Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB8719

Datum uitspraak2007-11-08
Datum gepubliceerd2007-11-26
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Amsterdam
ZaaknummersAWB 05/3135 BELEI en AWB 06/1729 WET
Statusgepubliceerd


Indicatie

Afwijzing aanvragen investeringssubsidie op grond van de Regeling Structuurverbetering glastuinbouw 1997 bij een negatief inkomen. Bij de bestreden besluiten zijn aanvragen om investeringssubsidie op grond van de Regeling Structuurverbetering glastuinbouw 1997 (hierna: de Regeling) afgewezen. De rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft kunnen stellen dat bij de indiening van een aanvraag als de onderhavige door een vennootschap onder firma dient te worden gekeken naar de onderliggende venno(o)t(en) teneinde te kunnen nagaan of is voldaan aan de inkomens- of winsteis, zoals opgenomen in de artikelen 8, eerste lid, aanhef en onder b, en 9, eerste lid, van de Regeling. Verweerder meent terecht dat een redelijke uitleg van deze inkomens- en winsteis met zich meebrengt dat ook in het geval van een negatief onzuiver inkomen of een verlies de aanvraag alleen kan worden toegewezen als dit inkomen of dit verlies voor tenminste de helft afkomstig is uit het glastuinbouwbedrijf waarvoor de aanvraag is ingediend. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat noch de Regeling, noch de toelichting op voornoemde artikelen, nopen tot een verdergaande of andere uitleg van deze artikelen. De rechtbank is van oordeel dat verweerder terecht heeft beslist dat eiseressen niet voldoen aan de inkomens- dan wel winsteis.


Uitspraak

Rechtbank Amsterdam Sector Bestuursrecht Algemeen meervoudige kamer UITSPRAAK in het geding met reg.nr. AWB 05/3135 BELEI en AWB 06/1729 WET van: de vennootschap onder firma ‘Kwekerij de [persoon2]hof’, waarvan thans de vennoten zijn Perction B.V. (voorheen: Perfect Collection B.V.) en Perctie B.V. (voorheen: Perfecta Collectie B.V.), gevestigd te De Kwakel (AWB 05/3135 BELEI), eiseres I, de vennootschap onder firma ‘Edeltoon Varencultures’, waarvan thans de vennoten zijn Perction B.V. en Perctie B.V., gevestigd te De Kwakel (AWB 05/3135 BELEI), eiseres II, en de vennootschap onder firma ‘Perfecta Roos’, waarvan thans de vennoten zijn Perction B.V. en Perctie B.V., gevestigd te De Kwakel (AWB 06/1729 WET), eiseres III, vertegenwoordigd door mr. drs. A.J.A. Overwater, tegen: de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, zetelend te ’s-Gravenhage, verweerder, vertegenwoordigd door mr. P.M. Bakker Schut. 1. PROCESVERLOOP De rechtbank heeft op 4 juli 2005 een beroepschrift ontvangen van eiseressen I en II gericht tegen het besluit van verweerder van 21 juni 2005 (hierna: het bestreden besluit I). Op 28 maart 2006 heeft de rechtbank een beroepschrift ontvangen van eiseres III gericht tegen het besluit van verweerder van 20 maart 2006 (hierna: het bestreden besluit II). Het onderzoek is gesloten ter zitting van 27 september 2007. 2. OVERWEGINGEN Eiseressen waren ten tijde van de aanvraag actief als glastuinbouwbedrijven. Blijkens de stukken w[persoon1] (hierna: [persoon1]) en [persoon2] (hierna: [persoon2]) ten tijde van de hierna te noemen aanvragen als eigenaar en/of directeur en/of grootaandeelhouder betrokken bij een achttal glastuinbouwbedrijven die alle in één groot bedrijfspand waren gevestigd. Directeur en bedrijfshoofd van Perfect Collection B.V. (voorheen: [naam1] B.V.) was [persoon1]. [persoon2] was directeur en bedrijfshoofd van Perfecta Collectie B.V. (voorheen: [naam2] B.V.). Namens eiseressen is op 8 december 1997 voor elk een aanvraag tot subsidieverlening ingediend op grond van de Regeling Structuurverbetering glastuinbouw 1997 (hierna: de Regeling). Bij besluiten van 12 februari 2001 heeft verweerder afwijzend op de aanvragen beslist. De tegen deze besluiten gemaakte bezwaren zijn bij twee separate besluiten van 23 februari 2004 voor wat betreft eiseressen I en II en bij besluit van 14 april 2004 voor wat betreft eiseres III ongegrond verklaard. Tegen deze besluiten hebben eiseressen allen beroep ingesteld. Bij uitspraken van de rechtbank Amsterdam van 10 maart 2005 (AWB 04/1422 BELEI en AWB 04/1423 BELEI; eiseressen I en II) en van 29 september 2005 (AWB 04/2204 WET; eiseres III) heeft de rechtbank de beroepen gegrond verklaard, voornoemde besluiten vernietigd en bepaald dat verweerder opnieuw een beslissing op de bezwaren van eiseressen dient te nemen. Tegen de uitspraak van 10 maart 2005 is geen hoger beroep ingesteld. Het door verweerder tegen de uitspraak van 29 september 2005 ingestelde hoger beroep is bij uitspraak van 17 februari 2006 van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: ABRS) niet-ontvankelijk verklaard. Bij het bestreden besluit I heeft verweerder de bezwaren van eiseressen I en II ongegrond verklaard. Daartoe heeft verweerder kort gezegd overwogen dat eiseressen I en II niet voldoen aan de inkomenseis neergelegd in artikel 8, eerste lid, aanhef en onder b, van de Regeling. Tegen dit besluit hebben eiseressen I en II beroep ingesteld. Bij het bestreden besluit II heeft verweerder de bezwaren van eiseres III ongegrond verklaard. Daartoe heeft verweerder kort gezegd overwogen dat eiseres III niet voldoet aan de winsteis neergelegd in artikel 9 van de Regeling. Tegen dit besluit heeft eiseres III beroep ingesteld. De rechtbank overweegt als volgt. De rechtbank ziet zich allereerst voor de vraag gesteld wie belanghebbenden zijn bij de onderhavige procedures. Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) wordt onder belanghebbende verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. De rechtbank stelt vast dat de aanvragen om subsidie zijn ingediend door eiseressen, die alle drie een vennootschap onder firma zijn. Hoewel de in de Regeling vervatte bepalingen zien op natuurlijke personen en rechtspersonen is het blijkens het aanvraagformulier voor de subsidieverlening ook mogelijk om als vennootschap onder firma een aanvraag om subsidieverlening in te dienen. Voorts zijn de bestreden besluiten gericht aan eiseressen. Verder stelt de rechtbank vast dat de investeringen die zijn gedaan in afwachting van de subsidieverlening de bedrijfskapitalen van eiseressen hebben getroffen. Daarnaast is ter zitting gebleken dat eiseressen de begunstigden zijn van de eventuele subsidieverstrekking. Gelet op het vorenstaande zijn eiseressen naar het oordeel van de rechtbank belanghebbenden bij de onderhavige procedures. Nu namens eiseressen beroep is ingesteld tegen de bestreden besluiten zijn de onderhavige beroepen ontvankelijk. Dat inmiddels allerlei wijzigingen in de eigendomsverhoudingen hebben plaatsgevonden en er thans geen bedrijfsactiviteiten plaatsvinden doet aan het vorenstaande niet af. De rechtbank overweegt voorts als volgt. De Regeling stoelt op de Verordening van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 20 mei 1997, nr. 950/97, (hierna: de Verordening). Op 18 april 2002 is de Regeling Structuurverbetering Glastuinbouw 2002 in werking getreden. Artikel 21 van deze regeling bepaalt dat de Regeling (1997) per 18 april 2002 is ingetrokken, met dien verstande dat zij van toepassing blijft ten aanzien van subsidieaanvragen die zijn ingediend voor inwerkingtreding van de regeling uit 2002. Aangezien de onderhavige subsidieaanvragen dateren van 8 december 1997 is de Regeling in de onderhavige zaken van toepassing. Ingevolge artikel 2, aanhef en onder b, van de Regeling, voor zover hier van belang, kan de Minister ter verbetering van de bedrijfsstructuur van de sector glastuinbouw op aanvraag subsidies verstrekken voor investeringen ten behoeve van de reconstructie van individuele glastuinbouwbedrijven, gericht op de onder dit onderdeel opgesomde doelen. Ingevolge artikel 7, tweede lid, van de Regeling, voor zover hier van belang, kan een subsidie, indien meer dan één natuurlijke persoon gezamenlijk een glastuinbouwbedrijf exploiteert, slechts worden verstrekt indien ten minste één van hen voldoet aan de in het eerste lid, onderdelen a, b en d, gestelde voorwaarden en indien zij gezamenlijk voldoen aan de in het eerste lid, onderdelen c en e gestelde voorwaarden. In artikel 8, eerste lid, aanhef en onder b, van de Regeling is bepaald dat een natuurlijk persoon de glastuinbouw als hoofdberoep uitoefent indien het in artikel 4 van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 bedoelde onzuiver inkomen gemiddeld over drie kalenderjaren voorafgaand aan het tijdstip van het indienen van de aanvraag tot subsidieverlening voor ten minste de helft afkomstig is uit het glastuinbouwbedrijf waarvoor de aanvraag wordt ingediend. Ingevolge artikel 9, eerste lid, van de Regeling kan een subsidie voor investeringen als bedoeld in artikel 2, onderdeel b, slechts worden verleend aan een rechtspersoon indien de in artikel 7, derde lid, van de Wet op de Vennootschapsbelasting 1969 bedoelde winst, vermeerderd met het bedrag dat voor de bedrijfsleiding van de rechtspersoon ten titel van beloning voor verrichte arbeid op deze winst in mindering is gebracht, gemiddeld over de drie kalenderjaren voorafgaand aan het tijdstip van het indienen van de aanvraag tot subsidieverlening voor ten minste de helft afkomstig is uit het glastuinbouwbedrijf waarvoor de aanvraag wordt ingediend. Eiseressen hebben allereerst aangevoerd dat in de Regeling aanvullende voorwaarden worden gesteld die niet in de Verordening worden gesteld. De Regeling is derhalve in strijd met de Verordening, aldus eiseressen. Deze grond faalt. Blijkens de Verordening heeft deze als oogmerk de verbetering van de doeltreffendheid van de landbouwstructuur, waarbij onder meer een gemeenschappelijke actie wordt ingesteld welke nationale steunregelingen medefinanciert. De Verordening laat de lidstaten een grote mate van vrijheid bij de inrichting van de nationale steunregelingen. De rechtbank is niet gebleken dat verweerder met de Regeling een onjuiste uitvoering aan de Verordening heeft gegeven. Voorts hebben eiseressen aangevoerd dat verweerder een onjuiste uitleg geeft aan artikel 8, eerste lid, aanhef en onder b, dan wel artikel 9, eerste lid, van de Regeling. Eiseres III stelt verder dat verweerder ten onrechte toepassing heeft gegeven aan artikel 9, eerste lid, van de Regeling nu dit artikel ziet op rechtspersonen en niet op vennootschappen onder firma. De rechtbank overweegt dienaangaande als volgt. Ten aanzien van het bestreden besluit I Zoals de rechtbank hiervoor reeds heeft overwogen sluit de Regeling niet uit dat een aanvraag om investeringssubsidie kan worden ingediend door een vennootschap onder firma. Om voor een investeringssubsidie in aanmerking te komen dient blijkens de Regeling een inkomens- of winsttoets plaats te vinden. De Regeling voorziet echter alleen in een inkomenstoets voor natuurlijke personen, opgenomen in artikel 8, eerste lid, aanhef en onder b, en een winsttoets voor rechtspersonen, opgenomen in artikel 9, eerste lid. Verweerder heeft zich dan ook op het standpunt kunnen stellen dat bij de indiening van een aanvraag door een vennootschap onder firma dient te worden gekeken naar de onderliggende venno(o)t(en) teneinde te kunnen nagaan of is voldaan aan de inkomens- of winsteis. Nu [persoon2] als natuurlijk persoon ten tijde hier van belang vennoot van eiseres I was en [persoon1] als natuurlijk persoon vennoot was van eiseres II, heeft verweerder de inkomenstoets zoals opgenomen in artikel 8, eerste lid, aanhef en onder b, van de Regeling kunnen toepassen. De vraag die vervolgens moet worden beantwoord is of verweerder terecht heeft geweigerd subsidie te verstrekken op de grond dat niet werd voldaan aan voornoemde inkomenseis inhoudende dat het onzuiver inkomen van respectievelijk [persoon2] en [persoon1] gemiddeld over drie kalenderjaren voorafgaand aan het tijdstip van het indienen van de aanvraag tot subsidieverlening voor ten minste de helft afkomstig was uit het glastuinbouwbedrijf waarvoor de aanvraag is ingediend. Niet is in geschil dat dient te worden uitgegaan van de gegevens uit 1998. Tevens is niet in geschil dat het onzuiver inkomen van [persoon2] over 1998 -/- fl. 445.845,- bedroeg en de inkomsten uit het glastuinbouwbedrijf waarvoor de aanvraag is ingediend (eiseres I) -/- fl. 40.447,- bedroegen. Voorts is niet in geschil dat het onzuiver inkomen van [persoon1] over 1998 -/- fl. 492.597,- bedroeg en de inkomsten uit het glastuinbouwbedrijf waarvoor de aanvraag is ingediend (eiseres II) -/- fl. 89.990,- bedroegen. Verweerder meent dat een redelijke uitleg van deze inkomenseis in artikel 8, eerste lid, aanhef en onder b, van de Regeling met zich meebrengt dat ook in het geval van een negatief onzuiver inkomen de aanvraag alleen kan worden toegewezen als dit inkomen voor tenminste de helft afkomstig is uit het glastuinbouwbedrijf waarvoor de aanvraag is ingediend. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat noch de Regeling, noch de toelichting op artikel 8, eerste lid, aanhef en onder b, nopen tot een verdergaande of andere uitleg van dit artikel. De gronden van eiseressen I en II, inhoudende dat dient te worden uitgegaan van een zuiver algebraïsche uitleg van de inkomenseis en dat het bestreden besluit in strijd is met de achterliggende gedachte bij de Regeling en de Uitvoeringsinstructie van verweerder, slagen dan ook niet. Gelet hierop heeft verweerder terecht vastgesteld dat het onzuiver inkomen van [persoon2] dan wel [persoon1] niet voor ten minste de helft afkomstig was uit het glastuinbouwbedrijf waarvoor de aanvraag was ingediend. De inkomsten uit het glastuinbouwbedrijf vormen daarmee niet de belangrijkste bron van het onzuiver inkomen van [persoon2] dan wel [persoon1]. Eiseressen I en II voldoen hiermee niet aan de inkomenseis van artikel 8, eerste lid, aanhef en onder b, van de Regeling. Verweerder heeft de aanvragen van eiseressen I en II dan ook terecht en op goede gronden afgewezen. Voor zover eiseressen I en II eerst in de bij de rechtbank op 12 september 2007 binnengekomen pleitaantekeningen hebben aangevoerd dat niet slechts één van de vennoten, maar beide vennoten van eiseressen dienen te worden betrokken in de beoordeling overweegt de rechtbank dat eiseressen deze grond in een zodanig laat stadium van de procedure hebben aangevoerd dat de rechtbank deze grond wegens strijd met de goede procesorde buiten bespreking zal laten. Gelet op het bovenstaande kan het bestreden besluit I in rechte standhouden en zal de rechtbank het beroep van eiseressen I en II ongegrond verklaren. De rechtbank ziet geen aanleiding één der partijen te veroordelen in de proceskosten of te bepalen dat het griffierecht aan eiseressen dient te worden vergoed. Ten aanzien van het bestreden besluit II De rechtbank heeft bij haar onherroepelijk geworden uitspraak van 29 september 2005, AWB 04/2204 WET, bepaald dat nu in het geval van eiseres III de aanvraag is gedaan door een vennootschap onder firma waarvan de vennoten rechtspersonen zijn, de aanvraag dient te worden getoetst aan artikel 9 van de Regeling. De rechtbank dient er derhalve voor de beoordeling van het onderhavige beroep vanuit te gaan dat verweerder terecht toepassing heeft gegeven aan artikel 9 van de Regeling. Niet is in geschil dat dient te worden uitgegaan van de gegevens uit 1998. Tevens is niet in geschil dat de winst van [naam1] B.V. -/- fl. 172.012,- bedroeg en de winst van [naam2] B.V. -/- fl. 328.099,- was. Het resultaat bedroeg in 1998 -/- fl. 104.379,-, zodat aan beide vennoten een verlies van -/- fl. 52.190,- kan worden toegerekend. De rechtbank is van oordeel dat eiseres III, gelet op de tekst van artikel 9, eerste lid, van de Regeling, inhoudende dat de winst voor tenminste de helft afkomstig dient te zijn uit het glastuinbouwbedrijf waarvoor de aanvraag wordt ingediend, niet voldoet aan de eis zoals neergelegd in dit artikel. De winst van de vennoten is niet voor ten minste de helft afkomstig uit het glastuinbouwbedrijf waarvoor de aanvraag is ingediend. De winst uit het glastuinbouwbedrijf vormt daarmee niet de belangrijkste bron van de winst van vennoten. Noch de Regeling, noch de toelichting op artikel 9, eerste lid, van de Regeling nopen tot een uitleg die verder gaat dan de tekst van dit artikel. De gronden van eiseres III, inhoudende dat dient te worden uitgegaan van een zuiver algebraïsche uitleg van de eis neergelegd in artikel 9, eerste lid, en dat het bestreden besluit in strijd is met de achterliggende gedachte bij de Regeling en de Uitvoeringsinstructie van verweerder slagen dan ook niet. De rechtbank is van oordeel dat verweerder terecht heeft beslist dat eiseres III niet voldoet aan de winsteis zoals opgenomen in artikel 9, eerste lid, van de Regeling. Verweerder heeft de aanvraag van eiseres III dan ook terecht en op goede gronden afgewezen. Gelet op het bovenstaande kan het bestreden besluit II in rechte standhouden en zal de rechtbank het beroep van eiseres III ongegrond verklaren. De rechtbank ziet geen aanleiding één der partijen te veroordelen in de proceskosten of te bepalen dat het griffierecht aan eiseres III dient te worden vergoed. Beslist wordt als volgt. 3. BESLISSING De rechtbank: - verklaart het beroep geregistreerd onder het nummer AWB 05/3135 BELEI ongegrond; - verklaart het beroep geregistreerd onder het nummer AWB 06/1729 WET ongegrond. Deze uitspraak is gedaan op 8 november 2007 door mr. F. Hoogendijk, voorzitter, en mrs. J.P. Smit en M.T. Boerlage, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E.J. Seijsener, griffier, en bekend gemaakt door verzending aan partijen op de hieronder vermelde datum. De griffier, De voorzitter, Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan gedurende zes weken na toezending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State te ’s-Gravenhage. Afschrift verzonden op: DOC: B