Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB8899

Datum uitspraak2007-11-28
Datum gepubliceerd2007-11-28
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200702928/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 8 december 2005 heeft het college van burgemeester en wethouders van Reusel-De Mierden (hierna: het college) appellant op straffe van een dwangsom gelast de op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel) aanwezige hijskraan (hierna: de kraan) te verwijderen en verwijderd te houden.


Uitspraak

200702928/1. Datum uitspraak: 28 november 2007 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: [appellant], wonend te [woonplaats], tegen de uitspraak in zaak no. AWB 06/2669 van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 19 maart 2007 in het geding tussen: appellant en het college van burgemeester en wethouders van Reusel-De Mierden. 1.    Procesverloop Bij besluit van 8 december 2005 heeft het college van burgemeester en wethouders van Reusel-De Mierden (hierna: het college) appellant op straffe van een dwangsom gelast de op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel) aanwezige hijskraan (hierna: de kraan) te verwijderen en verwijderd te houden. Bij besluit van 18 april 2006 heeft het college het door appellant daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 19 maart 2007, verzonden op 21 maart 2007, heeft de rechtbank 's-Hertogenbosch (hierna: de rechtbank) het door appellant daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 25 april 2007, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. Hij heeft de gronden van het beroep aangevuld bij brief van 23 mei 2007. Deze brieven zijn aangehecht. Bij brief van 28 juni 2007 heeft het college van antwoord gediend. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 november 2007, waar appellant in persoon, bijgestaan door mr. J. van Groningen, advocaat te Middelharnis, en het college, vertegenwoordigd door mr. drs. S.M.W. Verouden, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen. 2.    Overwegingen 2.1.    Appellant betoogt dat de rechtbank, door te overwegen dat voor het stallen van de kraan op het perceel bouwvergunning is vereist, heeft miskend dat deze kraan geen plaatsgebonden karakter heeft, nu die niet bedoeld is om ter plaatse te functioneren, maar slechts gedurende de perioden dat hij niet nodig is op een bouwlocatie op het perceel wordt gestald. 2.1.1.    De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat voor het hebben van de kraan op het perceel een bouwvergunning vereist was. Het heeft aannemelijk gemaakt dat de kraan ten tijde van het besluit van 18 april 2006 al enkele jaren op het perceel aanwezig was, ook om ter plaatse te worden gebruikt. Het betoog van appellant slaagt niet. 2.2.    Appellant betoogt evenzeer tevergeefs dat de rechtbank heeft miskend dat, zo een bouwvergunning vereist was, geen last onder dwangsom mocht worden opgelegd, omdat concreet zicht op legalisatie bestond. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Buitengebied '98" rust op het perceel de bestemming "Semi of niet-agrarisch bedrijf". Ingevolge artikel 11.2.6. van de bij het bestemmingsplan behorende planvoorschriften mogen op de als zodanig bestemde gronden, behoudens het bepaalde in artikel 43 van de Woningwet en behoudens vrijstelling, uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd waarvan de hoogte niet meer bedraagt dan 1 m, tenzij het met name genoemde bouwwerken betreft. Nu een kraan niet is genoemd in artikel 11.2.6. van de planvoorschriften, is een dergelijk bouwwerk niet toegestaan. Voor gelijkstelling van de kraan met een wel tot een hoogte van 18 m toegestane antennemast, biedt dit planvoorschrift geen ruimte. De conclusie is dat niet op voorhand valt aan te nemen dat bouwvergunning verleend zou moeten worden, als die aangevraagd zou worden. 2.3.    Anders dan appellant betoogt, heeft de rechtbank voorts terecht overwogen dat niet is gebleken van bijzondere omstandigheden die het college er niettemin toe hadden moeten brengen af te zien van handhavend optreden. Dat, naar appellant stelt, al sinds 1987 een hijskraan op het perceel aanwezig is, betekent niet dat het college niet meer tot handhaving mocht besluiten. 2.4.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 2.5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3.    Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, Voorzitter, mr. H. Troostwijk en mr. R. van der Spoel, Leden, in tegenwoordigheid van mr. R. van Heusden, ambtenaar van Staat. w.g. Loeb     w.g. Van Heusden Voorzitter     ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 28 november 2007 163-494.