Jurisprudentie
BB9218
Datum uitspraak2007-11-20
Datum gepubliceerd2007-12-03
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank 's-Hertogenbosch
ZaaknummersAWB 07/1096
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2007-12-03
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank 's-Hertogenbosch
ZaaknummersAWB 07/1096
Statusgepubliceerd
Indicatie
Wet op de rechtsbijstand (Wrb) is voorliggende voorziening als bedoeld in artikel 15 WWB. Indien op grond van artikel 12, tweede lid, aanhef en onder e van de Wrb geen recht bestaat op gefinancierde rechtsbijstand, bestaat er evenmin recht op bijzondere bijstand in de zin van de WWB. Volgens verweerder heeft eiser, als voormalig zelfstandige, geen recht op gefinancierde rechtsbijstand ten aanzien van een procedure tegen de belastingdienst en derhalve heeft eiser evenmin recht op bijzondere bijstand voor kosten in die procedure gemaakt. Echter, aan eiser is wel een toevoeging verleend. Verweerder heeft onvoldoende onderzocht of die toevoeging betrekking had op de procedure waarin de in geding zijnde kosten zijn gemaakt. Gebrek in zorgvuldigheid en motivering. Vernietigd.
Uitspraak
RECHTBANK ’s-HERTOGENBOSCH
Sector bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 07/1096
Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 november 2007
inzake
[eiser],
te [woonplaats],
eiser,
gemachtigde mr. J. de Haan,
tegen
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Grave,
verweerder,
gemachtigde mr. H.J. van Maaren.
Procesverloop
Bij besluit van 4 oktober 2006 heeft verweerder eiser in aanmerking gebracht voor bijzondere bijstand in de kosten van de eigen bijdrage toevoeging Raad voor de Rechtsbijstand en voorts heeft verweerder de door eiser gevraagde bijzondere bijstand in de kosten van fiscaal adviesbureau Mula afgewezen.
Het tegen de afwijzing van de aanvraag om bijzondere bijstand gemaakte bezwaar is door verweerder bij besluit van 27 februari 2007 ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
De zaak is behandeld op de zitting van 19 november 2007, waar eiser is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, die was vergezeld door R. van Eenennaam, werkzaam bij fiscaal adviesbureau Mula. Verweerder is verschenen bij gemachtigde.
Overwegingen
1. In dit geding is de vraag aan de orde of verweerder bij het bestreden besluit op bezwaar terecht en op goede gronden zijn primaire besluit, dat - voor zover hier van belang - strekt tot weigering van de aangevraagde bijzondere bijstand in de kosten van fiscaal adviesbureau Mula, heeft gehandhaafd.
2. De rechtbank gaat uit van de navolgende feiten en omstandigheden.
Eiser ontvangt sedert 1 november 2003 een bijstandsuitkering naar de norm voor een alleenstaande vermeerderd met een gemeentelijke toeslag van 10%. Voordat eiser bijstand ontving was hij werkzaam als zelfstandig lijstenmaker. Door de belastingdienst is beslag gelegd op eisers bijstandsuitkering, zulks in verband met belastingaanslagen ten aanzien van het voorheen door eiser als zelfstandige uitgeoefende bedrijf. Op 21 augustus 2006 heeft eiser een aanvraag voor bijzondere bijstand ingediend voor de kosten van de eigen bijdrage toevoeging Raad voor de Rechtsbijstand en voor de kosten van juridisch-administratieve bijstand door fiscaal adviesbureau Mula tot een bedrag van € 1.345,75. Bij het primaire besluit, voor zover thans van belang, heeft verweerder de gevraagde bijzondere bijstand toegekend voor wat betreft de hiervoor bedoeld eigen bijdrage en de aanvraag voor het overige afgewezen, omdat het niet zou gaan om uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten in de zin van artikel 35 van de Wet Werk en Bijstand (WWB).
3. Bij het thans bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard. Verweerder is, kort samengevat, van mening dat geen recht op bijstand bestaat voor zover een beroep kan worden gedaan op een voorliggende voorziening. De wet op de rechtsbijstand (Wrb) is een voorliggende voorziening in de zin van artikel 15 van de WWB. Indien een toevoeging op grond van de Wrb niet mogelijk is, kan ook geen bijzondere bijstand worden verleend. Bij het verweerschrift heeft verweerder dit standpunt nader toegelicht in die zin dat uit artikel 12, tweede lid, aanhef en onder e van de Wrb zou voortvloeien dat eiser niet in aanmerking komt voor rechtsbijstand ten behoeve van de procedure tegen de belastingdienst. De kosten van deze procedure kunnen op grond van artikel 15 van de WWB niet voor bijstandsverlening in aanmerking komen, nu ze in de voorliggende voorziening als niet noodzakelijk zijn aangemerkt, tenzij er zich dringende redenen voordoen als bedoeld in artikel 16 van de WWB.
4. Eiser stelt zich daarentegen, kort samengevat, op het standpunt dat verweerder hem ten onrechte niet in aanmerking heeft gebracht voor bijzondere bijstand in de kosten van fiscaal adviesbureau Mula. In verband met een beslaglegging op eisers bijstandsuitkering door de belastingdienst was eiser genoodzaakt om een beroep te doen op dit fiscaal adviesbureau, welk bureau een fiscaal rapport heeft opgesteld, waarna door eisers advocaat met succes een procedure is gestart tot opheffing van het beslag. Anders dan verweerder stelt is er geen sprake van een voorliggende voorziening.
5. De rechtbank overweegt als volgt.
6. Ingevolge artikel 5, van de WWB, voor zover thans van belang, wordt verstaan onder:
a. bijstand: algemene en bijzondere bijstand;
d. bijzondere bijstand: de bijstand, bedoeld in artikel 35, eerste lid.
7. Artikel 35, eerste lid, van de WWB, bepaalt – voor zover hier van belang - dat onverminderd paragraaf 2.2, de alleenstaande of het gezin recht heeft op bijzondere bijstand voor zover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de langdurigheidstoeslag, het vermogen en het inkomen voorzover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm.
8. Ingevolge artikel 15, eerste lid, eerste volzin, van de WWB bestaat geen recht op bijstand voor zover een beroep kan worden gedaan op een voorliggende voorziening die, gezien haar aard en doel, wordt geacht voor de belanghebbende toereikend en passend te zijn. Voorts heeft ingevolge artikel 15, eerste lid, tweede volzin, van de WWB die wet geen functie indien binnen de voorliggende voorziening een bewuste beslissing is genomen over de noodzaak van bepaalde kostensoorten in het algemeen of in een specifieke situatie. Indien binnen de voorliggende voorziening het gevraagde in een bepaalde situatie niet noodzakelijk is geacht dient de toepassing van de WWB zich daarbij aan te sluiten.
9. Naar het oordeel van de rechtbank dient de Wet op de rechtsbijstand (Wrb) voor de kosten van rechtsbijstand in beginsel te worden beschouwd als een aan de WWB voorliggende, toereikende en passende voorziening.
10. De rechtbank stelt vast dat blijkens artikel 12, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wrb rechtsbijstand niet wordt verleend, indien het rechtsbelang waarop de aanvraag betrekking heeft, de uitoefening van een zelfstandig bedrijf of beroep betreft. Een uitzondering wordt onder meer gemaakt, indien de voortzetting van het beroep of bedrijf afhankelijk is van het resultaat van de aangevraagde rechtsbijstand of indien het beroep of bedrijf ten minste één jaar geleden is beëindigd, de aanvrager in eerste aanleg als verweerder bij een procedure is betrokken of betrokken is geweest en de kosten van rechtsbijstand niet op andere wijze kunnen worden vergoed.
11. Uit de Memorie van Antwoord bij deze bepaling blijkt dat de keuze is gemaakt om de rechtsbelangen die de zelfstandige beroeps- of bedrijfsuitoefening betreffen van rechtsbijstand uit te sluiten om te voorkomen dat die rechtsbijstandskosten worden afgewenteld op de overheid. In dat kader wordt opgemerkt dat deelname aan het economisch leven nu eenmaal risico’s met zich brengt en dat de ondernemer voor dit soort risico’s kan reserveren of zich verzekeren (TK1992-1993, 22609, nr 6, p.12). De rechtbank is van oordeel dat hiermee een bewuste keuze is gemaakt over de noodzaak van het bieden van gefinancierde rechtsbijstand in de in artikel 12, tweede lid, onder e, van de Wrb genoemde gevallen. Voorts kan uit de circulaire van de Staatssecretaris van Justitie van 27 januari 1999 (kenmerk 743861/899) worden afgeleid dat deze bewuste beslissing tot het niet bieden van gefinancierde rechtsbijstand ook is genomen, indien het gaat om de voormalige bedrijfsuitoefening van de rechtszoekende, zoals dit in casu het geval is.
12. Met verweerder concludeert de rechtbank dat artikel 15 van de WWB zich verzet tegen de verlening van de gevraagde bijzondere bijstand, indien moet worden geconstateerd dat eiser gelet op het bepaalde in artikel 12, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wrb niet in aanmerking komt voor gefinancierde rechtsbijstand. Immers, zoals reeds blijkt uit hetgeen is overwogen in rechtsoverweging 8, is er geen ruimte voor toekenning van bijzondere bijstand, indien het gevraagde binnen de voorliggende voorziening niet noodzakelijk is geacht.
13. Naar de mening van verweerder is er in casu sprake van deze situatie, waarin eiser ten aanzien van de procedure tot opheffing van het beslag geen recht op gefinancierde rechtsbijstand op grond van de Wrb heeft. De rechtbank acht dit standpunt van verweerder onvoldoende onderbouwd en overweegt dienaangaande als volgt.
14. De rechtbank wijst er allereerst op dat eiser door de Raad voor de Rechtsbijstand wel in aanmerking is gebracht voor gefinancierde rechtsbijstand. Reeds uit het primaire besluit blijkt immers dat er sprake is geweest van kosten van de eigen bijdrage in een door de Raad voor de Rechtsbijstand verstrekte toevoeging, waarvoor verweerder aan eiser wel bijzondere bijstand heeft verstrekt. Bovendien heeft eisers gemachtigde ter zitting van de rechtbank alsnog een kopie van de door de Raad voor de Rechtsbijstand aan eiser verstrekte toevoeging d.d. 25 juli 2006 overgelegd, zulks met instemming van verweerders gemachtigde. Deze toevoeging heeft betrekking op een procedure tot opheffing van beslag met als tegenpartij de belastingdienst. Namens eiser is ter zitting expliciet verklaard dat de in geding zijnde kosten voor werkzaamheden door fiscaal adviesbureau Mula zijn gemaakt in het kader van deze procedure tegen de belastingdienst, waarvoor door de Raad op de Rechtsbijstand een toevoeging is verstrekt. Verweerder heeft dit bij gebrek aan wetenschap niet kunnen bevestigen, noch ontkennen. Op grond van het vorenstaande staat vast dat eiser op grond van de Wrb in aanmerking is gebracht voor gefinancierde rechtsbijstand. De rechtbank acht het geenszins onaannemelijk dat deze toevoeging betrekking heeft op de procedure, in het kader waarvan eiser de in geding zijnde kosten van fiscaal adviesbureau Mula heeft gemaakt, doch dit valt thans niet met zekerheid vast te stellen. Indien zulks wel het geval blijkt te zijn, kan verweerder niet worden gevolgd in zijn standpunt dat eiser niet in aanmerking komt voor gefinancierde rechtsbijstand en dat artikel 12, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wrb juncto artikel 15 van de WWB zich verzetten tegen toekenning van de gevraagde bijzondere bijstand.
15. Naar het oordeel van de rechtbank had het uit een oogpunt van zorgvuldige besluitvorming op de weg van verweerder gelegen om dienaangaande de nodige kennis te vergaren. Het benodigde onderzoek is ten onrechte achterwege gebleven en het bestreden besluit ontbeert dientengevolge bovendien een hierop betrekking hebbende deugdelijke motivering. Het besluit komt dan ook in aanmerking voor vernietiging wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
16. Dit wordt niet anders doordat in het bestreden besluit ten overvloede is opgemerkt dat, indien er wel rechtsbijstand zou zijn verleend, de onderhavige kosten toch niet vergoed zouden zijn, omdat de deskundige door een advocaat ingeschakeld had moeten worden. Voor zover deze niet nader onderbouwde stelling al kan worden aangemerkt als een subsidiair standpunt van verweerder, ontbreekt ook hier de vereiste motivering.
17. Het vorenstaande brengt met zich dat het beroep gegrond dient te worden verklaard.
18. Verweerder dient een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak.
19. Nu het beroep gegrond wordt verklaard, acht de rechtbank termen aanwezig verweerder onder toepassing van artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten zijn met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage begroot op in totaal € 644,- voor kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand:
• 1 punt voor het indienen van een (aanvullend) beroepschrift;
• 1 punt voor het verschijnen ter zitting;
• waarde per punt € 322,-;
• wegingsfactor 1.
20. Tevens zal de rechtbank verweerder gelasten het griffierecht aan eiser te vergoeden.
21. Beslist wordt als volgt.
Beslissing
De rechtbank,
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besteden besluit op bezwaar;
- bepaalt dat verweerder een nieuw besluit dient te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
- veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten, vastgesteld op € 644,-;
- wijst de gemeente Grave aan als de rechtspersoon die het bedrag van de proceskosten dient te vergoeden;
- gelast verweerders gemeente aan eiser het door hen gestorte griffierecht ten bedrage van € 39,- te vergoeden;
- bepaalt dat het bedrag van de proceskosten moet worden voldaan aan de griffier.
Aldus gedaan door mr. E.H.B.M Potters als rechter in tegenwoordigheid van R.G. van der Korput als griffier en in het openbaar uitgesproken op 20 november 2007.