
Jurisprudentie
BB8703
Datum uitspraak2007-03-08
Datum gepubliceerd2007-11-26
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Amsterdam
ZaaknummersCV 06-29013
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2007-11-26
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Amsterdam
ZaaknummersCV 06-29013
Statusgepubliceerd
Indicatie
Gedaagde bedrijf heeft de arbeidsovereenkomst met eiser onredelijk opgezegd.
Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
SECTOR KANTON - LOCATIE AMSTERDAM
Kenmerk: CV 06-29013
Datum: 8 maart 2007
251
Vonnis van de kantonrechter te Amsterdam in de zaak van:
[eiser]
wonende te Weesp
eiser
nader te noemen [eiser]
gemachtigde: mr. J.R.N. Klazinga
t e g e n:
de besloten vennootschap DONKERVLIET B.V.
handelend onder de naam LaMarque
gevestigd te Amsterdam
gedaagde
nader te noemen LaMarque
gemachtigde: mr. J.A. Oudendijk
VERLOOP VAN DE PROCEDURE
De volgende processtukken zijn ingediend:
- de dagvaarding van 30 augustus 2006 inhoudende de vordering van [eiser] met bewijsstukken
- de conclusie van antwoord van LaMarque met bewijsstukken.
Vervolgens is bij tussenvonnis van 21 december 2006 een comparitie van partijen gelast. Deze is op 2 februari 2007 gehouden. Verschenen zijn toen [eiser] met zijn gemachtigde en namens LaMarque haar directeur O.H. Hakenkruger en haar gemachtigde.
Daarna is vonnis bepaald.
GRONDEN VAN DE BESLISSING
Feiten
1. Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:
1.1. Vanaf 1 april 1992 tot 1 maart 2006 is [eiser] bij LaMarque in dienst geweest in de functie van administratief medewerker.
1.2. [eiser] werd in dienst genomen door zijn broe[naam broer]am broer], die indertijd managing director van LaMarque was en die in 1999 LaMarque verlaten heeft.
1.3. De arbeidsovereenkomst eindigde, doordat LaMarque deze aan [eiser] opzegde na verkregen toestemming van de Raad van Bestuur van de Centrale organisatie werk en inkomen (het CWI), verleend bij beschikking van 12 december 2005, waarbij werd overwogen dat LaMarque de bedrijfseconomische noodzaak van het ontslag voldoende aannemelijk had gemaakt.
1.4. [eiser], die op 18 september 1954 geboren is en die dus thans 52 jaar oud is, heeft een HAVO-diploma behaald en diverse boekhoudopleidingen gevolgd.
Vordering
2. [eiser] vordert dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
a. voor recht zal verklaren dat sprake is van een kennelijk onredelijke opzegging van zijn arbeidsovereenkomst;
b. LaMarque zal veroordelen tot betaling van primair € 63.000,-- subsidiair een door de kantonrechter te bepalen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van de dagvaarding;
c. LaMarque zal veroordelen tot betaling van € 6.000,-- vanwege buitengerechtelijke kosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van de dagvaarding;
d. LaMarque zal veroordelen in de kosten van deze procedure.
3. Aan zijn vordering legt [eiser] ten grondslag dat LaMarque de arbeidsovereenkomst met hem kennelijk onredelijk opgezegd heeft en daarom aanspraak kan maken op een schadevergoeding volgens de kantonrechtersformule. Bij het hanteren van een neutrale correctiefactor komt dat op een schadevergoeding van € 42.000,--. Er is gezien de onbetamelijke handelwijze van LaMarque alle reden om de correctiefactor op 1,5 te stellen, waardoor de vergoeding komt op een bedrag van € 42.000,--.
4. De opzegging van de arbeidsovereenkomst is daarom kennelijk onredelijk, omdat daarbij voor [eiser] met zijn dienstverband van 14 jaar geen enkele voorziening is getroffen. De gevolgen van het ontslag zijn onevenredig ernstig, indien zijn belang afgewogen wordt tegen het belang van LaMarque en daarbij rekening gehouden wordt met de mogelijkheden voor [eiser] om ander passend werk te vinden.
5. Zelfs wanneer het juist is dat door de invoering van het zogenaamde traffic-systeem in mei 2003 er onvoldoende werk voor [eiser] is overgebleven, is het onbegrijpelijk dat er geen redelijke voorziening voor hem is getroffen. Bij een ontslag om een neutrale reden, zoals de onderhavige reden van bedrijfseconomische aard, wordt volgens de kantonrechtersformule een vergoeding op basis van correctiefactor 1 toegekend. Hierbij komt dat [eiser] een zeer zwakke arbeidsmarktpositie heeft door zijn leeftijd, eenzijdige werkervaring en opleiding, door de aan zijn dienstverband voorafgaande werkloosheid en door het feit dat hij van augustus 2002 tot januari 2004 langdurig arbeidsongeschikt is geweest. Door het ontslag wordt hij dan ook onevenredig zwaar getroffen.
6. LaMarque heeft zich bovendien onnodig kwetsend en daarmee onrechtmatig jegens hem gedragen door hem allerlei verwijten over zijn functioneren te maken. Die verwijten zijn niet hard te maken en passen niet in een ontslag op bedrijfseconomische gronden. Het CWI heeft de opmerkingen over het functioneren van [eiser] ook buiten beschouwing gelaten. Het maken van verwijten heeft geen enkel ander doel getroffen dan dat [eiser] daardoor is beschadigd.
Verweer
7. LaMarque verweert zich tegen deze vordering. Zij bestrijdt dat er sprake is van een kennelijk onredelijk ontslag.
8. Zij voert aan dat het dienstverband met [eiser] van de aanvang af een speciaal karakter gehad heeft en niet volwaardig was. Feitelijk is het zo geweest dat [eiser] door zijn broer [naam broer], toen deze directeur bij LaMarque was aan zijn baan geholpen is en [eiser] gedurende het gehele dienstverband onder de maat gepresteerd heeft. Het was nodig dat hij aan de hand van strakke schemata en uitvoerige instructies onder scherp toezicht zijn administratieve werkzaamheden verrichtte. Zijn arbeidsproductiviteit moet ronduit laag genoemd worden. Hij maakte veel fouten met als gevolg dat uren op verkeerde projecten geboekt werden of helemaal niet aan de klanten werden doorberekend.
9. Toen de broer van [eiser] LaMarque in 1999 verliet en uitgekocht werd (waarbij hij zich op het standpunt stelde dat LaMarque maar moest zien wat zij met [eiser] zou doen), is LaMarque zo welwillend geweest om [eiser] in dienst te houden. Daarna is de doelmatigheid van het werk van [eiser] er niet beter op geworden. In toenemende mate automatiseerde LaMarque haar bedrijf, waardoor de werkzaamheden van [eiser] meer en meer overbodig werden. Vanaf 2004 werd [eiser] steeds meer door het personeel van LaMarque ingeschakeld voor allerlei klussen die niet of nauwelijks te verantwoorden waren. Voorts viel [eiser] om persoonlijke redenen veelvuldig uit.
10. Gedurende de periode 1999 tot en met 2005 heeft LaMarque met haar reclamebureau als gevolg van de algehele economische teruggang tegenspoed gekend. In die periode heeft zij met acht personeelsleden de arbeidsrelatie beëindigd of niet voortgezet.
11. LaMarque wijst erop dat zij het nodige heeft ondernomen om voor [eiser] buiten haar bedrijf ander passend werk te vinden. Zij heeft echter ondervonden dat zulks niet mogelijk was. In haar ogen is sociale opvang het beste wat zij [eiser] kan bieden. Zo heeft zij [eiser] herhaaldelijk laten weten dat hij altijd bij haar welkom is om zodoende zijn contacten met zijn oud-collegae te blijven onderhouden. Zij heeft hem een geheel verzorgde vakantiereis aangeboden en een afscheidsfeest. [eiser] heeft dit bij monde van zijn gemachtigde afgewezen. Ook de daarna in plaats van de vakantiereis aangeboden vergoeding van € 7.500,-- is van de hand gewezen.
12. De vordering van [eiser] tot vergoeding van zijn kosten van rechtsbijstand ad € 6.000,-- vindt geen grondslag in ons procesrecht en dient sowieso afgewezen te worden.
Beoordeling
13. Op zich genomen bestrijdt [eiser] niet dat er deugdelijke redenen van bedrijfseconomische aard voor LaMarque waren om tot een beëindiging van het dienstverband met hem te komen en dat het CWI dan ook terecht aan LaMarque toestemming verleend heeft om de arbeidsovereenkomst aan hem op te zeggen. Wel betwist hij dat hij niet naar behoren zou hebben gefunctioneerd. Wat daarover door LaMarque te berde gebracht is, acht hij onjuist, onnodig grievend en grond om een hogere vergoeding aan hem toe te kennen dan anders het geval geweest zou zijn.
14. Het kennelijk onredelijke van de opzegging van de arbeidsovereenkomst zit hem volgens [eiser] hierin dat gezien zijn persoonlijke omstandigheden en in aanmerking genomen dat LaMarque geen enkele voorziening voor hem getroffen heeft, de gevolgen daarvan voor hem te ernstig zijn in vergelijking met het belang dat LaMarque daarbij had.
15. Hiermede is de kantonrechter het eens. Gelet op de leeftijd van [eiser] en zijn beperkte opleidingsniveau was ten tijde van de opzegging van het dienstverband de kans dat hij binnen redelijke tijd ander werk zou kunnen vinden, laag te schatten. Mede gezien de lange duur van zijn dienstverband bij LaMarque was een voorziening anders dan in de vorm van een vakantiereis en/ of een afscheidsfeest gerechtvaardigd. Toekenning van een schadevergoeding is dan ook op zijn plaats.
16. Bij de bepaling van de hoogte van de schadevergoeding dient naar het oordeel van de kantonrechter de kantonrechtersformule niet gehanteerd te worden, aangezien deze vrucht van de aanbevelingen van de Kring van Kantonrechters niet bedoeld is voor gevallen van kennelijk onredelijk ontslag en zeker in betere economische tijden daarvoor ook niet geschikt is.
17. Dat wil niet zeggen dat bij de bepaling van de schadevergoeding alleen gekeken zou moeten worden naar welke gevolgen voor de werknemer van het verlies van zijn baan ten tijde van de opzegging te verwachten waren en geen rekening gehouden zou behoeven te worden met factoren, zoals de functie die de werknemer bekleedde, de hoogte van zijn loon, de duur van zijn dienstverband en alle overig omstandigheden van het geval, daaronder begrepen de wijze waarop wijze de opzeggingsprocedure verlopen is.
18. Wat dat laatste betreft heeft [eiser] terecht aangevoerd dat de kritiek op zijn functioneren die door LaMarque in het kader van de procedure van het CWI geuit was, volstrekt onnodig en daardoor zeer grievend voor hem was. Het moge zo zijn dat LaMarque oprecht gemeend heeft, dat dat geboden was. Die mening was dan fout. Het ging hier om een ontslag om bedrijfseconomische redenen, waarbij volstrekt irrelevant was waarom [eiser] indertijd in dienst genomen was en al die jaren in dienst was gebleven en hoe hij had gefunctioneerd. De kantonrechter laat hierbij geheel in het midden of de kritiek van LaMarque op [eiser] op zich genomen geheel of ten dele gerechtvaardigd was.
19. Bij de bepaling van de hoogte van de vergoeding houdt de kantonrechter ook rekening met het feit dat [eiser] in redelijkheid buitengerechtelijke kosten gemaakt heeft ter minnelijke regeling van het geschil van partijen. Er is echter geen grond om bij de bepaling van de proceskosten, waarin LaMarque als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld dient te worden, af te wijken van de gebruikelijke tarieven.
20. Dit betekent dat de vordering van [eiser] wordt toegewezen zoals hieronder wordt bepaald.
BESLISSING
De kantonrechter:
I. verklaart voor recht dat LaMarque aan [eiser] de arbeidovereenkomst kennelijk onredelijk heeft opgezegd;
II. veroordeelt LaMarque om aan [eiser] als schadevergoeding € 30.000,-- bruto te betalen en wel in drie gelijke termijnen waarvan de eerste vervalt per 1 april 2007, de tweede per 1 juni 2007 en de derde per 1 augustus 2007, deze bedragen te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de vervaldata tot aan die der voldoening;
III. wijst af het meer of anders gevorderde;
IV. veroordeelt LaMarque in de kosten van de procedure aan de zijde van [eiser] gevallen, tot op heden begroot op:
- voor verschuldigd griffierecht € 196,00
- voor het exploot van dagvaarding € 71,32
- voor salaris van gemachtigde € 800,00
In totaal: € 1.067,32
één en ander, voorzover verschuldigd, inclusief BTW;
V. verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Aldus gewezen door mr. F.M.P.M. Strengers, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 8 maart 2007 in tegenwoordigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter