Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB8798

Datum uitspraak2007-08-16
Datum gepubliceerd2007-11-29
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Amsterdam
Zaaknummers274/06
Statusgepubliceerd


Indicatie

Buurman heeft een groot aantal keren water in de schoorsteen van een pottenbakkerij laten stromen, totdat de machine stopte. Voor smartegeld is wettelijk vereist dat de veroorzaker het oogmerk had immateriële schade toe te brengen. Opzet was echter gericht op vernieling van de oven.


Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM EERSTE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER ARREST in de zaak van: [X], wonend te [plaats], APPELLANT in principaal beroep, GEÏNTIMEERDE in incidenteel beroep, procureur: mr. F.B. Falkena, t e g e n 1. de vennootschap onder firma POTTENBAKKERIJ [Y], 2. [vennoot 1], 3. [vennoot 2], 4. [vennoot 3], allen wonend of gevestigd te [plaats], GEÏNTIMEERDEN in principaal beroep, APPELLANTEN in incidenteel beroep, procureur: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer. In principaal en incidenteel beroep: 1. Het geding in hoger beroep De appellant in principaal beroep wordt hierna [de buurman] genoemd. Alle geïntimeerden in principaal beroep worden tezamen in enkelvoud [de pottenbakkerij] genoemd, en de geïntimeerden sub 2, 3 en 4 in principaal beroep tezamen de vennoten. 1.1 Bij dagvaarding van 23 januari 2006 is [de buurman] in hoger beroep gekomen van vonnissen van de rechtbank te Haarlem van 25 februari 2004 (het incidenteel vonnis), 23 februari 2005 (het tussenvonnis) en 26 oktober 2005 (het eindvonnis), in deze zaak onder nummer 97990/HA ZA 03-1558 gewezen tussen [de buurman] als gedaagde en [de pottenbakkerij] als eiseres. 1.2 [De buurman] heeft bij memorie dertien grieven geformuleerd en toegelicht, en bewijs aangeboden, met conclusie, kort gezegd, dat het hof de vonnissen waarvan beroep zal vernietigen en, alsnog, de vorderingen van [de pottenbakkerij] zal afwijzen en -uitvoerbaar bij voorraad- [de pottenbakkerij] zal veroordelen tot terugbetaling van € 35.052,03, met rente en kosten. 1.3 Daarop heeft [de pottenbakkerij] geantwoord en daarbij van haar kant incidenteel beroep ingesteld, één grief geformuleerd en bewijs aangeboden, met conclusie, kort gezegd, dat het hof het principaal beroep zal verwerpen en in het incidenteel beroep het tussenvonnis en het eindvonnis zal vernietigen voor zover daarbij de vordering van haar vennoten tot vergoeding van immateriële schade is afgewezen en –uitvoerbaar bij voorraad- deze vordering alsnog zal toewijzen, met kosten. 1.4 Vervolgens heeft [de buurman] incidenteel geantwoord, met conclusie dat het hof het incidenteel beroep zal verwerpen, met kosten. 1.5 Ten slotte is arrest gevraagd. 2. Beoordeling 2.1 De rechtbank heeft in het tussenvonnis onder 2, a tot en met f, een aantal feiten als in deze zaak vaststaand aangemerkt. Daaromtrent bestaat geen geschil zodat het hof van die feiten zal uitgaan. 2.2 [De pottenbakkerij] is gevestigd aan [...] te [...], alwaar zij een pottenbakkerij drijft. [De buurman] is woonachtig in het woonhuis dat naast de pottenbakkerij is gelegen. [De buurman] heeft in oktober 2002 –kort en zakelijk samengevat- tegenover de politie Kennemerland/Haarlem verklaard dat hij een groot aantal keren water in de schoorsteen van de pottenbakkerij heeft laten stromen via een pijp die hij op de waterleiding had aangesloten. Wanneer [de buurman] dat deed hoorde hij het kraken van het afkoelen van de schoorsteen. Hij liet steeds zolang water in de schoorsteen lopen tot hij hoorde dat het brommen van de machine van de pottenbakkerij stopte. 2.3 De meervoudige strafkamer van de rechtbank heeft –kort en zakelijk weergegeven- op 18 augustus 2003 bewezen verklaard dat [de buurman] in de periode van 3 april 2002 tot en met 4 oktober 2002 zesmaal een aan [de pottenbakkerij] toebehorende computergestuurde, elektrische pottenbakkersoven alsmede vazen, potten en schalen heeft vernield, beschadigd en onbruikbaar gemaakt. Zij heeft [de buurman] ter zake onder meer veroordeeld tot een werkstraf van 100 uren en tot betaling aan [de pottenbakkerij] een van voorschot van € 12.500,-- op een schadevergoeding. Dit strafvonnis is op tegenspraak gewezen en is in kracht van gewijsde gegaan. 2.4 [De pottenbakkerij] vorderde in deze zaak in totaal € 56.227,68, welk bedrag bestaat uit –kort samengevat- kosten van herstel van de pottenbakkerij, gederfde winst van de onderneming en overige kosten, alsmede ziektekosten en immateriële schade van de vennoten. De rechtbank heeft –eveneens kort samengevat- [de buurman] veroordeeld tot betaling aan [de pottenbakkerij] van € 28.527,76, waarbij zij rekening heeft gehouden met het voorschot tot betaling waarvan [de buurman] in de strafzaak is veroordeeld, het overige heeft zij afgewezen waaronder met name de gevorderde vergoeding voor immateriële schade. In principaal beroep: 2.5 Grief 1 houdt in dat de rechtbank bij het incidenteel vonnis ten onrechte heeft beslist dat [de buurman] niet rauwelijks is gedagvaard. Volgens [de buurman] heeft hij tot het moment van de inleidende dagvaarding nooit iets ontvangen van [de pottenbakkerij] waaruit bleek dat zij hem wilde aanspreken ter zake van door haar geleden schade. Het hof kan [de buurman] niet volgen in diens betoog. [De pottenbakkerij] heeft zich gesteld als benadeelde partij in de strafzaak en daarin aanspraak gemaakt op een schadevergoeding van € 43.443,50. De rechtbank heeft aan haar een voorschot daarop van € 12.500,-- toegekend. Dan ligt het, ook voor [de buurman], in de lijn der verwachtingen dat [de pottenbakkerij] in een civiele procedure het overige zal vorderen. Daarbij komt dat -anders dan [de buurman] kennelijk meent- een sommatie geen constitutief vereiste is om een wederpartij in rechte te kunnen betrekken. De eerste grief faalt dus. 2.6 Grief 2 houdt in dat de rechtbank zowel in het incidenteel vonnis als in het tussenvonnis ten onrechte heeft aangenomen dat [de buurman] in verzuim is gekomen jegens [de pottenbakkerij], nu immers [de pottenbakkerij] geen sommatie of verzoek tot betaling aan [de buurman] heeft gestuurd. [De pottenbakkerij] baseert haar vordering tot schadevergoeding op een onrechtmatige daad van [de buurman]. Ingevolge art. 6:83 aanhef en sub b BW treedt in dat geval het verzuim in zonder ingebrekestelling. De opvatting van [de buurman] dat [de pottenbakkerij] hem desondanks een sommatie of een verzoek tot betaling had moeten doen toekomen, vindt geen steun in het recht zodat ook de tweede grief tevergeefs is opgeworpen. 2.7 Met grief 3 keert [de buurman] zich tegen de proceskosten-veroordeling in het incidenteel vonnis. [De pottenbakkerij] vorderde in het incident in eerste aanleg –kort gezegd- bij wege van voorlopige voorziening veroordeling van [de buurman] tot betaling van een voorschot van € 56.277,68. De rechtbank heeft die vordering afgewezen en de proceskosten gecompenseerd. Ingevolge art. 237 lid 1 Rv wordt de partij die in het ongelijk gesteld wordt in de kosten veroordeeld. In het incidenteel vonnis is [de pottenbakkerij] in het ongelijk gesteld, zodat zij ook de kosten moet dragen. De derde grief slaagt dus. In zoverre zal het incidenteel vonnis worden vernietigd, en het hof zal [de pottenbakkerij] alsnog veroordelen in de kosten van het incident in eerste aanleg. 2.8 De grieven 4-8 strekken naar de kern genomen ten betoge dat [de pottenbakkerij] dient te bewijzen dat er causaal verband is tussen de onrechtmatige daad van [de buurman] en de door [de pottenbakkerij] gestelde schade. [De pottenbakkerij] heeft dit bewijs volgens [de buurman] niet geleverd, zodat haar vordering daarom had moeten worden afgewezen. Deze grieven lenen zich voor gezamenlijke behandeling. Vaststaat dat [de buurman] meermalen, gedurende langere tijd water in de schoorsteenpijp van de brandende pottenbakkersoven van [de pottenbakkerij] heeft laten lopen, dat hij kraakgeluiden heeft gehoord die wezen op afkoeling en dat hij is doorgegaan met zijn handelingen totdat de machine stopte. De schadevergoeding die [de pottenbakkerij] vordert heeft onder meer betrekking op schade aan de oven en ten gevolge van het afbreken van het bakproces vernietigde keramiek. Dat deze schade is veroorzaakt door het misdrijf van [de buurman] ligt zodanig voor de hand dat de rechtbank geen (nader) bewijs van [de pottenbakkerij] behoefde te verlangen. Dat was slechts anders indien [de buurman] feiten had gesteld waaruit had kunnen worden afgeleid dat de schade ook zou zijn ontstaan indien hij niet onrechtmatig had gehandeld. Die feiten heeft hij niet gesteld en deze zijn ook niet van elders gebleken, zodat de rechtbank op goede grond causaal verband tussen het misdrijf van [de buurman] en de schade heeft aangenomen. [Buurman]’s veronderstelling dat de schade wel eens een andere oven zou kunnen betreffen dan de oven die hij heeft beschadigd, is zodanig speculatief dat deze niet als een deugdelijke betwisting kan worden aanvaard. De vierde tot en met de achtste grief snijden dus geen hout. 2.9 Wel diende [de pottenbakkerij] de omvang van haar schade aan te tonen. Volgens grief 9 van [de buurman] heeft zij dat niet gedaan. In de rov 3.12 tot en met 3.25 van het tussenvonnis en in rov 2.6 van het eindvonnis heeft de rechtbank uitvoerig gemotiveerd welk deel van de door [de pottenbakkerij] gevorderde schadevergoeding voor reparatiekosten, geleden verlies en winstderving door [de buurman] moet worden vergoed. Het hof acht deze overwegingen juist en maakt deze tot de zijne. De klachten van [de buurman] in de toelichting op deze grief komen er op neer dat niet alle reparatiekosten precies zijn terug te voeren op de dagen dat hij water in de schoorsteen liet lopen. Een aantal malen gaat het om offertes, zodat [de pottenbakkerij] volgens [de buurman] geen daadwerkelijke schade heeft geleden. Van belang is in dit geval dat [de buurman] gedurende langere tijd meermalen schade aan de oven en het keramiek heeft veroorzaakt, en dat de ovenreparateur in die periode vele malen werkzaamheden heeft moeten verrichten. In dat geval kan [de pottenbakkerij] niet verweten worden dat de reparatiekosten in die periode niet steeds onmiddellijk in verband kunnen worden gebracht met [buurman]’s schadetoebrengend handelen. Daarbij is nog van belang dat niet gesteld of gebleken is dat [de pottenbakkerij] in de bedoelde periode om een andere reden reparatiekosten heeft moeten maken. De klacht van [de buurman] over de offertes miskent dat ook schade vergoed dient te worden op grond van een abstracte schadeberekening, zodat niet nodig is dat de reparaties steeds daadwerkelijk zijn verricht en [de pottenbakkerij] de betrekkelijke kosten reeds heeft gemaakt. Ook de negende grief treft dus geen doel. Daarmee is ook het lot bezegeld van grief 12, omdat rente verschuldigd is over het bedrag der abstract berekende schade vanaf de datum dat deze is ingetreden. 2.10 De kosten die [de pottenbakkerij] heeft gemaakt door inschakeling van expertisebureau Troostwijk betreffen kosten ter vaststelling van schade. Voldoende aannemelijk is dat deze kosten redelijk zijn en redelijkerwijs gemaakt moesten worden. Op grond van art. 6:96 lid 2 sub b BW zijn deze kosten dan toewijsbaar, zodat grief 10 evenmin doeltreffend is. 2.11 [De buurman] heeft niet, althans onvoldoende betwist dat [de pottenbakkerij] door de door hem aangerichte schade en de moeilijkheden die het herstel daarvan met zich brachten in financiële problemen is gekomen. In het kader van de beperking van de schade heeft [de pottenbakkerij] haar bedrijfsvoering geherfinancierd. De kosten daarvan zijn kosten die als het gevolg van [buurman]’s onrechtmatige daad aan hem zijn toe te rekenen, zodat hij deze dient te vergoeden. Ook grief 11 faalt dus. 2.12 Grief 13 heeft geen zelfstandige betekenis en behoeft daarom geen bespreking. In incidenteel beroep: 2.13 De enige grief van de vennoten houdt in dat de rechtbank ten onrechte hun vordering tot vergoeding van immateriële schade heeft afgewezen. Zij stellen dat [de buurman] hen in hun persoon heeft aangetast door de duur van de nachtelijke vernielingen, de verstoring van hun persoonlijke levenssfeer, een maandenlang gevoel van onveiligheid dat bij hen is ontstaan, de vrees voor ontploffing van de oven en het opzettelijk karakter van de vernielingen. Hetgeen de vennoten aanvoeren is op zich juist maar daarmee is nog niet voldaan aan de eisen die art. 6:106 BW stelt voor toekenning van immateriële schade. De opzet van [de buurman] was immers, zo volgt ook uit het hiervoor aangehaalde strafvonnis, gericht op vernieling van de oven. Zonder nadere toelichting -die onvoldoende door [de pottenbakkerij] is gegeven- kan niet worden aanvaard dat [de buurman] daarmee ook het oogmerk had de vennoten smart toe te brengen, ook al had hij zich moeten en kunnen realiseren dat zulks ongetwijfeld het gevolg van zijn misdrijf zou zijn. De enige grief slaagt dus niet. In principaal en incidenteel beroep: 3. Slotsom en kosten In het principaal beroep slaagt grief 3, zodat het incidenteel vonnis gedeeltelijk moet worden vernietigd en alsnog zal worden beslist als hierna te doen. De overige grieven, zowel in het principaal als in het incidenteel beroep, falen waardoor de vonnissen waarvan beroep voor het overige zullen worden bekrachtigd. Bij deze stand van zaken is er geen grond om [de pottenbakkerij] te veroordelen tot terugbetaling van hetgeen zij onder andere ter uitvoering van het eindvonnis van [de buurman] heeft ontvangen. Die vordering van [de buurman] zal dus worden afgewezen. Het hof passeert het bewijsaanbod van [de buurman], omdat de feiten die hij heeft gesteld, ook als zij bewezen worden, niet tot een andere uitkomst kunnen leiden. [De buurman] heeft als de overwegend in het ongelijk gestelde partij de kosten van het principaal te dragen. [De pottenbakkerij] moet de kosten van het incidenteel beroep dragen. 4. Beslissing Het hof: vernietigt het incidenteel vonnis ten aanzien van de beslissing sub 6.2, en in zoverre opnieuw rechtdoende: verwijst [de pottenbakkerij] alsnog in de proceskosten van het incident in eerste aanleg en begroot die kosten voor zover tot heden aan de kant van [de buurman] gevallen, op € 452,-- voor salaris van de procureur; bekrachtigt de vonnissen waarvan beroep voor het overige; wijst af de vordering van [de buurman] tot terugbetaling van € 35.052,03 met rente; verwijst [de buurman] in de proceskosten van het principaal beroep en begroot die kosten voor zover tot heden aan de kant van [de pottenbakkerij] gevallen, op € 855,-- voor verschotten en € 1.158,-- voor salaris van de procureur; verwijst [de pottenbakkerij] in de proceskosten van het incidenteel beroep en begroot die kosten voor zover tot heden aan de kant van [de buurman] gevallen, op € 579,-- voor salaris van de procureur; verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad. Dit arrest is gewezen door mr. T.A.C. van Hartingsveldt, mr. J.H. Huijzer en mr. W.J.J. Los en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 16 augustus 2007.