Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB8580

Datum uitspraak2007-08-03
Datum gepubliceerd2007-11-23
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureKort geding
Instantie naamRechtbank Middelburg
Zaaknummers58818 / KG ZA 07-138
Statusgepubliceerd
SectorVoorzieningenrechter


Indicatie

LDZ en ELD vorderen, kort samengevat, veroordeling van Rabobank jegens LDZ tot uitboeking van de gelden onder het overeengekomen krediet over te gaan ter betaling van de door LDZ reeds ontvangen en nog te ontvangen bouwtermijnen betreffende realisatie van de indoor skipiste alsmede Rabobank jegens ELD te veroordelen tot nakoming van de kredietovereenkomst door uitboeking van dat krediet aan LDZ ter voldoening van voornoemde bouwtermijnen. Zij stellen daartoe dat nu voldaan is aan alle voorwaarden en afspraken als opgenomen in de door LDZ aanvaarde offerte Rabobank gehouden is tot uitboeking van de gelden over te gaan. Als niet tot uitboeking wordt overgegaan dreigt de bouw van het complex te stagneren met alle (financiële) gevolgen van dien. LDZ en ELD stellen dat de verleende bouwvergunnning met vrijstelling geen enkel gevaar loopt en dat hierop altijd kan worden teruggevallen. Indien en voor zover in de toekomst sprake zou zijn van een nieuwe vrijstelling voor de nieuw toegevoegde functies dan tast dit op geen enkele wijze de rechtsgeldigheid of onherroepelijkheid aan van de thans verleende vergunning. De door de Rabobank gesignaleerde risico’s zijn slechts theoretisch. Ten aanzien van de integriteit van de heer [belanghebbende] zijn, gelet op de uitkomsten van het CDD onderzoek thans geen beletselen meer om uit te boeken. Dit is op 11 juli 2007 namens Rabobank telefonisch bevestigd aan de heer [belanghebbende].


Uitspraak

RECHTBANK MIDDELBURG 58818KG ZA 07-13858818KG ZA 07-1388 augustus 2007 Sector civiel recht, voorzieningenrechter zaaknummer / rolnummer: 58818 / KG ZA 07-138 Vonnis van 3 augustus 2007 in de zaak van 1. de naamloze vennootschap LEISURE DEVELOPMENT ZEELAND N.V., gevestigd te Terneuzen, 2. de naamloze vennootschap EUROPEAN LEISURE DEVELOPMENT N.V., gevestigd te Schilde, eiseressen, procureur mr. W.J.W.K. Suijkerbuijk, tegen de coöperatie COÖP RABOBANK TERNEUZEN-SAS VAN GENT, gevestigd te Terneuzen, gedaagde, procureur mr. C.J. IJdema, advocaat mrs. A. Knigge en M. Klijnstra. Partijen zullen hierna LDZ, ELD en Rabobank genoemd worden. De procedure Het verloop van de procedure blijkt uit: de dagvaarding met bijlagen de faxen d.d. 1 augustus 2007 met bijlagen zijdens Rabobank pleitnota’s zijdens beide partijen. De feiten LDZ is een vennootschap die is opgericht met het doel om op een lokatie in Terneuzen een indoor skipiste te doen realiseren en door derden te laten exploiteren. ELD draagt als projectontwikkelaar zorg voor de realisatie van het volledige complex waarvan de skipiste deel uitmaakt. De heer [belanghebbende] is directeur en enig aandeelhouder van zowel LDZ als ELD. Op 21 maart 2006 is aan ELD een bouwvergunning en een vrijstelling ex artikel 19 lid 1 WRO verleend. Deze zijn onherroepelijk. Overleg tussen de heer [belanghebbende] namens LDZ en Rabobank heeft geresulteerd in een financieringsvoorstel d.d. 29 juni 2006 van Rabobank aan LDZ . Dit voorstel is door LDZ aanvaard op 11 juli 2006. Deze financiering door Rabobank betreft de skipiste. ING financiert samen met de heer [belanghebbende] het overige deel van het project. In november 2006 is aangevangen met de bouwwerkzaamheden. Thans wordt door ELD een tweede artikel 19-procedure doorlopen teneinde de huidige invulling van het project daarin onder te brengen. Ook is een procedure nodig voor aanpassing van de bouwvergunning. Ten laste van ELD staan facturen open tezamen groot EUR 4.786.186,36. Circa de helft daarvan komt voor rekening van LDZ, op grond van de koop-/aannemingsovereenkomst door haar te betalen aan ELD als haar aandeel in het bouwwerk zoals dat tot op heden is verrezen. Naar aanleiding van een aantal berichten in de pers betreffende de persoon van de heer [belanghebbende] begin 2007 heeft de afdeling Compliance van Rabobank Nederland een zogeheten Customer Due Diligence onderzoek, hierna: CDD onderzoek, uitgevoerd. Het geschil LDZ en ELD vorderen, kort samengevat, veroordeling van Rabobank jegens LDZ tot uitboeking van de gelden onder het overeengekomen krediet over te gaan ter betaling van de door LDZ reeds ontvangen en nog te ontvangen bouwtermijnen betreffende realisatie van de indoor skipiste alsmede Rabobank jegens ELD te veroordelen tot nakoming van de kredietovereenkomst door uitboeking van dat krediet aan LDZ ter voldoening van voornoemde bouwtermijnen. Zij stellen daartoe dat nu voldaan is aan alle voorwaarden en afspraken als opgenomen in de door LDZ aanvaarde offerte Rabobank gehouden is tot uitboeking van de gelden over te gaan. Als niet tot uitboeking wordt overgegaan dreigt de bouw van het complex te stagneren met alle (financiële) gevolgen van dien. LDZ en ELD stellen dat de verleende bouwvergunnning met vrijstelling geen enkel gevaar loopt en dat hierop altijd kan worden teruggevallen. Indien en voor zover in de toekomst sprake zou zijn van een nieuwe vrijstelling voor de nieuw toegevoegde functies dan tast dit op geen enkele wijze de rechtsgeldigheid of onherroepelijkheid aan van de thans verleende vergunning. De door de Rabobank gesignaleerde risico’s zijn slechts theoretisch. Ten aanzien van de integriteit van de heer [belanghebbende] zijn, gelet op de uitkomsten van het CDD onderzoek thans geen beletselen meer om uit te boeken. Dit is op 11 juli 2007 namens Rabobank telefonisch bevestigd aan de heer [belanghebbende]. Rabobank voert verweer. Zij stelt dat een spoedeisend belang bij het gevorderde ontbreekt. Voorts beroept zij zich op een tweetal beletselen om tot uitboeking over te gaan, namelijk het ontbreken van een onvoorwaardelijke vergunning zoals genoemd in de kredietovereenkomst en het onderzoek naar de integriteit van de heer [belanghebbende]. Voorts bestaat er volgens Rabobank een zeer aanzienlijk restitutierisico. De beoordeling LDZ en ELD hebben, gelet op hun ter zitting naar voren gebrachte stellingen, een spoedeisend belang bij het gevorderde. Met de gevorderde uitbetaling valt of staat immers de voortgang van het project. Op het moment van het sluiten van de kredietovereenkomst in juli 2006 beschikte LDZ over de vereiste bouwvergunning en een vrijstelling ex art. 19 WRO. In die periode is tussen partijen al gesproken over een andere invulling van de ruimtes naast de skipiste – het door ING gefinancierde deel - in afwijking van de vrijstelling. De uitvoering van het project is gestart in november 2006. In de loop van de uitvoering hebben aanpassingen van de bouw plaatsgevonden en heeft LDZ gezocht naar een andere invulling van de ruimtes naast de skipiste. Partijen zijn het er over eens dat thans een nieuwe bouwvergunning moet worden aangevraagd en een nieuwe vrijstelling ex art. 19 WRO nodig is. Zekerheid over het verlenen van een dergelijke vrijstelling en vergunning bestaat er niet. Omdat dit een omstandigheid is die reeds bij het verlenen van de financiering bekend was, zij meegewerkt heeft aan het vestigen van een hypotheek op de onroerende zaak en bekend is met de voortgang van de bouw, kan de Rabobank zich daar in redelijkheid thans niet op beroepen. De Rabobank heeft op basis van hetgeen zij tot op heden van de heer [belanghebbende] te weten is gekomen geen aanleiding gezien het krediet op te zeggen. In geschil is of het onderzoek al afgerond is, de stelling van LDZ, of het onderzoek nog voortduurt, de stelling van Rabobank. Mocht verder onderzoek voldoende grond opleveren de kredietrelatie op te zeggen, het geen niet uit te sluiten valt, dan moet de terugbetaling aan Rabobank voldoende verzekerd zijn. Het is onbetwist dat door het niet uit betalen de uitvoering van het project in gevaar komt. De aannemer stopt de bouw en de verdere planning komt dan in gevaar. Dit is een groot belang aan de zijde van LDZ. Als de Rabobank tot uitboeking overgaat van de facturen die thans door LDZ betaald moeten worden, uit de dagvaarding zoals hierboven onder 2.5 aangehaald, blijkt dat dit maximaal 2,5 mln EURO is, heeft zij voldoende zekerheden om uit te winnen voor het geval de vergunningen niet verleend worden. Ook in het geval het due diligence onderzoek naar de directeur/aandeelhouder van LDZ resp. ELD voor hem negatief uitvalt en dit leidt tot opzegging van het krediet, geldt dat. De belangen van LDZ en Rabobank afwegend, en mede gelet op de overwegingen onder 4.2 en 4.3 dienen de belangen van LDZ voor te gaan. Door het uit te betalen bedrag te limiteren wordt voldoende recht gedaan aan de positie van de Rabobank en die van LDZ/ELD en krijgen partijen de gelegenheid de komende periode met elkaar te overleggen of en hoe zij verder willen gaan. Omdat partijen deels in het ongelijk en deels in het gelijk worden gesteld zullen de proceskosten worden gecompenseerd. De beslissing De voorzieningenrechter: veroordeelt de Rabobank jegens LDZ over te gaan tot uitboeking van de gelden op basis van de tussen partijen gesloten kredietovereenkomst zulks tot maximaal EUR 2.500.000,00, en wel binnen 24 uur na betekening van dit vonnis; bepaalt dat de Rabobank een dwangsom verbeurt van EUR 100.000,00 voor iedere dag dat zij na betekening van dit vonnis in gebreke blijft aan deze veroordeling te voldoen, met een maximum van EUR 5.000.000,00 verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad. wijst af het meer of anders gevorderde. Dit vonnis is gewezen door mr. H.A. Witsiers en in het openbaar uitgesproken op 3 augustus 2007.