
Jurisprudentie
BB8840
Datum uitspraak2007-10-17
Datum gepubliceerd2007-11-28
RechtsgebiedPersonen-en familierecht
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Gravenhage
Zaaknummers950-H-04
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2007-11-28
RechtsgebiedPersonen-en familierecht
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Gravenhage
Zaaknummers950-H-04
Statusgepubliceerd
Indicatie
Vervolg op LJNummer BA4837. Ontzegging omgang voor twee jaar. Traumabehandeling van kinderen mislukt. Onvermogen ouders met elkaar te communiceren.
Uitspraak
GERECHTSHOF ‘s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 17 oktober 2007
Rekestnummer. : 950-H-04
Rekestnr. rechtbank : FA RK 00-6795
[appellante],
wonende te Zoetermeer,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
procureur mr. L.M. Bruins,
tegen
[verweerder],
wonende te Bavel,
verweerder in hoger beroep
hierna te noemen: de vader,
procureur mr. P.S. Kamminga.
Als informant is aangemerkt:
de Raad voor de Kinderbescherming,
vestiging ‘s-Gravenhage,
hierna te noemen: de raad.
HET VERDERE PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
Het hof verwijst voor het verloop van het geding naar zijn tussenbeschikking van 18 april 2007, waarvan de inhoud hier als herhaald en ingelast moet worden beschouwd. Bij die beschikking heeft het hof, voor zover thans van belang, de beslissing wat betreft de omgangsregeling tussen de vader en de [twee minderjarigen] aangehouden, in afwachting van nadere inlichtingen van partijen over de stand van zaken met betrekking tot de procedure in eerste aanleg.
Van de zijde van de moeder zijn op 1 juni, 27 augustus en 26 september 2007 aanvullende stukken ingekomen.
Van de zijde van de vader is op 4 juni 2007 een aanvullend stuk ingekomen.
Op 3 oktober 2007 is de mondelinge behandeling van de zaak voortgezet. Verschenen zijn: de moeder, bijgestaan door haar procureur en de vader, bijgestaan door zijn advocaat, mr. R. Cats. De raad is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen. Partijen hebben het woord gevoerd, de raadslieden van partijen onder meer aan de hand van de bij de stukken gevoegde pleitnotities.
DE VERDERE BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is thans nog de bij beschikking van 25 juni 2003 vastgestelde voorlopige omgangsregeling tussen de vader en [de twee minderjarigen], welke omgangsregeling bij de bestreden beschikking is gehandhaafd.
2. De moeder en de vader hebben, conform het bepaalde in de tussenbeschikking van 18 april 2007, het hof schriftelijk gerapporteerd over het verloop en de resultaten van de procedure in eerste aanleg. Zij hebben daartoe de beschikking van 30 mei 2007 van de rechtbank ’s-Gravenhage overgelegd. Bij die beschikking heeft de rechtbank overwogen dat zij van oordeel is dat partijen geen belang meer hebben bij een beslissing van de rechtbank ten aanzien van de omgangsregeling. Zij wijst het verzoek van elk der partijen met betrekking tot de omgangsregeling dan ook af.
Het hof begrijpt deze beschikking aldus dat de rechtbank geen beslissing (meer) neemt over de omgangsregeling, omdat deze in volle omvang aan het hof voorligt.
3. De moeder betoogt ter terechtzitting - kort samengevat - dat geen omgang tussen de vader en [de twee minderjarigen] dient plaats te vinden. Zij voert daartoe aan dat de weerstand van [de twee minderjarigen] tegen omgang te groot is en verwijst ter ondersteuning daarvan naar een brief van [de oudste minderjarige] van 31 augustus 2007. Voorts betoogt de moeder dat het het beste zou zijn als de vader alle procedures, waaronder het verzoek van de vader tot ondertoezichtstelling van de minderjarigen, zou intrekken, aangezien dan eindelijk kan worden begonnen met de daadwerkelijke behandeling van [de twee minderjarigen]. De inmiddels opgestarte traumabehandeling van [de twee minderjarigen] door praktijk Dop te Voorburg is stilgelegd, omdat de situatie voor de kinderen te onduidelijk en onzeker is door de procedures die thans worden gevoerd en door het onderzoek dat door de raad wordt verricht naar de opvoedingssituatie van [de twee minderjarigen].
4. De vader betoogt ter terechtzitting - kort weergegeven - dat hij nog steeds omgang met [de twee minderjarigen] wil hebben en hij betwist de weerstand van [de twee minderjarigen] daartegen. Volgens hem kan [de oudste minderjarige] de brief van 31 augustus 2007 niet zelf hebben geschreven. Voorts stelt de vader dat het gezien de leeftijd van [de twee minderjarigen] thans nog niet te laat is om een omgangsregeling op te leggen. Hij verzoekt het hof dan ook de verzochte omgangsregeling vast te stellen en op te leggen. De vader betreurt dat het allemaal zo lang moet duren.
5. Op grond van de aan het hof overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting is het hof van oordeel dat er aanleiding is de vader de omgang met [de twee minderjarigen] voor bepaalde tijd te “ontzeggen”. In aanmerking genomen de impasse waarin de omgang verkeert, de vastgestelde psychische trauma’s bij [de twee minderjarigen], de onverminderd slechte verstandhouding tussen de moeder en de vader en hun onvermogen om met elkaar te communiceren, is het hof van oordeel dat in de huidige situatie een omgangsregeling aanmerkelijke spanningen en onrust met zich zal brengen, zodat het niet te verwaarlozen risico bestaat dat deze een zodanige negatieve weerslag zal hebben op [de twee minderjarigen], dat er ernstig nadeel ontstaat voor hun geestelijke ontwikkeling. Daarbij acht het hof mede van belang dat [de twee minderjarigen] zelf te kennen hebben gegeven dat zij absoluut geen contact met de vader willen en er derhalve geen draagvlak bij [de twee minderjarigen] is voor een omgangsregeling. Gelet op alle spanningen die zij als gevolg van de procedures, kinderverhoren en onderzoeken hebben moeten ondergaan en thans nog steeds ondergaan, is het hof voorts van oordeel dat het noodzakelijk is dat er rust komt voor [de twee minderjarigen], zodat zij verder kunnen gaan met de verwerking van de psychische schade die zij hebben opgelopen. Alleen op deze wijze kan op termijn een klimaat ontstaan waarin ruimte is voor contact tussen de vader en [de twee minderjarigen].
Het vooroverwogene laat onverlet dat de moeder, indien [de twee minderjarigen] behoefte hebben aan contact met de vader en/of de behandeling van [de twee minderjarigen] daartoe aanleiding geeft, hun daartoe de ruimte zal dienen geven en - ook in de periode van twee jaar waarin de vader van omgang is verstoken - dit contact tot stand laat komen.
8. Ten overvloede geeft het hof de moeder èn de vader sterk in overweging om in het belang van [de twee minderjarigen] en met het oog op het belang van een geneutraliseerde communicatie tussen de ouders verder te zoeken naar wegen, bij voorkeur onder begeleiding van een deskundige, om hun wijze van het zich met elkaar verstaan te verbeteren.
9. Dit leidt tot de volgende beslissing.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking, voor zover het de handhaving van de bij beschikking van 25 juni 2003 vastgestelde voorlopige omgangsregeling betreft, en in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt dat de vader geen omgang met [de twee minderjarigen] zal hebben voor de duur van twee jaar, te rekenen vanaf 17 oktober 2007;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mrs. van Nievelt, van den Wildenberg, Mos-Verstraten, bijgestaan door mr. van der Kamp als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 17 oktober 2007.