
Jurisprudentie
BB8588
Datum uitspraak2007-11-19
Datum gepubliceerd2007-11-23
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureKort geding
Instantie naamRechtbank Utrecht
Zaaknummers239903 / KG ZA 07-1111
Statusgepubliceerd
SectorVoorzieningenrechter
Datum gepubliceerd2007-11-23
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureKort geding
Instantie naamRechtbank Utrecht
Zaaknummers239903 / KG ZA 07-1111
Statusgepubliceerd
SectorVoorzieningenrechter
Indicatie
Het is onvoldoende aannemelijk geworden dat onderzoeksbureau onrechtmatig tegenover raadslid van de gemeente Maastricht heeft gehandeld door een advies over mogelijke belangenverstrengeling uit te brengen aan de burgemeester van Maastricht.
Uitspraak
vonnis
RECHTBANK UTRECHT
Sector handels- en familierecht
zaaknummer / rolnummer: 239903 / KG ZA 07-1111
Vonnis in kort geding van 19 november 2007
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
procureur mr. J.M. van Noort,
advocaat mr. R.H.M. Wagemans te Maastricht,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BUREAU INTEGRITEIT B.V.,
zaakdoende onder de handelsnaam
Bureau Integriteit Nederlandse Gemeenten/Bureau Onderzoek en Verificatie Nederlandse Gemeenten/BING,
gevestigd te Hoogland, gemeente Amersfoort,
gedaagde,
advocaat mr. J.M.W. Werker te Arnhem.
Partijen zullen hierna [eiser] en Bureau Integriteit B.V. genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding;
- de mondelinge behandeling;
- de pleitnota van [eiser];
- de pleitnota van Bureau Integriteit B.V.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
1.3. In verband met de spoedeisendheid van de zaak is op 19 november 2007 vonnis gewezen. Het onderstaande vormt hiervan de nadere schriftelijke uitwerking.
2. De feiten
2.1. [eiser] is gemeenteraadslid (lid van de [naam fractie]) van de gemeente Maastricht.
2.2. Bureau Integriteit B.V. houdt zich onder meer bezig met het leveren van diensten op het gebied van íntegriteit aan overheden en semi-overheden en is gelieerd aan de Vereniging Nederlandse Gemeenten.
2.3. De diensten die Bureau Integriteit B.V. verricht bestaan onder meer uit het verrichten van onderzoek naar integriteitsbeleid, het adviseren omtrent integriteitsbeleid, het ontwikkelen en geven van trainingen op het vlak van integriteitsbeleid en het verrichten van onderzoek naar natuurlijke en rechtspersonen.
2.4. Bij brief van 30 oktober 2007 heeft [naam], directeur van Bureau Integriteit B.V. (hierna te noemen [de directeur van Bureau Integriteit B.V.]), aan [naam], burgemeester te Maastricht (hierna te noemen [de burgemeester]), de door [de burgemeester] aan Bureau Integriteit B.V. gedane opdracht bevestigd.
Die opdrachtbevestiging vermeldt -voor zover hier van belang-:
(…)
Betreft: Opdrachtbevestiging advies regelgeving onafhankelijkheid gemeenteraad
(…)
Naar aanleiding van het telefoongesprek dat wij heden met u voerden, delen wij u mede gaarne bereid te zijn de gemeente Maastricht te adviseren omtrent de regelgeving met betrekking tot onafhankelijkheid van raadsleden in verband met de zogenaamde ‘andere functies’ van het raadslid [eiser] en het aanstaande raadsdebat over de zogenaamde ‘horecanota.
(…)
2. Aanleiding en doel van het advies
U heeft ons gevraagd u te adviseren met betrekking tot de casus van mogelijke (schijn van) belangenverstrengeling als het raadslid van de gemeente Maastricht [eiser] als woordvoerder van zijn partij optreedt in de aanstaande behandeling van de ‘horecanota’ in de gemeente Maastricht. Deze vraag komt voort uit de nevenfuncties die [eiser] verricht.
Daarnaast wilt u worden geadviseerd over de toepasselijke wet en regelgeving in een dergelijke casus.
3. Aanpak
Wij zullen de door u te verstrekken lijst van ‘andere functies’ van [eiser] toetsen aan de relevante bepalingen uit de Gemeentewet, de Algemene wet bestuursrecht en de vigerende gedragscode voor raadsleden van de gemeente Maastricht.
(…)
4. Rapportage
Wij brengen een schriftelijke rapportage van onze werkzaamheden aan u uit.
Na opstelling van ons advies lichten wij ons advies graag persoonlijk aan [eiser] toe en beantwoorden wij eventuele vragen van zijn kant.
Ons rapport mag uitsluitend aangewend worden ten dienste van de doelstelling van deze opdracht. Het mag niet zonder onze voorafgaande schriftelijke toestemming geheel of ten dele aan derden ter beschikking worden gesteld.
(…)
2.5. Bij brief van 1 november 2007 heeft [de directeur van Bureau Integriteit B.V.] de bevindingen in verband met de aan Bureau Integriteit B.V. gegeven opdracht, zoals onder 2.4. weergegeven, aan [de burgemeester] meegedeeld.
Die brief vermeldt -voor zover hier van belang-:
(…)
Betreft: Woordvoering horecanota door [eiser]
(…)
Op de lijst ‘functies anders dan uit hoofde van het ambt’ van de gemeenteraad Maastricht, die wij heden raadpleegden staan een tweetal functies die gerelateerd zijn aan de locale horeca of horeca-activiteiten in de gemeente Maastricht. Het betreft met name de functies:
- vice vz KHN regio Zuid Limburg, en
- Voorzitter Marktcomité Maastricht.
Daarnaast staan een groot aantal functies genoemd die mogelijk indirect met de lokale horeca te maken hebben.
(…)
Concluderend stellen wij vast dat de door [eiser] opgegeven ‘andere functies’ een risico op belangenverstrengeling in verband met de horecanota kennen. De schijn van belangenverstrengeling lijkt ons in ieder geval zeer reëel. Om die reden adviseren wij u [eiser] te wijzen op zijn verantwoordelijkheden in deze en in ieder geval niet als woordvoerder in het horecadebat op te treden.
(…)
2.6. De hiervoor onder 2.5. vermelde brief is op 6 november 2007 aan [eiser] en diens fractievoorzitter [naam] gefaxt.
2.7. [eiser] is door [de burgemeester] uitgenodigd om op 9 november 2007 in aanwezigheid van [de directeur van Bureau Integriteit B.V.] en van [de fractievoorzitter van eiser] de inhoud van de hiervoor onder 2.5. vermelde brief te bespreken.
[eiser] heeft aan die uitnodiging geen gehoor gegeven.
2.8. Op 12 en 13 november 2007 heeft het “Dagblad de Limburger” gepubliceerd omtrent de kwestie.
2.9. Bij brief van 13 november 2007 heeft de raadsman van [eiser], namens hem, aan Bureau Integriteit B.V. gesommeerd diezelfde dag voor 17.00 uur een persbericht te plaatsen met de inhoud als in die sommatie vermeld. Bureau Integriteit B.V. heeft niet aan die sommatie voldaan.
3. Het geschil
3.1. [eiser] vordert -zoals ter zitting aangevuld- dat de voorzieningenrechter bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, Bureau Integriteit B.V. zal gebieden binnen twee uur na betekening van dit vonnis een persbericht te plaatsen op het landelijk persnet van het ANP, waarin zij verklaart -samengevat- dat zij de uitgebrachte rapportage d.d. 1 november 2007 intrekt omdat:
- zij in strijd met haar richtlijn een persoonsgebonden onderzoek naar [eiser] heeft uitgebracht waarbij het beginsel van hoor en wederhoor is geschonden;
- [eiser] bij de totstandkoming daarvan niet betrokken is geweest;
- de indruk is gewekt dat het onderzoek onafhankelijk zou zijn geweest;
- Bureau Integriteit B.V. op basis van onjuiste feiten en omstandigheden alsmede op basis van onjuiste juridische conclusies tot de rapportage is gekomen met betrekking tot het woordvoerderschap van de Horecanota van [eiser] als raadslid in de gemeenteraad van Maastricht,
zulks op straffe van een dwangsom en met veroordeling van Bureau Integriteit B.V. in de kosten van het geding.
3.2. Bureau Integriteit B.V. voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. [eiser] legt aan zijn vordering ten grondslag dat Bureau Integriteit B.V. onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld, omdat zij in strijd met de zorgvuldigheid die haar in het maatschappelijk verkeer betaamt over [eiser] heeft gerapporteerd, tengevolge waarvan [eiser] (imago)schade heeft geleden.
4.2. [eiser] heeft daartoe aangevoerd, zulks mede onder verwijzing naar een door hem als productie in het geding gebrachte notitie van [naam professor], dat het Bureau Integriteit B.V. in strijd heeft gehandeld met de bepalingen zoals neergelegd in haar “Richtlijn voor het verrichten van een persoonsgebonden onderzoek” (hierna te noemen de richtlijn).
4.3. Bureau Integriteit B.V. heeft daarentegen aangevoerd dat de richtlijn in dit geval niet van toepassing is. Zij heeft in dit verband betoogd, dat bij een persoonsgebonden onderzoek privacygevoelige informatie wordt getraceerd die niet voor een ieder toegankelijk is en dat in verband daarmee de richtlijn wordt gehanteerd, maar niet voor het geval dat
-zoals in de onderhavige situatie- slechts op basis van openbare informatie en wet- en regelgeving een eerste bestuurlijk advies wordt uitgebracht waarbij in zijn algemeenheid omtrent de mogelijke schijn van belangenverstrengeling wordt geadviseerd.
4.4. De vraag die in dit geding dan ook primair moet worden beantwoord is of de in de brief van 1 november 2007 neergelegde rapportage een persoongebonden onderzoek naar [eiser] betreft, waarbij de richtlijn moet worden gehanteerd, dan wel een bestuurlijk juridisch advies waarop die richtlijn niet ziet, zoals door Bureau Integriteit B.V. onweersproken is uiteengezet en zoals ook uit de titel van die richtlijn blijkt.
4.5. Uit de inhoud van de in de hiervoor onder 2.5. vermelde brief van 1 november 2007 vervatte rapportage van Bureau Integriteit B.V. blijkt ondubbelzinnig dat Bureau Integriteit B.V. voor het opstellen van die rapportage gebruik heeft gemaakt van algemeen toegankelijke informatie. In die rapportage is immers vermeld dat het Bureau Integriteit B.V. slechts de lijst ‘functies anders dan uit hoofde van het ambt’ van de gemeenteraad Maastricht heeft geraadpleegd die, zoals uit de overgelegde productie van de zijde van Bureau Integriteit B.V. ook blijkt, op de website van de gemeente voor een ieder toegankelijk is. Op basis van die algemene informatie, bezien in het licht van de toepasselijke wet- en regelgeving die eveneens voor een ieder toegankelijk is, heeft Bureau Integriteit B.V. geadviseerd omtrent een mogelijk risico van (de schijn van) belangenverstrengeling. Ook uit de hiervoor onder 2.4. vermelde opdrachtbevestiging blijkt dat de opdracht zich slechts richtte op een advies over de regelgeving met betrekking tot onafhankelijkheid van raadsleden in verband met de zogenaamde ‘andere functies’.
Dat Bureau Integriteit B.V. daarbij een verdergaand onderzoek zou hebben verricht waarbij niet voor ieder toegankelijk privacygevoelige informatie is getraceerd is niet gesteld en niet gebleken.
4.6. Geoordeeld moet dan ook worden dat de in de brief van 1 november 2007 neergelegde rapportage een eerste bestuurlijk juridisch advies en geen persoonsgebonden onderzoek betrof, zodat de richtlijn persoonsgebonden onderzoek toepassing mist op de (wijze van) totstandkoming van de rapportage zoals vervat in de brief van 1 november 2007.
4.7. De omstandigheid dat het bestuurlijk juridische advies is verzocht in verband met de concrete situatie die zich voordeed in het kader van het optreden van [eiser] als woordvoerder van de fractie bij de behandeling van de Horecanota, maakt dit advies niet tot een persoonsgebonden onderzoek in de hiervoor bedoelde zin. Kennelijk heeft [de burgemeester] in de concrete situatie van de Horecanota en het optreden van [eiser] als woordvoerder daarbij slechts een aanleiding gezien om zich bestuurlijk juridisch te laten adviseren omtrent de mogelijke (schijn) van belangenverstrengeling van gemeenteraadsleden door een op dit gebied deskundig adviesbureau.
4.8. Nu moet worden geoordeeld, dat van een persoonsgebonden onderzoek geen sprake is en dientengevolge in het onderhavige geval de richtlijn toepassing mist, kan beantwoording van de vraag of sprake is van een handelen in strijd met die richtlijn verder buiten beschouwing blijven.
De van de zijde van [eiser] in het geding gebrachte notitie van [naam professor] kan, gelet op het hiervoor overwogene, dan ook niet tot een andere conclusie leiden. Die notitie hanteert immers het -onjuiste- uitgangspunt dat in het onderhavige geval sprake is geweest van een persoonsgebonden onderzoek waarop de richtlijn van toepassing is.
4.9. Ook overigens is niet gebleken dat Bureau Integriteit B.V. niet de zorgvuldigheid in acht heeft genomen die van haar als redelijk bekwaam en redelijk handelend adviseur in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht.
Zoals uit de hiervoor onder 2.4. weergegeven opdrachtbevestiging blijkt, heeft Bureau Integriteit B.V. daarin kenbaar gemaakt aan haar opdrachtgever dat zij haar advies wilde toelichten aan [eiser]. Daaruit valt ook af te leiden dat Bureau Integriteit B.V. het recht op wederhoor van [eiser] wenste te respecteren. [eiser] is ook uitgenodigd voor een gesprek op 9 november 2007, maar heeft van die uitnodiging geen gebruik gemaakt omdat hij -zoals uit de van de zijde van Bureau Integriteit B.V. als productie in het geding gebrachte brief d.d. 7 november 2007 van [eiser] aan [de burgemeester] blijkt- zijn integriteit niet ter discussie wenste te stellen in bijzijn van iemand van Bureau Integriteit B.V. Dat [eiser] om hem moverende redenen over dat advies niet in tegenwoordigheid van en met Bureau Integriteit B.V. in gesprek wenste te raken, kan in de gegeven omstandigheden dan ook niet aan Bureau Integriteit B.V. worden tegengeworpen.
4.10. In de gegeven omstandigheden had het juist op de weg van [eiser] gelegen om in gesprek te gaan met Bureau Integriteit B.V., nu kennelijk bij [eiser] op basis van het advies de gedachte heeft postgevat dat zijn integriteit in het geding is en Bureau Integriteit B.V. [eiser] tijdens dat gesprek had kunnen informeren omtrent het verschil in begripsmatige en inhoudelijke betekenis van enerzijds “een mogelijk risico op (schijn) van belangenverstrengeling” en anderzijds “integriteit”.
4.11. Dat de integriteit van [eiser] onderdeel van de opdracht aan Bureau Integriteit B.V. uitmaakte blijkt ook niet uit de opdrachtbevestiging en evenmin uit het advies. In het advies is immers conform de opdracht slechts ingegaan op de vraag of sprake is van een mogelijke (schijn) van belangenverstrengeling en geconcludeerd dat (i) de andere functies van [eiser] een risico van belangenverstrengeling kennen en (ii) de schijn van belangenverstrengeling zeer reëel lijkt. De eerste conclusie ziet echter op het risico van belangenverstrengeling in verband met het uitoefenen van die andere functies in combinatie met het woordvoerderschap bij de behandeling van de Horecanota, maar geeft geen oordeel over integriteit in zijn algemeenheid en ook niet in het bijzonder over de vraag of [eiser] als persoon integer is. Ook de conclusie in het advies dat de schijn van belangenverstrengeling zeer reëel lijkt, geeft geen oordeel over integriteit. De tweede conclusie is immers een oordeel omtrent de indruk die derden kunnen verkrijgen op grond van de voor hen toegankelijke informatie. Die bij derden verkregen indruk (de ontstane schijn) van belangenverstrengeling betekent echter geenszins dat werkelijk van een belangenverstrengeling sprake is en dat de integriteit van de persoon, in dit geval [eiser], in het geding is omdat die indruk bij derden immers volledig los daarvan kan ontstaan.
4.12. De stelling van [eiser] dat Bureau Integriteit B.V. onzorgvuldig heeft gehandeld omdat zij haar advies heeft uitgebracht zonder daarbij rekening te houden met de gevolgen die dit zou kunnen hebben voor de persoon van [eiser], zijn functioneren en de daarmee gepaard gaande publiciteit, kan niet slagen.
[eiser] heeft immers onvoldoende concrete feiten en/of omstandigheden gesteld op grond waarvan moet worden aangenomen, dat de door hem gestelde gevolgen zijn toe te rekenen aan de handelwijze van Bureau Integriteit B.V.
Daarentegen blijkt uit de opdrachtbevestiging dat Bureau Integriteit B.V. heeft vermeld dat de rapportage niet zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van Bureau Integriteit B.V. aan derden mag worden verstrekt en is voorts ook op het advies vermeld dat dit vertrouwelijk is. Tijdens de behandeling van het onderhavige geding is van de zijde van Bureau Integriteit B.V. bovendien onweersproken naar voren gebracht dat zij geen toestemming heeft verleend voor het aan derden ter beschikking stellen van het advies. Gelet op die omstandigheden moet er van worden uitgegaan dat, nu ook anderszins niet is gesteld of gebleken, de betreffende informatie niet door toedoen van Bureau Integriteit B.V. in de publiciteit is geraakt. Dit geldt temeer nu, zoals namens Bureau Integriteit B.V. onweersproken is gesteld, het “Dagblad de Limburger” op 12 en 13 november 2007 heeft gepubliceerd naar aanleiding van de politieke discussie die was ontstaan met betrekking tot de behandeling van de Horecanota in de gemeenteraad, waarbij kennelijk ook het advies ter sprake is gekomen. De inhoud van die publicaties en de consequenties die dit voor [eiser] kan hebben gehad, kan in de gegeven omstandigheden echter niet aan Bureau Integriteit B.V. worden toegerekend.
De stelling van [eiser] dat de publicaties en de consequenties daarvan voor Bureau Integriteit B.V. voorzienbaar waren en zij bij het opstellen van het advies daarmee rekening had dienen te houden, kan niet worden gevolgd. Daargelaten dat moet worden geoordeeld dat, mede gelet op de vertrouwelijkheid die Bureau Integriteit B.V. in acht heeft genomen, het in de onderhavige situatie voor Bureau Integriteit B.V. niet was te voorzien dat publicaties met een inhoud en strekking zoals in het “Dagblad de Limburger”op 12 en 13 november 2007 zouden worden geplaatst, is het in zijn algemeenheid inherent aan de werkzaamheden van Bureau Integriteit B.V. dat een advies dan wel een onderzoek tot mogelijke consequenties voor betrokkenen kunnen leiden.
4.13. Op grond van het hiervoor overwogene moet worden geconcludeerd dat niet is gebleken dat Bureau Integriteit B.V. onrechtmatig jegens [eiser] heeft gehandeld. Het gevorderde moet dan ook worden afgewezen.
4.14. [eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Bureau Integriteit B.V. worden begroot op:
- vast recht EUR 251,00
- overige kosten 0,00
- salaris advocaat 816,00
Totaal EUR 1.067,00
5. De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1. wijst de vorderingen af,
5.2. veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van Bureau Integriteit B.V. tot op heden begroot op EUR 1.067,00,
5.3. verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. van Delft-Baas en in het openbaar uitgesproken op 19 november 2007.?