Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB8811

Datum uitspraak2007-11-27
Datum gepubliceerd2007-12-13
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 06/8846 WRO
Statusgepubliceerd


Indicatie

De rechtbank is van oordeel dat verweerder bij het bepalen van de aanvaardbaarheid van het bouwplan geen gevolgen hoefde te verbinden aan de -eventuele- aanwezigheid van vaste mestopslag. Verweerder heeft dan ook terecht slechts een -omgekeerde- stankcirkel van 50 meter in acht heeft genomen. Niet kan worden gezegd dat het bouwplan niet van een goede ruimtelijke onderbouwing is voorzien. Bouwplan is niet strijdig is met redelijke eisen van welstand. Beroepen ongegrond.


Uitspraak

Rechtbank 's-Gravenhage sector bestuursrecht eerste afdeling, meervoudige kamer Reg. nrs. AWB 06/8846 WRO AWB 07/6004 WW UITSPRAAK als bedoeld in artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) Uitspraak in het geding tussen [eiser], wonende te [woonplaats], eiser, en het college van burgemeester en wethouders van Teylingen, verweerder. Derde partij: Woonstichting Vooruitgang, gevestigd te Sassenheim, gemeente Teylingen, vergunninghoudster. Derde partij: [X.] Vastgoed B.V., gevestigd te [R.], vergunninghoudster. Ontstaan en loop van het geding Bij besluit van 21 maart 2006 heeft verweerder vergunninghoudster Woonstichting Vooruitgang een reguliere bouwvergunning en een vrijstelling als bedoeld in artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) verleend voor de bouw van 218 woningen. Bij besluit van 27 september 2006 heeft verweerder, overeenkomstig het advies van de Commissie voor de Bezwaarschriften en klachten van 7 augustus 2006, het door eiser gemaakte bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard. Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 2 november 2006, ingekomen bij de rechtbank op 6 november 2006, beroep ingesteld (AWB 06/8846 WRO). De gronden zijn daarna aangevuld. Bij besluit van 5 januari 2007 heeft verweerder de motivering van voornoemd besluit gewijzigd, alsmede de verleende vergunning gedeeltelijk op naam van [X.] Vastgoed B.V. (hierna: "[X.] Vastgoed") gesteld. Bij besluit van 20 maart 2007 heeft verweerder aan vergunninghoudster [X.] Vastgoed een reguliere bouwvergunning en een vrijstelling als bedoeld in artikel 19, tweede lid, van de WRO verleend voor de oprichting van drie appartementencomplexen, met elk 17 appartementen. Bij besluit van 5 juli 2007 heeft verweerder, overeenkomstig het advies van de Commissie voor de Bezwaarschriften en klachten van 27 juni 2007, het hiertegen door eiser gemaakte bezwaar ongegrond verklaard Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 13 augustus 2007, ingekomen bij de rechtbank op dezelfde datum, beroep ingesteld (AWB 07/6004 WW). De gronden zijn daarna aangevuld. Verweerder heeft de op voornoemde zaken (AWB 06/8846 WRO en AWB 07/6004 WW) betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend. De beroepen zijn op 5 september 2007 gevoegd ter zitting behandeld. Eiser is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. S.N. Mulder. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. E.J.M. Rietveld, mr. T.H. Aandewiel, ing J. van Kampen en A. Burger, werkzaam bij de Milieudienst West-Holland . Vergunninghoudster Woonstichting Vooruitgang heeft zich laten vertegenwoordigen door J. van Buren. Vergunninghoudster [X.] Vastgoed heeft zich laten vertegenwoordigen door R. Peekstok, bijgestaan door mr. R. Smit, advocaat te Rotterdam. Motivering Verweerder heeft het aanvankelijk bestreden besluit van 27 september 2006 gewijzigd bij besluit van 5 januari 2007. Het beroep gericht tegen het besluit van 27 september 2006 moet ingevolge artikel 6:19, eerste lid, van de Awb derhalve geacht worden mede te zijn gericht tegen het besluit van 5 januari 2007. Bij besluit van 21 maart 2006 is een reguliere bouwvergunning en vrijstelling als bedoeld in artikel 19, tweede lid, van de WRO verleend voor de bouw van 218 huur- en koopwoningen in het westelijk deel van de Oranjebuurt te Sassenheim, gemeente Teylingen. Onderdeel van dit bouwplan is de oprichting van drie appartementencomplexen, met totaal 41 woningen. Bij besluit van 20 maart 2007 heeft verweerder aan [X.] Vastgoed een bouwvergunning verleend voor de oprichting van (voornoemde) drie appartementencomplexen. Bij deze bouwvergunning is de indeling van de reeds vergunde appartementencomplexen gewijzigd, zodat thans wordt voorzien in de oprichting van totaal 51 appartementen. De vergunde appartementencomplexen (bij besluit van 20 maart 2007) alsmede de overige vergunde woningen (bij besluit van 21 maart 2006) worden hierna gezamenlijk aangeduid als "het bouwplan". Eiser heeft een melkrundveehouderij in de nabijheid van het bouwplan. Hij voert aan dat het bouwplan voorziet in de oprichting van woningen en een speeltuin in de stankcirkel van zijn bedrijf, hetgeen leidt tot een verslechtering van de milieuhygiënische situatie rondom het bedrijf en daarom tot een belemmering van zijn bedrijfsvoering en -ontwikkeling. Voorts stelt eiser dat de in acht te nemen stankcirkel niet slechts dient te worden gemeten vanaf de rand van het bouwvlak, maar tevens vanaf het pad, dat voert naar het zogeheten molenstuk, nu dit pad bedrijfsmatig door eiser wordt gebruikt. Eiser betoogt tevens dat verweerder ten onrechte is uitgegaan van een in acht te nemen stankcirkel van 50 meter. Naast dunne mest slaat eiser sedert 30 jaar eveneens vaste mest op bij zijn bedrijf, zodat de in acht te nemen stankcirkel 100 meter bedraagt, aldus eiser. Eiser stelt voorts dat hij door de nieuwbouw te maken krijgt met strengere geluidsnormen, waaraan hij naar eigen zeggen niet kan voldoen. Voorts voert eiser aan dat de appartementencomplexen een grote invloed hebben op het landschap, met name door horizonvervuiling. In artikel 44, eerste lid, van de Woningwet (Wow) is bepaald dat een reguliere bouwvergunning alleen mag en moet worden geweigerd indien sprake is van één van de daar genoemde weigeringsgronden. Ingevolge het bepaalde onder c dient de bouwvergunning te worden geweigerd indien het bouwen in strijd is met een bestemmingsplan of de krachtens zodanig plan gestelde eisen. Ingevolge artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) kunnen burgemeester en wethouders vrijstelling verlenen van het bestemmingsplan in door gedeputeerde staten, in overeenstemming met de inspecteur van de ruimtelijke ordening, aangegeven categorieën van gevallen. Gedeputeerde staten kunnen daarbij tevens bepalen onder welke omstandigheden vooraf een verklaring van gedeputeerde staten dat zij tegen het verlenen van vrijstelling geen bezwaar hebben, is vereist. Het bepaalde in het eerste lid met betrekking tot een goede ruimtelijke onderbouwing is van overeenkomstige toepassing. Krachtens het eerste lid van artikel 19 van de WRO wordt onder een goede ruimtelijke onderbouwing bij voorkeur een gemeentelijk of intergemeentelijk structuurplan verstaan. Indien er geen structuurplan is of wordt opgesteld, wordt bij de ruimtelijke onderbouwing in elk geval ingegaan op de relatie met het geldende bestemmingsplan, dan wel wordt gemotiveerd waarom het te realiseren project past binnen de toekomstige bestemming van het desbetreffende gebied. Het bouwplan is gesitueerd in de Oranjewijk, waarvoor het bestemmingsplan "Oost-West" geldt dat door de gemeenteraad is vastgesteld op 21 december 1993 en door Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland (GS) is goedgekeurd op 28 juni 1994. In het bestemmingsplan is de bestaande situatie van het plangebied hoofdzakelijk geregeld door middel van de bestemmingen Woon- en Verkeersdoeleinden en Verblijfsgebied. Voorts is het gebied bestemd voor maatschappelijke, recreatieve en bedrijfsdoeleinden. Vaststaat dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan. Gelet hierop heeft verweerder vrijstelling ingevolge artikel 19, tweede lid, van de WRO verleend. Voor de toepassing van artikel 19, tweede lid, van de WRO hebben GS regels vastgesteld. Niet in geschil is dat verweerder gebruik kon maken van de bijzondere verklaring van geen bezwaar. Blijkens de ruimtelijke onderbouwing wordt met het bouwplan een kwantitatieve en kwalitatieve impuls gegeven aan zowel de woningen als de woonomgeving. In de ruimtelijke onderbouwing wordt tevens uiteengezet dat het herstructureringsplan van de Oranjewijk is opgenomen in een door de provincie geaccordeerd ISV-plan (Investeringsbudget Stedelijke Vernieuwing) en hierdoor past binnen het provinciale beleidskader. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in de ruimtelijke onderbouwing afdoende aangeven dat met het plan aangesloten wordt bij de beleidskaders van de diverse overheden. De planologische keuzes zijn duidelijk en voldoende gemotiveerd. De melkrundveehouderij van eiser is, blijkens de ruimtelijke onderbouwing, het enige bedrijf dat zich in de omgeving van het bouwplan bevindt. Het bedrijf van eiser is niet vergunningplichtig maar valt onder het Besluit mestbassins milieubeheer en het Besluit landbouw milieubeheer. Voor het bepalen van de aanvaardbaarheid van het bouwplan in verband met de aanwezigheid van de melkrundveehouderij van eiser dient een minimum-afstand -de zogenoemde omgekeerde stankcirkel- in acht te worden genomen. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (bijvoorbeeld de uitspraak van 5 november 2003, 2000206439/1), moet daarbij worden gemeten vanaf de rand van het bouwperceel van het bedrijf van eiser. Het betoog van eiser dat de in acht te nemen afstand (tevens) dient te worden gemeten vanaf een pad dat leidt naar het zogeheten molenstuk slaagt niet, aangezien het bedoelde pad en het molenstuk buiten het bouwvlak van eisers rundveehouderij zijn gelegen. Tussen partijen is niet in geschil dat ingevolge het Besluit mestbassins milieubeheer en het Besluit landbouw milieubeheer de in acht te nemen stankcirkel van het bedrijf van eiser 50 meter is, indien eiser bij zijn bedrijf geen vaste mest zou opslaan. Verweerder heeft een kaart van het bouwplan in het geding gebracht, met daarop aangeven een stankcirkel van 50 meter, gemeten vanaf de rand van het bouwvlak behorende bij het perceel van eiser. Eiser ter zitting niet betwist dat de kaart en de daarop aangegeven stankcirkel de situatie ter plaatse correct weergeven. De rechtbank stelt aan de hand van deze kaart vast dat de op te richten woningen en appartementencomplexen zich niet op een kortere afstand bevinden dan 50 meter gemeten vanaf de rand van het bouwvlak van de melkrundveehouderij van eiser. Ingevolge het Besluit landbouw milieubeheer bedraagt de in acht te nemen afstand tussen de opslag van vaste mest en woningen 100 meter. Eiser heeft aangevoerd dat hij al sedert 30 jaar vaste mest opslaat bij zijn bedrijf en dat verweerder dit wist, althans had moeten weten. Verweerder had dan ook bij het bepalen van de aanvaardbaarheid van het bouwplan een -omgekeerde- stankcirkel van 100 meter in acht moeten nemen, aldus eiser. Verweerder heeft de aanwezigheid van een sinds jaren bestaande vaste mestopslag betwist. Verweerder stelt dat eiser op het tijdstip dat de bouwvergunning werd verleend geen vaste mest opsloeg bij zijn bedrijf, althans dat geen rekening met opslag van vaste mest behoefde te worden gehouden nu eiser de vaste mestopslag nimmer bij verweerder heeft aangemeld. De huidige mestopslag zou eerst sinds kort aanwezig zijn. Eiser heeft ter zitting toegelicht dat het gaat om de opslag van vaste mest van jongvee op een mestplaat. De mest is niet gedurende het hele jaar en niet steeds in dezelfde hoeveelheid aanwezig, maar heeft in de loop der jaren wel altijd plaatsgevonden. Voorts heeft eiser verklaard dat onlangs, enkele weken geleden, de afstand tussen de vaste mestopslag en de naastbij gelegen bestaande woningen door verweerder is opgemeten. De afstand tot de dichtstbijzijnde woning bedroeg toen 97 meter. Eiser heeft vervolgens de vaste mestopslag verplaatst, waardoor de huidige afstand tussen de vaste mestopslag en de bestaande woningen 101 meter bedraagt. De rechtbank laat in het midden of de opslag van vaste mest op eisers bedrijf al langere tijd plaats vindt, op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting is op dit punt onvoldoende duidelijkheid verkregen. In elk geval staat vast dat, indien ten tijde van de thans bestreden besluiten een opslag van vaste mest op eisers bedrijf aanwezig was, deze -naar eigen zeggen van eiser- was gelegen binnen een afstand van 100 meter van een bestaande woning. Voor het geval verweerder had moeten uitgegaan van een -omgekeerde- stankcirkel van 100 meter, leverde deze bestaande woning derhalve reeds een beperking op voor de bedrijfsvoering en -ontwikkeling van het bedrijf van eiser. De rechtbank oordeelt dat aldus niet kan worden gesteld dat het bouwplan, dat is gesitueerd buiten de -omgekeerde- stankcirkel van 50 meter, maar gedeeltelijk binnen de -omgekeerde- stankcirkel van 100 meter, leidt tot een verslechtering van de milieuhygiënische situatie rondom het bedrijf van eiser of een verdergaande belemmering van zijn bedrijfsvoering en -ontwikkeling. Dat eiser de vaste mestopslag zeer onlangs heeft verplaatst doet aan het vorenstaande niet af. De rechtbank dient immers de rechtmatigheid van de bestreden besluiten te beoordelen naar het tijdstip van het nemen van de besluiten. Gezien het vorenoverwogene is de rechtbank van oordeel dat verweerder bij het bepalen van de aanvaardbaarheid van het bouwplan geen gevolgen hoefde te verbinden aan de -eventuele- aanwezigheid van vaste mestopslag. Verweerder heeft dan ook terecht slechts een -omgekeerde- stankcirkel van 50 meter in acht heeft genomen. Ter zake van de in acht te nemen afstand van het bouwplan tot het bedrijf van eiser heeft verweerder -naar aanleiding van de door eiser ingebrachte zienswijze- reeds in de voorfase het bouwplan aangepast. Een appartementencomplex, alsmede de geplande speeltuin zijn komen te vervallen, aangezien deze zouden worden gerealiseerd binnen 50 meter van het bedrijf van eiser. Nu de speeltuin geen onderdeel uitmaakt van het bouwplan, slaagt de beroepsgrond van eiser te dien aanzien dan ook niet. De beroepsgrond van eiser dat hij door de nieuwbouw te maken krijgt met strengere geluidsnormen waaraan hij naar eigen zeggen niet kan voldoen, slaagt evenmin. Eiser heeft niet aangetoond dat sprake zal zijn van verregaande beperkingen te dien aanzien, noch aannemelijk gemaakt dat eiser in de toekomst niet aan de gestelde geluidsnormen zou kunnen voldoen. Op grond van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden gezegd dat het bouwplan aldus niet van een goede ruimtelijke onderbouwing is voorzien. De rechtbank ziet evenmin aanleiding voor het oordeel dat verweerder bij afweging van de betrokken belangen niet in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van zijn bevoegdheid tot het verlenen van vrijstelling. Artikel 44, eerste lid, aanhef en onder d, van de Wow bepaalt voorts dat een bouwvergunning moet worden geweigerd indien het uiterlijk van het bouwwerk, waarop de aanvraag betrekking heeft, in strijd is met redelijke eisen van welstand, tenzij burgemeester en wethouders van oordeel zijn dat de bouwvergunning niettemin moet worden verleend. In artikel 12, eerste lid, van de Wow is bepaald dat het uiterlijk van een bouwwerk, zowel op zichzelf als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan, niet in strijd mogen zijn met de redelijke eisen van welstand, beoordeeld naar de criteria, bedoeld in artikel 12a, eerste lid, onderdeel a. Het betoog van eiser dat de appartementencomplexen een grote invloed hebben op het landschap, met name door horizonvervuiling, heeft betrekking op de eisen van welstand, met name in relatie tot de omgeving van het bouwplan. Vast staat dat het bouwplan is voorgelegd aan de welstandscommissie Stichting Dorp, Stad en Land. De welstandscommissie heeft op 24 januari 2006 (ter zake van de bouwvergunning die op 21 maart 2006 is afgegeven AWB 06/8846 WRO) en op 14 november 2006 (ter zake van de bouwvergunning die op 20 maart 2007 is afgegeven AWB 07/6004 WW) geoordeeld dat het bouwplan voldoet aan redelijke eisen van welstand. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (bijvoorbeeld de uitspraak van 11 januari 1996, gepubliceerd in Gst. 1997, 7055, nr. 7) moet bij de welstandstoetsing als regel groot gewicht worden toegekend aan het advies van de welstandscommissie. De advisering door een commissie van onafhankelijke deskundigen moet worden gezien als een waarborg voor een verantwoorde en (binnen zekere grenzen) geobjectiveerde beoordeling van de welstandsaspecten. Het college van burgemeester en wethouders mag, hoewel het niet aan het advies van de welstandscommissie is gebonden en de verantwoordelijkheid voor de welstandstoetsing bij hem berust, aan het advies in beginsel doorslaggevende betekenis toekennen. Het overnemen van het welstandsadvies behoeft in de regel geen nadere toelichting, tenzij de aanvrager of een derde-belanghebbende een tegenadvies overlegt van een andere deskundig te achten persoon of instantie. Dit is anders, indien het welstandsadvies naar inhoud of wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertoont dat het college het niet of niet zonder meer aan zijn oordeel omtrent de welstand ten grondslag had mogen leggen. Van dergelijke gebreken is in dit geval niet gebleken. Daarnaast is geen deskundigenadvies overgelegd waaruit blijkt dat het bouwplan niet voldoet aan redelijke eisen van welstand. Gelet op voornoemde welstandsadviezen heeft verweerder terecht geconcludeerd dat het bouwplan niet strijdig is met redelijke eisen van welstand. Aangezien geen van de andere in artikel 44, eerste lid, van de Wow genoemde weigeringsgronden zich voordoet, heeft verweerder op goede gronden de gevraagde bouwvergunningen verleend. De beroepen zijn ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. Beslissing De rechtbank 's-Gravenhage, RECHT DOENDE: verklaart de beroepen ongegrond. Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Aldus gegeven door mr. E.R. Eggeraat, mr. W.E. Doolaard en mr. M. Meijers en in het openbaar uitgesproken op 27 november 2007, in tegenwoordigheid van de griffier.