrijven waaronder dat van eiseres. De praktijkopleiding wordt verzorgd door leermeesters die hiervoor speciaal zijn opgeleid. Zij begeleiden en beoordelen de leerlingen en krijgen hiervoor tijd en een hoger salaris. In het kader van de praktijkopleiding voeren de leerlingen taken en opdrachten uit die staan beschreven op een voor die beroepsopleiding landelijk geldende “praktijklijst”. Eerst wanneer alle taken en opdrachten door een leerling zijn uitgevoerd en voldoende zijn bevonden en voorts alle theorie- en praktijklessen door die leerling zijn gevolgd, ontvangt hij of zij een diploma. Het samenwerkingsverband berekent de loonkosten van de leerling door aan het bedrijf waar stage wordt gelopen. De leerlingen zijn niet bij eiseres in dienst. Hun leermeesters zijn dat wel.
Eiseres heeft voor het jaar 2002 aangifte gedaan voor de vennootschapsbelasting naar een belastbaar bedrag van € 417.344. Hierin is begrepen een aftrekpost van € 26.342 ter zake van scholingsaftrek. Deze aftrekpost is in de aangifte niet gespecificeerd of toegelicht. Met dagtekening 25 oktober 2003 heeft verweerder de aanslag vennootschapsbelasting voor dat jaar vastgesteld overeenkomstig de aangifte. Verweerder heeft op 11 juni 2004 een boekenonderzoek ingesteld naar de in de aangiften vennootschapsbelasting voor de jaren 1999 tot en met 2002 geclaimde scholingsaftrek.
In het concept-rapport met dagtekening 16 juni 2004 dat hiervan door [F] namens verweerder is opgemaakt, staat onder meer het volgende vermeld:
“ 2.1 Scholingsaftrek
Deze vermindering wordt over de gecontroleerde jaren 1999 tot en met 2002 toegepast. Beoordeling van de geclaimde aftrek leidt tot de conclusie dat de onderneming in onderstaande gevallen ten onrechte de aftrek heeft geclaimd:
> De onderneming heeft de aftrek geclaimd over workshoppen, themabijeenkomsten, studiemiddagen e.d..(...);
> De onderneming heeft over betaalde verblijfkosten de aftrek geclaimd. (...)
> In het jaar 2002 claimt de onderneming voor het eerst de scholingsaftrek leerlingen. In het kader van deze aftrek worden de volgende kosten als scholingskosten opgevoerd:
- Loonkosten van de leermeester: 1,5 uur per leerling per dag (totale kosten € 39.338,25);
- Aantoonbare coördinatiekosten van de directie of coördinator (totale kosten € 5.500,60);
- 5% van de doorberekende kosten van de leerlingen van het samenwerkingsverband (totale kosten € 4.602,30);
- verbruik/misbruik van materiaal € 250 per leerling per jaar (totale kosten € 2.250).
(...)
Voor de jaren 1999 t/m 2001 heb ik een schatting gemaakt van de aan te brengen correctie. Deze is gebaseerd op de over het jaar 2002 aan te brengen correctie, waarbij geen rekening wordt gehouden met de over het jaar 2002 gecorrigeerde aftrek in verband met het leerlingwezen.
(...)
1999 2000 2001 2002
te verlenen fl 19.898 fl 37.043 € 18.839 € 15.652
geclaimd fl 20.198 fl 37.493 € 19.809 € 26.342
corrigeren fl 300 fl 450 € 250 € 10.690
Ik heb met de heer [E] afgesproken om de correctie in één keer in het jaar 2002 aan te brengen. ”.
De definitieve versie van het rapport is gedagtekend 15 november 2004. De inhoud van onderdeel 2.1 van het concept-rapport als hiervoor weergegeven, komt met uitzondering van de laatste volzin -over de afspraak met de heer [E]- ook voor in de definitieve versie.
Naar aanleiding van dit rapport en in overeenstemming daarmee heeft verweerder aan eiseres voor het jaar 2002 een navorderingsaanslag opgelegd. Het belastbare bedrag is daarbij verhoogd met € 11.280 tot € 428.624. Het bedrag van € 11.280 kan als volgt worden gespecificeerd:
-correctie 1999 € 136
-correctie 2000 € 204
-correctie 2001 € 250
-correctie 2002 € 10.690.
Van het bedrag van € 10.690 heeft € 10.338 betrekking op de kosten van de begeleiding van de leerlingen (20% x € 51.589).
Tot de stukken behoort een brief van 28 november 2002 afkomstig van het samenwerkingsverband. Hierin staat onder meer het volgende vermeld:
“Geachte directie,
Graag vragen wij uw aandacht voor het volgende.
Recent heeft een inlenend bouwbedrijf discussie gevoerd met de Belastingdienst Ondernemingen Enschede (hierna: de belastingdienst) omtrent de scholingsaftrek.
(…)
Wat exact –met betrekking tot de door u ingeleende leerlingen van de SSB regio Twente (hierna: het samenwerkingsverband)- tot de scholingsuitgaven moet worden gerekend, is niet altijd even duidelijk. In dit kader heeft de belastingdienst bij het inlenende bedrijf –na discussie over en weer- de volgende kosten als scholingsuitgaven geaccepteerd:
• Loonkosten van de leermeester: 1,5 uur per leerling per dag;
• Aantoonbare coördinatiekosten van de directie of coördinator
• 5% van de doorberekende kosten van de leerlingen van het samenwerkingsverband;
• Verbruik/misbruik van materiaal; € 250 per leerling.
(…)
Bovenstaande kosten heeft de belastingdienst ons inziens terecht als scholingsuitgaven aangemerkt. Naar wij veronderstellen, is de belastingdienst bij de beoordeling hiervan niet over één nacht ijs gegaan. Dit betekent dat de belastingdienst bij bouwbedrijven die leerlingen inlenen van het samenwerkingsverband dezelfde kosten (voor de berekening van de scholingsaftrek) dient te accepteren. Wij adviseren u in het vervolg dezelfde kosten (voor de berekening van de scholingsaftrek) te hanteren. Dit levert -afhankelijk van uw eigen feitelijke situatie- een flinke aftrekpost en dus belastingbesparing op.”.
Op 4 december 2002 heeft de gemachtigde van eiseres een mailing doen uitgaan waarin de tekst van de brief van 28 november 2002 van het samenwerkingsverband, als hiervoor weergegeven, is opgenomen.
Bij brief van 10 februari 2004 heeft [D] namens de Belastingdienst/Oost/kantoor Almelo aan gemachtigde van eiseres verzocht om een lijst te verstrekken met de namen van de organisaties naar welke gemachtigde de mailing had verzonden.
Bij brief van 23 februari 2004 heeft gemachtigde aan [D] een lijst toegestuurd met namen van cliënten aan wie de mailing is verzonden. Op die lijst staat onder meer de naam Bouwonderneming [B] B.V. vermeld.
3. Geschil
In geschil is of de navorderingsaanslag terecht is opgelegd. Meer in het bijzonder is in geschil
- of in de navorderingsaanslag terecht zijn begrepen de correcties die betrekking hebben op de jaren 1999 tot en met 2001;
- of van de totale correctie van € 10.690 voor het jaar 2002 het bedrag dat betrekking heeft op de begeleiding van de leerlingen, te weten € 10.338, terecht is nagevorderd;
- of het ontbreken van een nieuw feit aan navordering in de weg staat.
Eiseres beantwoordt deze vragen bevestigend. Verweerder beantwoordt deze vragen ontkennend.
Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vernietiging van de navorderingsaanslag.
Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.
4. Beoordeling van het geschil
Correcties met betrekking tot de jaren 1999, 2000 en 2001
Eiseres heeft in de eerste plaats aangevoerd dat de navorderingsaanslag alleen betrekking kan hebben op het jaar 2002 en dat de inspecteur voor de jaren 1999 tot en met 2001 afzonderlijke navorderingsaanslagen had dienen op te leggen. Verweerder heeft hiertegenover gesteld dat bij het boekenonderzoek met eiseres is overeengekomen om de kleine, overigens niet bestreden, correcties te verwerken in de navorderingsaanslag voor het jaar 2002.
De rechtbank kan verweerder hierin niet volgen. De vermelding in het concept-controlerapport van16 juni 2006 dat met de heer [E] is overeengekomen dat de correcties over de betrokken jaren in de navorderingsaanslag voor het jaar 2002 zullen worden begrepen, kan gelet op de betwisting door eiseres niet als voldoende bewijs daarvan gelden. In de definitieve versie van het controlerapport ontbreekt de zin die hierover in het concept-rapport was opgenomen. Ter zitting heeft eiseres verklaard dat die zin op haar verzoek is komen te vervallen. Verweerder heeft hiertegenover niet aannemelijk gemaakt dat er niettemin sprake was van overeenstemming over dit punt. De stelling dat tussen partijen mondelinge overeenstemming is bereikt, is daarvoor niet voldoende. Derhalve moet er vanuit worden gegaan dat tussen partijen geen overeenkomst tot stand is gekomen als door verweerder gesteld. Gelet hierop is het gelijk in zoverre aan eiseres. De correcties over de jaren 1999 tot en met 2001 zijn derhalve ten onrechte begrepen in de navorderingsaanslag voor het jaar 2002. De navorderingsaanslag moet hierom met € 590 worden verminderd (€ 136 + € 204 + € 250).
Begeleidingskosten leerlingen
In verband met het antwoord op de vraag of in de navorderingsaanslag voor het jaar 2002 terecht een bedrag van € 10.338 is begrepen ter zake van scholingsaftrek die betrekking heeft op de kosten van de begeleiding van de leerlingen, acht de rechtbank het volgende van belang.
Eiseres heeft gesteld dat de scholingsaftrek ten onrechte is gecorrigeerd. Volgens eiseres is gelet op het bepaalde in artikel 3.48 van de Wet op de inkomstenbelasting 2001 (hierna: de Wet) voor het recht op scholingsaftrek alleen van belang of de kosten tijdens of na afronding van de opleiding zijn gemaakt. Volgens eiseres kwalificeren kosten van praktijkbegeleiding die gedurende de opleiding zijn gemaakt wel voor scholingsaftrek. Eiseres verwijst voor haar standpunt naar het antwoord op de vragen 1 en 2 in het besluit van de Staatssecretaris van 3 juli 2002, nr. CPP2002/1832M, BNB 2002/332. De enkele omstandigheid dat op locatie wordt gewerkt en dat er geen sprake is van begeleiding in een praktijklokaal staat volgens eiseres niet aan aftrek in de weg. Eiseres verwijst voor dat standpunt naar de uitspraak van deze rechtbank van 27 maart 2007, AWB 06/4352, LJN BB2751.
Verweerder heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de kosten van de begeleiding van de leerlingen niet aftrekbaar zijn omdat de leerlingen bij eiseres stage lopen en dat onder scholing niet vallen training on the job, praktijkbegeleiding en het verkrijgen van werkervaring. Verweerder verwijst voor zijn standpunt onder meer naar het besluit van de Staatssecretaris van 15 december 2000, CPP 2000/2074, BNB 2001/220. Volgens verweerder kunnen alleen kosten die zien op het onmiddellijk geven van scholing als scholingskosten worden aangemerkt en zijn de kosten die eiseres heeft gemaakt indirecte kosten die, gelet op het arrest van de Hoge Raad van 2 april 2004, 39.217, LJN AO6958, BNB 2004/204, buiten beschouwing moeten worden gelaten bij de bepaling van de omvang van de scholingsaftrek. Verweerder stelt voorts dat niet aannemelijk is dat de directe kosten ten laste van eiseres zijn gekomen, nu de leerlingen niet bij haar in dienst zijn. Verweerder wijst er verder op dat eiseres niet heeft bijgehouden hoeveel uren aan scholing voor de leerlingen zijn besteed, dat de geclaimde aftrek berust op een schatting van het samenwerkingsverband en dat ook hierom voor de kosten geen scholingsaftrek kan worden geclaimd. Subsidiair heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat de scholingsaftrek alleen betrekking kan hebben op de kosten van de begeleidingsuren die betrekking hebben op de dagen dat praktijktoetsen zijn afgenomen.
Ingevolge het bepaalde in artikel 8 van de Wet op de vennootschapsbelasting (hierna: de Wet Vpb) gelden de artikelen 3.48 en 3.49 van de Wet ook voor belastingplichtigen voor de vennootschapsbelasting. Ingevolge artikel 3.48, eerste lid, van de Wet (tekst tot 1 januari 2004), voor zover hier van belang, wordt indien in een kalenderjaar kosten en lasten van scholing van in de onderneming werkzame personen bij een lichaam in aftrek komen, bij het bepalen van de winst over dat jaar scholingsaftrek in aftrek gebracht. Ingevolge het achtste lid daarvan wordt onder scholing verstaan cursussen alsmede opleidingen of studies voor beroep.
Ingevolge artikel 3.49 van de Wet juncto artikel 13 van de Uitvoeringsregeling Inkomstenbelasting 2001 (hierna: UR2001), voor zover hier van belang, worden als kosten en lasten die zijn toe te rekenen aan door de ondernemer zelf verzorgde scholing van in de onderneming werkzame personen aangemerkt a. de arbeidskosten van personen voor zover deze zich bezighouden met zodanige scholing b. kosten en lasten van gebouwen of ruimten in gebouwen die hoofdzakelijk worden gebruikt voor scholing en c. de kosten en lasten van studiemateriaal en apparatuur die hoofdzakelijk worden gebruikt bij zodanige scholing (onderdeel c).
In de toelichting bij het voor 2001 geldende en gelijkluidende artikel 3b van de Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 1990 (Stcrt. 1997, nr. 246; hierna: UR1990) is over de arbeidskosten van personen die zich bezighouden met scholing, voor zover hier van belang, het volgende opgemerkt:
“De in onderdeel a opgenomen term ‘voor zover deze zich bezighouden met het geven van scholing’ strekt ertoe de arbeidskosten toe te splitsen op de personen die zich daadwerkelijk bezighouden met het verzorgen van scholing; indien deze personen ook andere werkzaamheden verrichten, worden uitsluitend de arbeidskosten die zijn toe te rekenen aan het verzorgen van scholing in beschouwing genomen. Kosten van degenen die slechts zijdelings bemoeienis hebben met scholing, zoals bijvoorbeeld management of een P&O-functionaris blijven derhalve in hun geheel buiten beschouwing.”.
In het besluit van de Staatssecretaris van 15 december 2000, nr. CPP 2000/2074, BNB 2001/220, staat onder meer het volgende vermeld:
“Het begrip scholing
(…)
Als een ondernemer bereid is scholingskosten te betalen voor een bij hem in de onderneming werkzame persoon die niet bij hem in dienstbetrekking is (…) kan de scholingsfaciliteit ook worden verleend.
(…)
Vragen en antwoorden
Wat zijn scholingskosten?
(…)
Vraag 3
Naast het verzorgen van een beroepsopleiding houdt een stichting zich bezig met praktijkbegeleiding als aanvullende dienstverlening. Kwalificeren de kosten in verband met deze praktijkbegeleiding als scholingskosten in de zin van de regeling?
Antwoord 3
Nee. De praktijkbegeleiding is een van de beroepsopleiding afgezonderd product en moet zelfstandig worden getoetst aan de scholingsaftrek. De praktijkbegeleiding is gelijk te stellen aan de tijdens de parlementaire behandeling genoemde werkinstructies en “training on the job”. De daarmee verband houdende kosten zijn geen scholingskosten in de zin van de regeling.”.
In het besluit van de Staatssecretaris van 3 juli 2002, CPP 2002/1832M, BNB 2002/332, is in aanvulling hierop onder meer het volgende opgenomen:
“Vraag 2 In hoeverre kunnen kosten die worden gemaakt in verband met begeleiding van in het bedrijf werkzame personen in aanmerking komen voor de scholingsaftrek?
Anwoord
Ook deze kosten worden slechts in aanmerking genomen voor de scholingsaftrek voor zover ze worden gemaakt in het kader van een opleiding of studie voor een beroep, alsmede voor een vakcursus. Zo zal het volgen van praktijklessen die volgens het studieprogramma verplicht worden begeleid, deel kunnen uitmaken van een opleiding (wel scholingsaftrek voor de begeleidingskosten), terwijl hiervan geen sprake is indien tijdens het verrichten van de normale werkzaamheden praktijkervaringen worden opgedaan (geen scholingsaftrek voor de begeleidingskosten). (…) Indien de begeleiding in het bedrijf zelf plaatsvindt en de kosten van de begeleider ten laste van het resultaat worden gebracht, is sprake van zelfverzorgde scholing. In die situatie kunnen alleen de arbeidskosten van het daadwerkelijk lesgeven in aanmerking worden genomen.”.
Noch in de tekst van artikel 13 van de UR2001, noch in de toelichting bij het vóór 2001 geldende en gelijkluidende artikel 3b van de UR1990 is een aanknopingspunt te vinden voor de opvatting van verweerder dat de arbeidskosten van personen die zich bezig houden met scholing eerst bij de berekening van de scholingsaftrek in aanmerking kunnen worden genomen als zij betrekking hebben op onderwijs dat gegeven wordt in een leslokaal en dat deze kosten niet ook als zodanig kunnen worden aangemerkt wanneer zij betrekking hebben op het begeleiden van stagiaires op de werkvloer. Noch uit artikel 13 van de UR2001 noch uit de toelichting bij artikel 3b van de UR1990 blijkt van een verdergaande beperking van arbeidskosten die zijn toe te rekenen aan door de ondernemer zelf verzorgde scholing dan tot arbeidskosten die daarop direct betrekking hebben. Nu de praktijkopleiding een voorwaarde is voor het behalen van het diploma van de opleiding, moet worden aangenomen dat de praktijkbegeleiding onlosmakelijk deel uitmaakt van de beroepsopleiding van de leerlingen en zij mitsdien direct de scholing betreffen. Gelet op de omstandigheid dat het samenwerkingsverband de volledige kosten van de leerlingen, met uitzondering van die van de cursussen welke door het samenwerkingsverband worden verzorgd, aan eiseres heeft doorberekend, moet worden aangenomen dat de loonkosten van de begeleiders die betrekking op de begeleiding van de leerlingen voor rekening van eiseres zijn gebleven. Uit het voorgaande volgt dat de loonkosten van de praktijkbegeleiders als arbeidskosten van door eiseres zelf verzorgde scholing bij de berekening van de omvang van de scholingsaftrek in aanmerking kunnen worden genomen. Dit strookt met het standpunt van de Staatssecretaris neergelegd in zijn besluit van 3 juli 2002, CPP 2002/1832, BNB 2002/332, inhoudende dat de kosten van praktijkbegeleiding, indien deze plaatsvindt binnen een opleiding of studie voor een beroep, voor de scholingsaftrek in aanmerking kunnen worden genomen. Dat de leerlingen niet in dienst zijn bij eiseres is daarvoor geen belemmering, zoals ook uit het hiervoor weergegeven deel van het Besluit van de staatssecretaris van 15 december 2000, nr. CPP 2000/2074, BNB 2001/220, blijkt. Niet in geschil is immers dat de leerlingen werkzaam zijn in de onderneming van eiseres. Ter zitting hebben eiseres en verweerder zich op het gemeenschappelijke standpunt gesteld dat de praktijkbegeleiders aan de begeleiding van de leerlingen één uur per dag hebben besteed. De hoogte van het uurloon van de praktijkbegeleiders, volgens eiseres € 29,50, is niet in geschil. Ook het aantal dagen dat aan de begeleiding van de leerlingen is besteed, is niet in geschil. Het totaal van de arbeidskosten van de praktijkbegeleiders bedraagt derhalve € 26.225 (€ 39.338,25:1,5). Aldus bezien is de navorderingsaanslag 20% van € 26.225, derhalve € 5.245 te hoog vastgesteld.
De rechtbank ziet geen reden om de overige door eiseres gestelde kosten van de begeleiding van de leerlingen, aan te merken als kosten die bij de berekening van de scholingsaftrek in aanmerking kunnen worden genomen en wel om de volgende redenen. De coördinatiekosten van de directie/coördinator zijn indirecte kosten en moeten nu het door de onderneming zelf verzorgde scholing betreft, bij de vaststelling van de omvang van de scholingsaftrek buiten beschouwing blijven (zie HR 2 april 2004, 39 217, LJN AO6958, BNB 2004/204). Over het bedrag van 5% van de door het samenwerkingsverband doorberekende kosten per leerling heeft eiseres ter zitting verklaard dat sprake is van een dubbeltelling, dat met deze kosten reeds rekening is gehouden in de bijdrage aan het scholingsfonds en dat deze bijdrage bij de berekening van de omvang van de scholingsaftrek is toegelaten. Dit bedrag kan daarom niet nogmaals in aanmerking worden genomen. Voor de post van € 250 per leerling die eiseres in verband met verbruik en misbruik van materialen heeft opgevoerd, heeft eiseres geen enkel bewijs bijgebracht. Derhalve is niet aannemelijk geworden dat eiseres deze kosten daadwerkelijk heeft gemaakt. Deze kosten moeten om die reden bij de berekening van de omvang van de scholingsaftrek buiten beschouwing worden gelaten.
Ter zitting heeft eiseres nog aangevoerd dat de uitgangspunten voor de berekening van de scholingsaftrek, als neergelegd in de brief van 28 november 2002 van het samenwerkingsverband door de belastingdienst bij [G], zijn geaccordeerd en dat de scholingsaftrek berekend op basis van deze uitgangspunten door de belastingdienst, na een uitgebreide discussie daarover, door Belastingdienst/Oost/kantoor Almelo is geaccepteerd bij een drietal andere belastingplichtigen, te weten [H], [I] B.V. en [J] B.V. Eiseres verwijst voor [G] naar een brief van Belastingdienst/Ondernemingen/Enschede van 13 juni 2002 gericht aan de gemachtigde van dat bedrijf, voor [H] en [I] B.V., verwijst eiseres naar een brief van verweerder van 3 juli 2007 gericht aan de gemachtigde van eiseres. Volgens eiseres is de aldus berekende scholingsaftrek ook geaccepteerd door Belastingdienst/Randmeren/kantoor Lelystad bij [K] B.V. Eiseres verwijst hiervoor naar de uitspraak van deze rechtbank van 27 maart 2007 met kenmerk AWB06/2408, LJN BB2751.
Uit de brieven waarnaar eiseres verwijst, blijkt niet dat verweerder of een andere inspecteur, van de door het samenwerkingsverband in zijn brief van 28 november 2002 genoemde uitgavencategorieën, andere kosten bij de berekening van de scholingsaftrek in aanmerking heeft genomen dan de loonkosten van de leermeesters. Ook uit de uitspraak van deze rechtbank in de zaak [K] B.V. blijkt niet daarvan. Ook overigens is dat niet aannemelijk geworden. Derhalve is geen sprake van gelijke gevallen die ongelijk worden behandeld. Reeds hierom kan het beroep van eiseres op het gelijkheidsbeginsel niet slagen.
Nieuw feit
Eiseres heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat de navorderingsaanslag moet worden vernietigd in verband met het ontbreken van een nieuw feit. Volgens eiseres is het bedrag dat als scholingsaftrek in aftrek is gebracht 30 procent hoger dan het bedrag dat door haar in haar aangifte over het voorafgaande belastingjaar als zodanig in aftrek is gebracht. Volgens eiseres had verweerder daarom de plicht de aangifte op dit punt aan een nader onderzoek te onderwerpen. Eiseres verwijst voor dit standpunt naar het arrest van de Hoge Raad van 2 november 2001, 36 696, LJN AD5045, BNB 2002/38. Eiseres stelt voorts dat de controleambtenaar ter gelegenheid van de eindbespreking die in verband met het boekenonderzoek heeft plaatsgevonden, heeft verklaard dat medio 2003 door de belastingdienst is besloten om de scholingsaftrek in de aangiften vennootschapsbelasting bijzondere aandacht te geven. Volgens eiseres is die aandacht het rechtstreekse gevolg van de mailing van 4 december 2002 van haar gemachtigde en de besprekingen die daarover vanaf eind 2003 plaatsvonden tussen haar gemachtigde en de heer [D]. Volgens eiseres vonden de eerste telefonische contacten met [D] plaats medio 2003. Volgens verweerder levert het boekenonderzoek een nieuw feit op.
Volgens verweerder is niet juist dat als gevolg van de mailing van 4 december 2002 als vermeld onder 2 en latere gesprekken met [D] gericht aktie is ondernomen. Volgens verweerder heeft er op 10 december 2003 wel een gesprek plaatsgevonden op het kantoor van de Belastingdienst te Almelo, maar zijn daarbij niet de namen van de betrokken belastingplichtigen verstrekt. Verweerder wijst er voorts op dat de aangifte van eiseres voor het betrokken jaar op dat moment al geregeld was. Volgens verweerder was er eerst in 2004 sprake van een gerichte actie.
Voor het antwoord op de vraag of verweerder over een nieuw feit beschikt dat navordering rechtvaardigt, is bepalend het moment waarop de aanslag is opgelegd. De aanslag is vastgesteld op 25 oktober 2003. Hoofdregel is dat de inspecteur in het algemeen erop mag vertrouwen dat een aangifte correct is ingevuld en dat alleen indien gerechtvaardigde twijfel bestaat aan de juistheid van de in de aangifte vermelde gegevens, de inspecteur een nader onderzoek moet instellen (zie onder meer HR 6 juni 2001, 36 306, LJN: AB2890, BNB 2001/397). Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat die situatie zich hier voordoet. In de aangifte is alleen het totaalbedrag van de scholingsaftrek vermeld. Voorts is niet gebleken dat er vóór 25 oktober 2003 door de gemachtigde van eiseres namens eiseres met de inspecteur over de scholingsaftrek is gesproken of gecorrespondeerd. Ook de omstandigheid dat het bedrag van de scholingsaftrek 30% hoger was dan het bedrag dat in het voorafgaande jaar door eiseres in aftrek was gebracht, verplichtte niet tot nader onderzoek. Immers niet verwacht hoeft te worden dat de uitgaven voor scholing die een onderneming doet, in ieder jaar gelijk zullen zijn. Van een exceptioneel verschil met de aangifte over het voorafgaande jaar is geen sprake. Dat er op het tijdstip dat de aanslag werd opgelegd sprake was van een actie vanwege de belastingdienst betreffende de zelfstandigenaftrek heeft eiseres tegenover de betwisting van verweerder dat daarvan toen nog geen sprake was, niet aannemelijk gemaakt. Uit het voorgaande volgt dat van een ambtelijk verzuim geen sprake is. Deze grief kan derhalve niet slagen.
Conclusie
Uit hetgeen hiervoor is overwogen, volgt dat het beroep gegrond moet worden verklaard en de navorderingsaanslag moet worden verminderd tot een berekend naar een belastbaar bedrag van € 422.789 (€ 428.624 -/- € 136 (correctie 1990) -/- € 204 (correctie 2000) -/- € 250 (correctie 2001) -/- € 5.245 (begeleidingskosten 2002)).
5. Proceskosten
De rechtbank vindt aan¬lei¬ding verweerder te veroordelen in de kos¬ten die eiseres in verband met de behande¬ling van het bezwaar en het beroep redelij¬kerwijs heeft moeten maken. Eiseres heeft tijdig verzocht om een vergoeding van de kosten voor de behandeling van het bezwaar. De rechtbank heeft de kosten voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand met inachtneming van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht begroot op € 805 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift met een waarde per punt van € 161, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322 en een wegingsfactor 1). Eiseres heeft niet gesteld andere kosten te hebben gemaakt.
6. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vermindert de belastingaanslag tot een berekend naar een belastbaar bedrag van
€ 422.789 en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres ten bedrage van € 805, en wijst de Staat der
Nederlanden (Ministerie van Financiën) aan dit bedrag aan eiseres te voldoen;
- gelast de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) het door eiseres betaalde griffierecht van € 281
aan haar te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan op 3 december 2007 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. E.C.G. Okhuizen, voorzitter, mr. J.J. Catsburg en mr. L.B.M. Klein Tank, rechters, in tegenwoordigheid van mr. drs. J.A. Vriezen