Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB8720

Datum uitspraak2007-10-19
Datum gepubliceerd2007-11-26
RechtsgebiedAmbtenarenrecht
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRechtbank Dordrecht
ZaaknummersAWB 07/913
Statusgepubliceerd
SectorVoorzieningenrechter


Indicatie

Voorlopige voorziening. Ambtenarenzaak. Weigering verzoekers aanstelling te herstellen. Aangezien de voorzieningenrechter van deze rechtbank in diens uitspraak van 7 september 2007 tot de conclusie was gekomen dat nog steeds sprake was van een dienstverband heeft verzoeker verweerder verzocht over te gaan tot herstel van zijn aanstelling. Met dit verzoek heeft verzoeker tevens beoogd hem wederom bezoldiging toe te kennen. Verweerder heeft dit verzoek geweigerd. Tussen partijen is niet in geding dat verweerder verzoeker bij besluit van 13 september 2007 primair met onmiddellijke ingang wegens ernstig plichtsverzuim strafontslag heeft verleend en subsidiair eervol ontslag heeft verleend. Dit leidt naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter tot de conclusie dat, gegeven het oordeel van de voorzieningenrechter in de uitspraak van 7 september 2007 dat nog steeds sprake is van een dienstverband, dit dienstverband niet eerder dan 13 september 2007 is beëindigd. Aangezien het ontslagbesluit van 13 september 2007 thans geen onderwerp van geschil is, is de voorzieningenrechter voorts van oordeel dat verweerder tot die datum gehouden is aan verzoeker tot betaling van bezoldiging over te gaan. Bestreden besluit wordt geschorst, bepaald wordt dat verweerder de betaling van de bezoldiging hervat met ingang van de datum waarop die betaling is beëindigd tot 13 september 2007.


Uitspraak

RECHTBANK DORDRECHT Sector Bestuursrecht procedurenummer: AWB 07/913 uitspraak van de voorzieningenrechter inzake [XX], wonende te [woonplaats], verzoeker, gemachtigde: mr. J. van de Ruit, werkzaam bij ABVAKABO FNV te Rotterdam, tegen het dagelijks bestuur van het Samenwerkingsverband Vastgoedinformatie Heffing en Waardebepaling, verweerder, gemachtigde: mr. J.W.C. van Kleef, werkzaam bij Van Kleef & Partners BV. 1. Ontstaan en loop van het geding Verweerder heeft bij besluit van 14 september 2007 geweigerd over te gaan tot herstel van de aanstelling van verzoeker. Tegen dit besluit heeft verzoeker bij brief van 24 september 2007 bezwaar gemaakt bij verweerder. Bij brief van 25 september 2007 heeft hij een verzoek om voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) ingediend bij de voorzieningenrechter van de rechtbank Dordrecht. Het verzoek om voorlopige voorziening is op 16 oktober 2007 ter zitting behandeld. De zaak is gevoegd behandeld met de zaken AWB 07/914, AWB 07/915 en AWB 07/916. Verzoeker is ter zitting verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich ter zitting doen vertegenwoordigen door een kantoorgenoot van zijn gemachtigde, mr. B. de Bruijn, vergezeld van [YYY], directeur bedrijfsvoering van het Samenwerkingsverband Vastgoedinformatie Heffing en Waardebepaling. Na sluiting van het onderzoek ter zitting heeft de voorzieningenrechter de behandeling van de gevoegde zaken gesplitst. 2. Overwegingen 2.1. Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, van de Awb, voor zover hier van belang, kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld, dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank bezwaar is gemaakt, op verzoek een voorlopige voorziening worden getroffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Voor zover de daartoe uit te voeren toetsing meebrengt dat de rechtmatigheid van het bestreden besluit wordt beoordeeld, heeft het oordeel van de voorzieningenrechter een voorlopig karakter en is dat oordeel niet bindend voor de beslissing op bezwaar en eventueel in de hoofdzaak. 2.2. De voorzieningenrechter gaat uit van de volgende relevante feiten en omstandigheden. Bij besluit van 24 november 2006 heeft verweerder verzoeker met onmiddellijke ingang strafontslag verleend. Het door verzoeker tegen dit besluit ingediende bezwaar is door verweerder op 21 februari 2007 ongegrond verklaard. Tegen dit besluit heeft verzoeker op 9 maart 2007 beroep ingesteld. Voorts heeft verweerder verzoeker bij besluit van 21 februari 2007 met onmiddellijke ingang strafontslag verleend. Het door verzoeker tegen dit besluit ingediende bezwaar is door verweerder op 11 mei 2007 ongegrond verklaard. Tegen dit besluit heeft verzoeker op 19 juni 2007 beroep ingesteld. Bij uitspraak van 16 juli 2007 (AWB 07/308) kwam de voorzieningenrechter van deze rechtbank tot het oordeel - kort weergegeven en voor zover van belang - dat het primaire besluit tot strafontslag van 21 februari 2007, weliswaar op andere gronden, een herhaling vormt van het besluit tot strafontslag van 24 november 2006. Onder verwijzing naar bestendige jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep kwam de voorzieningenrechter tot de conclusie dat het besluit van 21 februari 2007 geen andere rechtsgevolgen in het leven roept dan die al door het eerdere besluit van 24 november 2006 in het leven waren geroepen en derhalve in zoverre dan ook geen besluit is in zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. Bij besluit van 24 juli 2007 heeft verweerder zowel het hiervoor genoemde primaire besluit tot strafontslag van 24 november 2006 als de eveneens hiervoor genoemde beslissing op bezwaar van 21 februari 2007 ingetrokken. Eiser heeft daarop het door hem ingediende beroepschrift van 9 maart 2007 ingetrokken. Bij uitspraak van 7 september 2007 (AWB 07/755) kwam de voorzieningenrechter van deze rechtbank tot het oordeel - kort weergegeven en voor zover van belang - dat in het geval van een herhaald besluit (in casu het primaire besluit van 21 februari 2007), zijnde een besluit dat geen andere rechtsgevolgen in het leven roept dan die door het eerdere besluit (in casu het primaire besluit van 24 november 2006) in het leven waren geroepen, de intrekking van het eerdere besluit niet maakt dat het herhaalde besluit hierdoor geacht moet worden wel op rechtsgevolg te zijn gericht. Gelet hierop, oordeelde de voorzieningenrechter, is het primaire besluit van 21 februari 2007, ook na intrekking van het eerdere besluit, geen besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. De voorzieningenrechter concludeerde dat, nu het primaire besluit tot strafontslag van 24 november 2006 is ingetrokken en het primaire besluit tot strafontslag van 21 februari 2007 niet op rechtsgevolg is gericht, nog steeds sprake is van een dienstverband tussen verzoeker en verweerder. 2.3. Verzoeker is van mening dat verweerder ten onrechte niet tot herstel van zijn aanstelling is overgegaan en wijst hiertoe naar de uitspraak van de voorzieningenrechter van deze rechtbank van 7 september 2007. Volgens verzoeker volgt uit deze uitspraak dat de aanstelling van verzoeker bij verweerder dient te worden hersteld en wel met terugwerkende kracht tot 24 november 2006. Verzoeker verzoekt de weigering van verweerder om tot herstel van zijn aanstelling over te gaan te schorsen met oplegging van een dwangsom van € 1000,- per dag, voor iedere dag dat verweerder in gebreke blijft, vanaf de vijfde dag na de uitspraak. 2.4. Verweerder heeft het verzoek tot herstel van de aanstelling van verzoeker geweigerd aangezien verweerder van oordeel blijft dat het primaire ontslagbesluit van 21 februari 2007 een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb is. 2.5. De voorzieningenrechter overweegt het volgende. De voorzieningenrechter stelt vast dat uit het dossier is gebleken en zoals ter zitting door de gemachtigde van verzoeker is bevestigd, dat met het op 7 september 2007 aan verweerder gerichte verzoek om over te gaan tot herstel van verzoekers aanstelling tevens is beoogd aan verzoeker (wederom) bezoldiging toe te kennen vanaf het moment dat deze toekenning is beëindigd. Verweerder heeft dit verzoek geweigerd. De voorzieningenrechter stelt voorts vast dat van de zijde van verzoeker voldoende aannemelijk is gemaakt dat sprake is van een spoedeisend belang. Genoegzaam is gebleken dat vanaf 4 april 2007 sprake is geweest van (voorschotten op) bezoldiging noch van andere afdoende inkomsten. Verzoeker is tot zijn verzoek om herstel van zijn aanstelling gekomen gelet op de eerdere reeds hiervoor genoemde uitspraken van de voorzieningenrechter van deze rechtbank van 16 juli respectievelijk 7 september 2007. In de laatst genoemde uitspraak kwam de voorzieningenrechter tot de conclusie, mede onder verwijzing naar de uitspraak van 16 juli 2007, dat op - 7 september 2007 - nog steeds sprake was van een dienstverband tussen verzoeker en verweerder. Tussen partijen is niet in geding dat verweerder bij besluit van 13 september 2007 verzoeker primair met onmiddellijke ingang wegens ernstig plichtsverzuim strafontslag heeft verleend en subsidiair met ingang van 1 oktober 2007 eervol ontslag heeft verleend. Het vorenstaande leidt naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter dan ook tot de conclusie dat, gegeven het oordeel van de voorzieningenrechter in diens uitspraak van 7 september 2007 dat nog steeds sprake is van een dienstverband tussen verzoeker en verweerder, dit dienstverband niet eerder dan 13 september 2007 is beëindigd. Aangezien het hiervoor genoemde ontslagbesluit van 13 september 2007 thans geen onderwerp van geschil is, is de voorzieningenrechter voorts van oordeel dat verweerder tot die datum gehouden is aan verzoeker tot betaling van bezoldiging over te gaan. 2.6. Gelet op het voorgaande is er aanleiding het verzoek om een voorlopige voorziening toe te wijzen. Dit betekent dat de voorzieningenrechter het bestreden besluit zal schorsen en zal bepalen dat verweerder de betaling van de bezoldiging hervat met ingang van de datum waarop die betaling is beëindigd, te weten 4 april 2007, tot 13 september 2007, de datum waarop verweerder heeft besloten het dienstverband van verzoeker te beëindigen. Gelet op het voorlopige karakter van zijn oordeel acht de voorzieningenrechter het aangewezen verweerder op te dragen voorschotten te verstrekken ter grootte van verzoekers bezoldiging. Ter voorlichting van partijen wijst de voorzieningenrechter er op dat deze voorziening geen definitieve toekenning inhoudt. Indien onherroepelijk zou komen vast te staan dat verweerder het bestreden besluit terecht heeft genomen, zal het voorschot derhalve dienen te worden terugbetaald. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding aan deze uitspraak een dwangsom te verbinden. 2.7. De voorzieningenrechter ziet voorts aanleiding om verweerder met toepassing van artikel 8:84, vierde lid, in samenhang met artikel 8:75, eerste lid, van de Awb te veroordelen in de kosten die verzoeker in verband met de behandeling van het verzoek redelijkerwijs heeft moeten maken. De zaak wordt op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Besluit) samen met de zaken AWB 07/914, AWB 07/915 en AWB 07/916 aangemerkt als één zaak. De totale kosten in verband met de door een derde beroepsmatig verleende bijstand, uitgaande van 'samenhangende zaken' als bedoeld in artikel 3 van het Besluit, zijn op grond van het Besluit vastgesteld op € 966,- (1 punt voor het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 322,-, wegingsfactor 1 en samenhangende zakenfactor 1,5). De proceskosten in de zaak van verzoeker worden vastgesteld op € 241,50. 2.8. De voorzieningenrechter ziet tevens aanleiding om met toepassing van artikel 8:82, vierde lid, van de Awb te bepalen dat verweerder aan verzoeker het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 143,- vergoedt. Gezien het vorenstaande beslist de voorzieningenrechter als volgt. 3. Beslissing De voorzieningenrechter van de rechtbank Dordrecht, - wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe; - schorst het bestreden besluit; - bepaalt dat verweerder de betaling van de bezoldiging op basis van voorschotten hervat met ingang van de datum waarop de betaling is geëindigd (4 april 2007) tot 13 september 2007; - wijst het verzoek voor het overige af; - veroordeelt verweerder in de proceskosten die verzoeker in verband met de behandeling van het verzoek om voorlopige voorziening redelijkerwijs heeft moeten maken, welke kosten worden begroot op € 241,50 ter zake van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; - wijst het Samenwerkingsverband Vastgoedinformatie Heffing en Waardebepaling aan als rechtspersoon die voormelde proceskosten aan verzoeker moet vergoeden; - bepaalt dat het Samenwerkingsverband Vastgoedinformatie Heffing en Waardebepaling aan verzoeker het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 143,- vergoedt. Aldus gegeven door mr. M.A.C. Prins, voorzieningenrechter, en door deze en mr. C. Willemsen, griffier, ondertekend. De griffier, De voorzieningenrechter, Uitgesproken in het openbaar op: 19 oktober 2007 Afschrift verzonden Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.