Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB8626

Datum uitspraak2007-11-22
Datum gepubliceerd2007-11-23
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Rotterdam
Zaaknummers293469 / HA ZA 07-205
Statusgepubliceerd


Indicatie

Wraking afgewezen. Verzoeker kon uit ontvangstbevestiging en oproeping weten dat zijn verzetschrift door de rechter zou worden behandeld. Door niet ter zitting te verschijnen heeft verzoeker zichzelf de mogelijkheid ontnomen te vragen naar de naam van de rechter nog voor deze ze zaak inhoudelijk zou gaan behandelen. De beslissing om geen uitstel te verlenen vanwege het ontbreken van een deugdelijke reden van verhindering, is aan de rechter overgelaten.


Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM Meervoudige kamer voor wrakingszaken Zaaknummer : 293469 Rekestnummer : HA RK 07-205 Uitspraak : 22 november 2007 Beslissing van de meervoudige kamer op het verzoek van: [verzoeker], wonende te [adres], verzoeker, strekkende tot wraking van [naam rechter], rechter in de rechtbank Rotterdam, sector bestuursrecht (hierna "de rechter"). 1. Het procesverloop en de processtukken Ter zitting van 3 oktober 2007 heeft de rechter behandeld het door verzoeker ingediende verzetschrift tegen de beslissing van rechtbank Rotterdam, sector bestuursrecht, waarbij verzoeker niet-ontvankelijk is verklaard in zijn beroep tegen de weigering van de Deken van de orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam om een stageverklaring af te geven. Bij faxbericht van 11 oktober 2007 heeft verzoeker de rechter gewraakt. De wrakingskamer heeft kennis genomen van het griffiedossier van de hiervoor omschreven procedure. Verzoeker en de rechter, alsmede de Deken van de orde van advocaten in het arrondissement Rotterdam zijn verwittigd van de datum waarop het wrakingsverzoek zou worden behandeld. Verzoeker en de rechter zijn voor de zitting uitgenodigd. De rechter is in de gelegenheid gesteld voorafgaande aan de zitting schriftelijk te reageren. De rechter heeft van die gelegenheid gebruik gemaakt bij brief van 19 oktober 2007. Ter zitting van 8 november 2007, alwaar de gedane wraking is behandeld, zijn verzoeker en de rechter verschenen. Verzoeker heeft aan de hand van een pleitnota zijn standpunt nader toegelicht. 2. Het verzoek en het verweer daartegen 2.1 Ter adstructie van het wrakingsverzoek heeft verzoeker het volgende aangevoerd - verkort en zakelijk weergegeven - : a. verzoeker heeft bij brief van 24 september 2007 de rechter verzocht hem te berichten welk beroep op 3 oktober 2007 behandeld zou worden. De rechter heeft geweigerd door te geven welk beroep het betrof; b. verzoeker heeft bij brief van 27 september 2007 de rechter verzocht de naam van de griffier door te geven, die had besloten verzoeker geen uitstel te verlenen voor de zitting van 3 oktober 2007, en de naam van de rechter die de zitting van 3 oktober 2007 zou voorzitten; de rechter heeft ook dit geweigerd; c. de rechter heeft de mondelinge behandeling op 3 oktober 2007 laten plaatsvinden zonder verzoeker hierbij als procespartij toe te laten. Voornoemde gronden leveren een zwaarwegende aanwijzing op voor het oordeel dat de vrees van verzoeker, dat de rechter tegen hem een vooringenomenheid koestert, objectief gerechtvaardigd is. 2.2 De rechter heeft niet in de wraking berust. De rechter bestrijdt deels de feitelijke grondslag van het verzoek en heeft overigens te kennen gegeven dat niet sprake is van een omstandigheid die grond tot wraking van de rechter kan opleveren. 3. De beoordeling 3.1 Op grond van artikel 8:16 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna "Awb") dient een wrakingsverzoek jegens een rechter te worden gedaan zodra de feiten of omstandigheden, waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden, aan verzoeker bekend zijn geworden. De rechter heeft aangevoerd dat verzoeker zijn wrakingsverzoek niet tijdig heeft ingediend, omdat de door verzoeker aangevoerde feiten en omstandigheden reeds op 3 oktober 2007 aan hem bekend waren geworden en hij zijn verzoek pas op 11 oktober 2007 aan de rechtbank Rotterdam, sector bestuursrecht, heeft gezonden. Verzoeker heeft, naar aanleiding van de brief van de griffier van 26 september 2007, de rechter om nadere inlichtingen gevraagd bij brief van 27 september 2007. Niet gebleken is dat verzoeker antwoord op deze brief gekregen heeft. Dit is een van de gronden van zijn wrakingsverzoek. Omdat verzoeker vervolgens niet ter zitting van 3 oktober 2007 is verschenen en uit het griffiedossier niet blijkt wanneer het proces-verbaal van die zitting aan verzoeker is toegezonden, kan dan ook niet worden geconcludeerd dat alle door verzoeker aangevoerde feiten en omstandigheden al op 3 oktober 2007 aan hem bekend waren geworden. Aangenomen wordt daarom dat verzoeker het wrakingsverzoek tijdig heeft ingediend. De wrakingskamer zal overgaan tot de inhoudelijke behandeling van het verzoek. 3.2 Aan de door verzoeker aangevoerde omstandigheden valt geen aanwijzing te ontlenen voor het oordeel dat de rechter - subjectief - niet onpartijdig was. Ook overigens is voor zodanig oordeel bij het onderzoek ter terechtzitting geen houvast gevonden. Te onderzoeken staat vervolgens of de aangevoerde en anderszins aannemelijk geworden omstandigheden een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat de - beweerdelijk - bij verzoeker bestaande vrees dat de rechter jegens verzoeker een vooringenomenheid koestert - objectief - gerechtvaardigd is. De rechtbank is van oordeel dat dit niet het geval is, waartoe zij het volgende overweegt. Ad a. De stelling van verzoeker dat de rechter hem niet duidelijk heeft gemaakt welke procedure op 3 oktober 2007 zou worden behandeld, gaat niet op. Verzoeker is door de griffier bij brief van 12 september 2007 met kenmerk "[nummer]" geïnformeerd dat zijn verzetschrift is ontvangen en bij brief van 13 september 2007 met hetzelfde kenmerk dat hij op 3 oktober 2007 in de gelegenheid zou worden gesteld te worden gehoord. Gelet op het feit dat beide brieven als kenmerk hetzelfde procedurenummer dragen, had het voor verzoeker duidelijk moeten zijn dat op 3 oktober 2007 zijn verzetschrift behandeld zou worden. Voorts staat vast dat er in september 2007 geen andere procedure bij de rechtbank Rotterdam, sector bestuursrecht, aanhangig was waarin verzoeker procespartij was, zodat het ook daarom voor verzoeker duidelijk had moeten zijn geweest welke procedure ter zitting van 3 oktober 2007 behandeld zou worden. Ad b. Verzoeker heeft aangevoerd dat de rechter niet heeft geantwoord op zijn brief van 27 september 2007 en dat hij dus niet de namen heeft ontvangen van de rechter die de zaak ter zitting van 3 oktober 2007 zou behandelen, en van de griffier die had besloten verzoeker geen uitstel te verlenen. Een procespartij dient voorafgaande aan de behandeling van de procedure, of uiterlijk bij aanvang van de zitting, te kunnen beschikken over de naam van de rechter die de zaak behandelt. Verzoeker is evenwel niet ter zitting verschenen. Daarmee heeft hij zichzelf de mogelijkheid ontnomen om, voordat de rechter de zaak inhoudelijk zou behandelen, te vragen naar de naam van de rechter alsmede nadere informatie te verkrijgen over de brief van de griffier waarin vermeld werd dat zijn verzoek om uitstel niet werd gehonoreerd. Hetgeen verzoeker heeft aangevoerd, treft dus geen doel. Ad c. Verzoeker is bij brief van 26 september 2007 medegedeeld dat de zitting van 3 oktober 2007 doorgang zou vinden omdat verzoeker geen deugdelijke reden van verhindering had gegeven. Het nemen van een dergelijke beslissing is aan de rechter overgelaten. Zijn stelling dat de rechter de mondelinge behandeling van 3 oktober 2007 heeft laten plaatsvinden zonder verzoeker als procespartij daarbij toe te laten, gaat daarom niet op. De wraking is mitsdien ongegrond. Het verzoek wordt afgewezen. 4. De beslissing wijst af het verzoek tot wraking van [naam rechter]. Deze beslissing is gegeven op 22 november 2007 door mr. M.J.A.M. Ahsmann, voorzitter, mr. J.W. Klein Wolterink en mr. L.A.C. van Nifterick, rechters. Deze beslissing is door de voorzitter uitgesproken ter openbare terechtzitting in tegenwoordigheid van mr. K. Aagaard, griffier.