
Jurisprudentie
BB8697
Datum uitspraak2007-11-21
Datum gepubliceerd2007-11-26
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Breda
Zaaknummers06/6088
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2007-11-26
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Breda
Zaaknummers06/6088
Statusgepubliceerd
Indicatie
Projectsubsidie in het kader van de Subsidieregeling ESF-3 is verleend aan de gemeente Rucphen. Nadat namens de gemeente Rucphen als rechtspersoon bezwaar is gemaakt tegen de toekenningsbeslissing, is tegen de beslissing op bezwaar beroep ingesteld op naam van het college van burgemeester en wethouders. Het college is niet bevoegd om de gemeente in rechte te vertegenwoordigen, noch heeft het college als bestuursorgaan een zelfstandig procesbelang. Het beroep is niet-ontvankelijk.
Uitspraak
RECHTBANK BREDA
Sector bestuursrecht, team bestuursrecht
procedurenummer: 06 / 6088 BELEI
uitspraak van de meervoudige kamer
in de zaak van
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rucphen,
gevestigd te Rucphen,
eiser,
gemachtigde P.M.L. Verheesen,
en
de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
verweerder.
1. Procesverloop
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 26 oktober 2006 (bestreden besluit), inzake de verlening van projectsubsidie aan de gemeente Rucphen in het kader van de Subsidieregeling ESF-3 ten behoeve van het project ‘Zorg voor Werk!’.
Het beroep is behandeld ter zitting van 27 september 2007. Daarbij werd eiser vertegenwoordigd door P.M.L. Verheesen en F. van Ierssel. Namens verweerder is mr. M.J.A. Vrouenraets verschenen.
De rechtbank heeft de uitspraaktermijn verlengd.
2. Beoordeling
2.1 Op grond van de gedingstukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Op 15 augustus 2005 heeft de gemeente Rucphen bij verweerder een aanvraag om projectsubsidie in het kader van de Subsidieregeling ESF-3 ingediend ten behoeve van het reïntegratieproject ‘Zorg voor Werk!’ dat is gestart op 1 juli 2005 en loopt tot 31 december 2007. Blijkens die aanvraag bedragen de directe kosten van het project € 1.107.025,- en de indirecte kosten van het project € 419.235,-. Het gevraagde subsidiebedrag bedraagt € 763.129,-.
Bij primair besluit van 7 maart 2006 heeft verweerder de gevraagde subsidie verleend tot een bedrag van € 615.016,-. Daarbij heeft verweerder toegelicht dat de voor het project begrote indirecte kosten zijn gemaximeerd op 10% van de totale kosten van het project en dat het subsidiebedrag om die reden neerwaarts is bijgesteld. Tegen dit besluit heeft eiser bezwaar gemaakt.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder de bezwaren van eiser ongegrond verklaard.
2.2 Eiser heeft in beroep, samengevat, aangevoerd dat hij zich niet kan verenigen met de maximering van de indirecte kosten op 10%, primair omdat de subsidieaanvraag moet worden beoordeeld op basis van het ten tijde van de aanvraag geldende toetsingskader, op welke moment van een maximering van indirecte kosten geen sprake was, subsidiair omdat alle in de begroting opgevoerde indirecte kosten noodzakelijk zijn voor de uitvoering van het project. Volgens eiser zijn de besluiten van verweerder terzake onvoldoende gemotiveerd.
2.3 Artikel 2, eerste lid, van de Subsidieregeling ESF-3 luidt:
De minister verstrekt, overeenkomstig de regels van dit besluit, subsidie aan de nader krachtens dit besluit aangewezen rechtspersonen die een bijdrage leveren aan de uitvoering van het programma Europees Sociaal Fonds Doelstelling 3.
Artikel 2a van de Regeling ESF-3-beleidskader 2001 inzake subsidie-aanvragen ex artikel 4 Subsidieregeling ESF-3 (Regeling) luidt:
1. Met betrekking tot de projecten, bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdelen a tot en met c en e tot en met g van de Subsidieregeling ESF-3 worden slechts als aanvrager aangemerkt:
a. door werkgevers en werknemers in het leven geroepen, dan wel beheerde, samenwerkingsverbanden per bedrijfstak of onderneming, als aangewezen in bijlage 2;
b. gemeenten;
c. het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen;
d. de Minister van Justitie;
e. de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap;
f. de Centrale Organisatie werk en inkomen, genoemd in hoofdstuk 4, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen met betrekking tot het project "Vacature-offensief";
g. de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.
2. Met betrekking tot de projecten, bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel d van de Subsidieregeling ESF-3 wordt slechts als aanvrager aangemerkt: de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
2.4 De rechtbank ziet zich ambtshalve gesteld voor de vraag naar de ontvankelijkheid van het ingestelde beroep, meer in het bijzonder of eiser in dit geval als belanghebbende kan worden aangemerkt. In dat kader stelt de rechtbank voorop dat de in geding zijnde subsidie in overeenstemming met het bepaalde in artikel 2a van de Regeling is aangevraagd door de gemeente Rucphen en dat de subsidie ook is toegekend aan de gemeente Rucphen. De gemeente Rucphen is een publiekrechtelijke rechtspersoon die zelfstandig kan optreden in het rechtsverkeer. Weliswaar dient eiser ingevolge artikel 160, eerste lid onder f, van de Gemeentewet te beslissen omtrent het voeren van een procedure, maar bij het voeren van die procedure moet de gemeente op grond van artikel 171, eerste lid, van de Gemeentewet worden vertegenwoordigd door de burgemeester.
De rechtbank constateert dat het bezwaarschrift tegen de door verweerder aan de gemeente Rucphen verleende subsidie is ingediend door eiser, een bestuursorgaan van de gemeente Rucphen dat niet bevoegd is de gemeente Rucphen in rechte te vertegenwoordigen. Uit de bewoordingen van het bezwaarschrift kan evenwel worden begrepen dat het bezwaarschrift wordt ingediend namens de gemeente en de beslissing op het bezwaarschrift is door verweerder ook gericht aan de gemeente. Hieruit kan worden afgeleid dat, afgezien van een onjuiste procesvertegenwoordiging, de gemeente Rucphen de bezwaarmaker was.
Het onderhavige beroep is ingesteld door eiser, en uit niets blijkt dat wordt geprocedeerd namens de gemeente Rucphen. Ter zitting heeft eiser gesteld dat hij heeft bedoeld in rechte op te treden namens de gemeente Rucphen en dat hij de gemeente Rucphen rechtsgeldig vertegenwoordigt omdat de burgemeester deel uitmaakt van eiser en de burgemeester alle processtukken van eiser mede heeft ondertekend. De rechtbank kan eiser niet volgen in dit standpunt. Uit geen enkel gedingstuk kan blijken dat eiser heeft bedoeld op te treden namens de gemeente Rucphen als de enig belanghebbende rechtspersoon. Zelfs indien dit anders zou zijn, dan moet nog worden vastgesteld dat de gemeente in deze procedure vertegenwoordigd wordt door een bestuursorgaan dat daartoe niet bevoegd is. Dat de burgemeester deel van het college van burgemeester en wethouders uitmaakt, betekent niet dat de gemeente alsnog door het bevoegde bestuursorgaan is vertegenwoordigd. De burgemeester kan als onderdeel van het college van burgemeester en wethouders, in welk college hij geen zelfstandige rol heeft, niet worden vereenzelvigd met de burgemeester als zelfstandig bestuursorgaan met eigen bevoegdheden en verantwoordelijkheden.
2.5 Gelet op voorgaande overwegingen stelt de rechtbank vast dat eiser, bestuursorgaan van de gemeente Rucphen, noch zelfstandig procesbelang heeft bij de door verweerder aan de gemeente Rucphen toegekende subsidie, noch is eiser als bestuursorgaan bevoegd om de gemeente Rucphen in rechte te vertegenwoordigen. Het beroep van eiser zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard.
2.6 Nu het beroep niet-ontvankelijk wordt verklaard, ziet de rechtbank geen aanleiding tot een proceskostenveroordeling.
3. Beslissing
De rechtbank:
verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mrs. Woerdeman, Hertsig en Domstorff-Van Alphen, rechters, en in aanwezigheid van mr. De Baar, griffier, in het openbaar uitgesproken op 21 november 2007.
Tegen deze uitspraak kunnen partijen en andere belanghebbenden hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage.
De termijn daarvoor bedraagt zes weken en vangt aan op de dag na verzending van deze uitspraak.
Afschrift verzonden op: 21 november 2007.