Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB8573

Datum uitspraak2007-11-06
Datum gepubliceerd2007-11-22
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRechtbank Utrecht
Zaaknummers07/2724
Statusgepubliceerd


Indicatie

Verzoekers rijbewijs is per ongeldig verklaard wegens het niet tijdig voldoen van de kosten van de Educatieve Maatregel Alcohol en verkeer (EMA).Gelet op het gebiedende karakter van artikel 132, eerste en tweede lid, van de WVW in verbinding met artikel 10, derde lid, van de Regeling, was verweerder verplicht het rijbewijs ongeldig te verklaren. Daarbij is er geen ruimte voor een afzonderlijke belangenafweging. Verzoek om voorlopige voorziening wordt afgewezen.


Uitspraak

Uitspraak RECHTBANK UTRECHT Sector bestuursrecht zaaknummer: SBR 07/2724 VV uitspraak van de voorzieningenrechter van 6 november 2007 inzake [verzoeker], wonende te [adres], verzoeker, tegen de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR), verweerder. Inleiding 1.1 Het verzoek heeft betrekking op het besluit van 13 september 2007, waarbij verzoekers rijbewijs per 20 september 2007 ongeldig is verklaard wegens het niet tijdig voldoen van de kosten van de Educatieve Maatregel Alcohol en verkeer (EMA). 1.2 Het verzoek is op 23 oktober 2007 ter zitting behandeld, waar namens verzoeker is verschenen mr. A.J. Kiela, advocaat te Amersfoort. Verweerder heeft zich, na voorafgaand bericht, niet laten vertegenwoordigen op de zitting. Overwegingen 2.1 Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. 2.2 Voor zover deze toetsing meebrengt dat een oordeel wordt gegeven over het geschil in de bodemprocedure, heeft dit oordeel een voorlopig karakter en bindt dit de rechtbank niet bij haar beslissing in die procedure. 2.3 Op grond van het bepaalde in artikel 132, eerste lid, gelezen in samenhang met het tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW), besluit de minister onverwijld tot ongeldigverklaring van het rijbewijs, indien de houder ervan geen medewerking verleent aan een hem opgelegde EMA. In artikel 10, derde lid, van de Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid (hierna: de Regeling) is bepaald dat betrokkene de vereiste medewerking aan de EMA niet verleent, indien hij de kosten van de EMA niet tijdig of niet op de voorgeschreven wijze voldoet. 2.4 Verzoeker is bij besluit van 8 juni 2007 de verplichting opgelegd mee te werken aan een EMA. In dit besluit is tevens bepaald dat de kosten van de EMA van € 664,65 voor rekening van verzoeker zijn en dat de kosten binnen tien weken na de datum van verzending van dit besluit moeten zijn betaald. Daarbij is verzoeker gewezen op de mogelijkheid van een betalingsregeling. Verweerder heeft verzoeker in de begeleidende brief van 8 juni 2007 erop gewezen dat wanneer hij niet betaalt, zijn rijbewijs ongeldig wordt verklaard. Vervolgens heeft verweerder bij het nu bestreden besluit verzoekers rijbewijs ongeldig verklaard, omdat verzoeker de kosten van de EMA niet binnen de gestelde termijn van tien weken heeft voldaan. 2.5 Verzoeker heeft aangevoerd dat hij tegen het besluit van 8 juni 2007 tot oplegging van de verplichting een EMA te volgen, bezwaar heeft gemaakt. Verzoeker heeft aangegeven dat hij in het bezwaarschrift heeft vermeld dat hij de kosten niet kan betalen en zich sinds 2005 in de schuldsanering bevindt. Verweerder heeft ontkend een dergelijk bezwaarschrift te hebben ontvangen. Gelet op deze niet ongeloofwaardige ontkenning ligt het op de weg van verzoeker om aannemelijk te maken dat hij tegen het besluit van 8 juni 2007 een bezwaarschrift heeft ingediend. Verzoeker is daarin niet geslaagd. Hij kan geen kopie van het bezwaarschrift overleggen en evenmin aannemelijk maken een dergelijk poststuk te hebben verzonden. 2.6 Namens verzoeker is ter zitting aangevoerd dat in de (afzonderlijke) brief van 8 juni 2007 over de kosten van de EMA niet is vermeld wanneer de betalingstermijn van tien weken is gaan lopen, zodat aan een niet tijdige betaling geen (rechts)gevolgen kunnen worden verbonden. De voorzieningenrechter volgt verzoeker daarin niet. In het gelijktijdig met deze brief bekendgemaakte besluit van 8 juni 2007 is op de tweede pagina, onder II, duidelijk aangegeven dat de kosten binnen tien weken na de datum van verzending van het besluit moeten zijn betaald. De voorzieningenrechter merkt overigens op dat door verzoeker niet is gesteld dat het bedrag niet tijdig was voldaan door onduidelijkheid over de aanvang van de betalingstermijn. Het verschuldigde bedrag is pas ruim vijf weken na het verstrijken van de betalingstermijn is voldaan. 2.7 De voorzieningenrechter stelt vast dat de betalingstermijn van de kosten van de EMA is geëindigd op 17 augustus 2007. Niet in geschil is dat verzoeker deze kosten niet heeft voldaan binnen deze termijn. Gelet op het gebiedende karakter van artikel 132, eerste en tweede lid, van de WVW in verbinding met artikel 10, derde lid, van de Regeling, was verweerder verplicht het rijbewijs ongeldig te verklaren. Daarbij is er geen ruimte voor een afzonderlijke belangenafweging. Het betoog van verzoeker dat hij zijn rijbewijs nodig heeft voor het behoud van zijn baan als chauffeur koeriersdiensten, kan derhalve door verweerder niet worden meegewogen in zijn besluitvorming. Dit geldt ook voor hetgeen verzoeker heeft aangevoerd over zijn verantwoordelijkheid voor zijn gezin en zijn slechte financiële situatie. Dat verzoekers werkgever na het verstrijken van de betalingstermijn de kosten heeft voldaan op 26 september 2007, kan evenmin tot een ander oordeel leiden. De voorzieningenrechter overweegt dat verzoeker tijdig binnen de betalingstermijn van tien weken een betalingsregeling had kunnen aanvragen bij verweerder of zijn werkgever kunnen benaderen voor hulp. 2.8 Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, moet met een grote mate van waarschijnlijkheid worden aangenomen dat het besluit tot ongeldigverklaring van het rijbewijs in de bezwaarprocedure in stand zal blijven. Gelet daarop bestaat naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening. 2.9 Voor een veroordeling van verweerder in de proceskosten van verzoeker ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding. Beslissing De voorzieningenrechter, wijst het verzoek om voorlopige voorziening af. Aldus vastgesteld door mr. R.P. den Otter en in het openbaar uitgesproken op 6 november 2007. De griffier: De voorzieningenrechter: mr. A.J. Jansen mr. R.P. den Otter