
Jurisprudentie
BB8659
Datum uitspraak2007-11-21
Datum gepubliceerd2007-11-26
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers05/7033 WAO
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2007-11-26
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers05/7033 WAO
Statusgepubliceerd
Indicatie
WAO-schatting. Geen redenen zijn om te twijfelen aan de juistheid van de door het Uwv vastgestelde belastbaarheid.
Uitspraak
05/7033 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 3 november 2005, 05/1969 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 21 november 2007
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. M.J.G. Voets, advocaat te Arnhem, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 oktober 2007. Voor appellante is verschenen mr. Voets. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door J. de Graaf.
II. OVERWEGINGEN
Appellante was werkzaam als algemeen medewerkster bejaardentehuis voor gemiddeld 11,4 uur per week, toen zij zich op 13 september 1997 ziek meldde als gevolg van hartklachten. Na afloop van de wettelijke wachttijd is aan appellante met ingang van
12 september 1998 een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Appellante is in het kader van een herbeoordeling op 29 april 2004 onderzocht door de verzekeringsarts H.R.E. de Wild. Deze arts legde zijn bevindingen vast in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van
24 mei 2004. Op basis hiervan selecteerde de arbeidsdeskundige J.G.M. van Alst blijkens het rapport van 17 augustus 2004 een aantal functies en berekende het verlies aan verdiencapaciteit op 18,94%. Vervolgens heeft het Uwv het besluit van 17 augustus 2004 genomen, waarbij de WAO-uitkering van appellante met ingang van 18 oktober 2004 is herzien en berekend naar de arbeidsongeschiktheidsklasse 15 tot 25%.
In de bezwaarfase is de bezwaarverzekeringsarts J.A.M.M. Sijben blijkens zijn rapportage van 18 april 2005 op basis van dossierstudie, de hoorzitting en informatie uit de behandelend sector tot de conclusie gekomen dat er geen medische argumenten zijn om af te wijken van het primaire medische oordeel. Bij besluit van 27 april 2005 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat er gelet op de beschikbare medische gegevens geen redenen zijn om te twijfelen aan de juistheid van de door het Uwv vastgestelde belastbaarheid van appellante per 18 oktober 2004. De rechtbank is van oordeel dat het bestreden besluit is gebaseerd op voldoende medische informatie, nu verzekeringsarts De Wild ten behoeve van zijn oordeelsvorming informatie heeft opgevraagd bij de behandelend cardioloog R.M. Tjon Joe Gin en bezwaarverzekeringsarts Sijben de door hem bij de huisarts opgevraagde informatie bij zijn beoordeling heeft betrokken en bovendien overleg heeft gehad met de huisarts betreffende de depressie en de allergie van appellante. Ook is volgens de rechtbank het door appellante in beroep ingebrachte rapport van de arts F.D. Gunning reeds meegewogen in de beoordeling door het Uwv. Van een op de datum in geding relevante psychische problematiek is de rechtbank niet gebleken, waarbij de rechtbank opmerkt dat het gebruik door appellante van Oxazepam daarvoor onvoldoende indicatie is. Tenslotte is de rechtbank van oordeel dat de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies als passend kunnen worden aangemerkt.
In hoger beroep heeft appellante zich op het standpunt gesteld dat zij meer beperkt is dan door het Uwv is aangenomen. In dat kader heeft appellante de Raad verzocht een onafhankelijke deskundige te raadplegen voor nader medisch onderzoek. Daarnaast stelt appellante dat bij de geselecteerde functies geen rekening is gehouden met haar werkelijke beperkingen.
De Raad volgt appellantes standpunt niet. De Raad onderschrijft de door de rechtbank ten aanzien van deze grieven gehanteerde overwegingen en maakt deze tot de zijne. De Raad acht zich voldoende voorgelicht en ziet geen aanleiding een onafhankelijke deskundige te raadplegen.
In hoger beroep heeft appellante een rapport van psycholoog W.J.C. Kusters en psychiater G.J. Hendriks van 26 februari 2007, een rapport van bezwaarverzekeringsarts Sijben van 14 juni 2007, een beslissing op bezwaar van het Uwv van 27 juni 2007 en een Kritische FML van 1 maart 2007 overgelegd. Deze stukken zien op een latere herbeoordeling van appellante die ertoe heeft geleid dat haar WAO-uitkering met ingang van 14 juli 2006 op grond van artikel 39a van de WAO is herzien en berekend naar een arbeidsongeschiktheidsklasse van 80 tot 100%. Appellante stelt zich op het standpunt dat de in het rapport van psycholoog Kusters en psychiater Hendriks beschreven psychische klachten vrijwel identiek zijn aan de op de in geding zijnde datum aanwezige psychische klachten. De Raad volgt ook dit standpunt van appellante niet, nu uit de door appellante in hoger beroep overgelegde stukken niet kan worden afgeleid dat deze ook betrekking hebben op de datum hier in geding, zodat het rapport voor de onderhavige medische beoordeling geen betekenis kan hebben. Naar het oordeel van de Raad blijkt dit ook uit het rapport van bezwaarverzekeringsarts Sijben van 14 juni 2007, waarin deze beschrijft dat de psychische klachten van appellante weliswaar in verband kunnen worden gebracht met de gevolgen van aan de orde zijnde WAO-schatting maar dat de psychische klachten geleidelijk zijn toegenomen.
Tenslotte stelt appellante zich op het standpunt dat het Uwv op een niet controleerbare wijze heeft gemotiveerd waarom de geselecteerde functies passend zijn. Ten aanzien van deze grief stelt de Raad vast dat, voor zover sprake is van markeringen in de aan de schatting ten grondslag gelegde functies, deze markeringen in afdoende mate zijn toegelicht in de rapportage van de bezwaararbeidsdeskundige T.E.A. de Groot van
26 juli 2007. De belasting in de aan de schatting ten grondslag gelegde functies leidt dan ook niet tot overschrijding van de belastbaarheid van appellante. Overeenkomstig zijn inmiddels vaste jurisprudentie in arbeidsongeschiktheidszaken waarbij toepassing is gegeven aan het Claimbeoordelings- en Borgingssysteem en het feit dat een besluit in geding is dat voor 1 juli 2005 is genomen en waar pas in de hoger beroepsfase een afdoende toelichting op de geschiktheid van de functies is gegeven, ziet de Raad aanleiding de aangevallen uitspraak te vernietigen, het beroep gegrond te verklaren, het bestreden besluit te vernietigen en te bepalen dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven.
De Raad acht termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellante in beroep en in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 644,- voor verleende rechtsbijstand in eerste aanleg en op € 644,- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep,
in totaal € 1.288,-.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep tegen het bestreden besluit gegrond en vernietigt dat besluit;
Bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven;
Veroordeelt de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in de proceskosten van appellante in beroep en in hoger beroep tot een bedrag groot
€ 1.288,-, te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan de griffier van de Raad;
Bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan appellante het betaalde griffierecht van € 140,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst als voorzitter en M.C.M. van Laar en
J.F. Bandringa als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M. Gunter als griffier, uitgesproken in het openbaar op 21 november 2007.
(get.) Ch. van Voorst.
(get.) M. Gunter.
TM