Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB8570

Datum uitspraak2007-10-16
Datum gepubliceerd2007-11-22
RechtsgebiedPersonen-en familierecht
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Haarlem
Zaaknummers123733/2006-1345
Statusgepubliceerd


Indicatie

De omstandigheid nu, dat de vader de in Nederland geboren en getogen kinderen slechts ter overbrugging van de periode dat hij een nieuwe vrouw zoekt, dwingt in Turkije te verblijven, acht de rechtbank bezwaarlijk in het belang van de kinderen. Immers, ook al worden de kinderen, zoals de vader stelt, in Turkije goed behandeld, dan nog blijft overeind dat zij eensklaps uit hun vertrouwde leefomgeving zijn gehaald, verstoken blijven van de contacten met hun moeder en op enig tijdstip weer naar Nederland zullen gaan waar zij geconfronteerd zullen worden met een – gelet op hun leeftijd – grote taal- en onderwijsachterstand. Aan een en ander doet voorts niet af de stelling dat de moeder in het geheel niet tot het verzorgen en opvoeden van de kinderen in staat zou zijn: niet alleen ontbreekt een deugdelijke onderbouwing van dat standpunt, het miskent ook dat dat geen grond oplevert de moeder de facto het ouderlijk gezag eenzijdig te ontnemen door de kinderen buiten haar invloedssfeer te brengen. Het voorgaande leidt de rechtbank tot de slotsom dat bij de huidige stand van zaken het belang van de minderjarigen meer wordt gediend met hun toevertrouwing aan de moeder in Nederland, dan met hun verblijf van onzekere duur in Turkije bij familie van de vader zonder dat gebleken is dat de ouders – ook als zij gescheiden zij – zelf niet in staat zijn tot het verzorgen en opvoeden van de kinderen.


Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM R+A Sector Familie- en Jeugdrecht hoofdverblijfplaats minderjarigen en omgangsregeling zaak-/rekestnr.: 123733/2006-1345 & 129715/2006-3716 beschikking van de enkelvoudige kamer voor familiezaken d.d. 16 oktober 2007 in de zaak van: [naam vader], wonende te [woonplaats], hierna mede te noemen: de vader, procureur mr. W.T. Doyer, --tegen-- [naam moeder], wonende te [woonplaats], hierna mede te noemen: de moeder, procureur mr. R.F. Groos, advocaat mr. S. de Kluiver. 1 Verloop van de procedure Voor het verloop van de procedure verwijst de rechtbank naar: - de echtscheidingsbeschikking van deze rechtbank d.d. 12 december 2006 en de daarin vermelde stukken; - de dagbepalingsbeschikking van deze rechtbank d.d. 6 maart 2007; - het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming van 4 mei 2007; - het verhandelde ter terechtzitting op 7 september 2007 in aanwezigheid van partijen, bijgestaan door voornoemde raadslieden. 2 De verdere beoordeling 2.1 Bij echtscheidingsbeschikking van deze rechtbank d.d. 12 december 2006 heeft de rechtbank de behandeling van de zaak met betrekking tot de hoofdverblijfplaats en de omgangsregeling pro forma aangehouden tot 1 maart 2007, teneinde de Raad voor de Kinderbescherming in de gelegenheid te stellen advies uit te brengen omtrent de mogelijkheden en de vorm van een omgangsregeling alsmede bij wie de minderjarigen het beste hun hoofdverblijf kunnen hebben. 2.2 Op 10 mei 2007 heeft de rechtbank de rapportage van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna te noemen: de Raad) ontvangen. Uit de rapportage van de Raad blijkt, dat er gesprekken hebben plaatsgevonden met beide ouders afzonderlijk, waarin de moeder heeft aangegeven dat zij zelf voor de minderjarigen wil zorgen. De vader heeft bij de Raad te kennen gegeven dat de minderjarigen bij zijn zus en ouders in Turkije wonen. Volgens de vader gaat het erg goed met de minderjarigen. Voorts blijkt uit de rapportage van de Raad dat op 16 maart 2007 de rechtbank in Turkije het verzoek tot teruggeleiding van de minderjarigen naar Nederland heeft afgewezen, aangezien de moeder zou hebben ingestemd met het verblijf van de minderjarigen in Turkije. De Raad heeft in zijn rapportage uiteindelijk de conclusie getrokken dat in de onderhavige zaak niet verder geadviseerd kan worden, omdat de minderjarigen vooralsnog niet terug zullen keren naar Nederland. Met betrekking tot een internationale omgangsregeling heeft de Raad voor de Kinderbescherming de moeder geadviseerd contact op te nemen met de Centrale Autoriteiten. 2.3 De moeder heeft ter zitting naar voren gebracht dat zij geen contact heeft met de minderjarigen in Turkije. Zij wordt niet tot de kinderen toegelaten en krijgt ook telefonisch geen contact. Hoewel de moeder samen met de vader het gezag heeft over de minderjarigen, krijgt zij [naam kind 1] en [naam kind 2] niet te zien. Volgens de moeder zijn zij in Nederland opgegroeid en op een bepaald moment ontvoerd en achtergebleven in Turkije. Het enige dat de moeder thans wenst, is dat het hoofdverblijf van de minderjarigen aan haar wordt toegewezen. Immers, het hoofdverblijf bij de moeder impliceert de terugkomst van de minderjarigen naar Nederland. De moeder heeft ter zitting in dit verband voorts verzocht het eenhoofdig gezag van de minderjarigen aan haar toe te kennen. 2.4 Ter zitting is door de vader opgemerkt dat het heel goed gaat met de kinderen in Turkije. Het is in hun belang dat de hoofdverblijfplaats in Turkije zal worden vastgesteld. De vader heeft ter zitting verklaard dat hij iedere maand geld overmaakt naar zijn familie in Turkije zodat er goed voor [naam kind 1] en [naam kind 2] wordt gezorgd. Volgens de vader is de moeder niet in staat de minderjarigen op te voeden en te verzorgen in verband met haar eigen problematiek. Bovendien heeft de moeder ingestemd met een verblijf van de minderjarigen in Turkije. Gelet hierop is het in het belang van de minderjarigen dat zij in Turkije verblijven. De vader heeft desgevraagd te kennen gegeven dat het niet in zijn bedoeling ligt de minderjarigen in de toekomst in Turkije te laten en voornemens is hen terug te laten keren naar Nederland, indien hij daar een nieuwe relatie is aangegaan. hoofdverblijfplaats kinderen 2.5 Vast staat, dat de ouders gezamenlijk het gezag hebben over de minderjarigen [naam kind 1] en [naam kind 2]. Dit betekent dat partijen gehouden zijn in onderling overleg beslissingen te nemen over hun opvoeding en verzorging. Op dit moment komt daar naar het oordeel van de rechtbank niets van terecht. De minderjarigen verblijven in Turkije bij familie van vaders zijde tegen de zin van de moeder in en zij is, wanneer het onvoldoende gemotiveerd weersproken betoog van de vrouw wordt gevolgd, nauwelijks of niet in staat met de kinderen contacten te onderhouden, laat staan haar rol van moeder te vervullen. Metterdaad inhoud geven aan het ouderlijk gezag, zit er dus niet in. 2.6 Wat de rol van de vader betreft bij de opvoeding en verzorging van de kinderen, deze bestaat er blijkens het verhandelde ter zitting met name in geld voor hen naar Turkije over te maken en vakanties bij de kinderen en zijn familie door te brengen. Het is daarbij vaders voornemen de kinderen mee terug te nemen naar Nederland, zodra hij een vrouw heeft gevonden die met hem wil trouwen en die de zorg voor de kinderen op zich zal nemen. 2.7 De omstandigheid nu, dat de vader de in Nederland geboren en getogen kinderen slechts ter overbrugging van de periode dat hij een nieuwe vrouw zoekt, dwingt in Turkije te verblijven, acht de rechtbank bezwaarlijk in het belang van de kinderen. Immers, ook al worden de kinderen, zoals de vader stelt, in Turkije goed behandeld, dan nog blijft overeind dat zij eensklaps uit hun vertrouwde leefomgeving zijn gehaald, verstoken blijven van de contacten met hun moeder en op enig tijdstip weer naar Nederland zullen gaan waar zij geconfronteerd zullen worden met een – gelet op hun leeftijd – grote taal- en onderwijsachterstand. Aan een en ander doet voorts niet af de stelling dat de moeder in het geheel niet tot het verzorgen en opvoeden van de kinderen in staat zou zijn: niet alleen ontbreekt een deugdelijke onderbouwing van dat standpunt, het miskent ook dat dat geen grond oplevert de moeder de facto het ouderlijk gezag eenzijdig te ontnemen door de kinderen buiten haar invloedssfeer te brengen. 2.8 Het voorgaande leidt de rechtbank tot de slotsom dat bij de huidige stand van zaken het belang van de minderjarigen meer wordt gediend met hun toevertrouwing aan de moeder in Nederland, dan met hun verblijf van onzekere duur in Turkije bij familie van de vader zonder dat gebleken is dat de ouders – ook als zij gescheiden zij – zelf niet in staat zijn tot het verzorgen en opvoeden van de kinderen. De rechtbank zal dan ook een beslissing in die zin nemen. Dit betekent overigens niet dat, wanneer de minderjarigen weer met de moeder zijn herenigd, er geen aanleiding kan bestaan, op enig tijdstip te doen onderzoeken of de kinderen in hun ontwikkeling worden bedreigd. eenhoofdig gezag 2.9 Met betrekking tot het toekennen van het eenhoofdig gezag aan de moeder overweegt de rechtbank in het licht van het voorgaande dat de huidige situatie nog te onduidelijk is om een dergelijk oordeel te kunnen uitspreken. Daarbij komt dat de wetgever het uitgangspunt hanteert dat gezamenlijk gezag na het huwelijk gehandhaafd dient te blijven. Gelet hierop zal de rechtbank het verzoek van de moeder met betrekking tot het eenhoofdig gezag afwijzen. omgangsregeling 2.10 Ten aanzien van het realiseren van een omgangsregeling is de rechtbank van oordeel dat de minderjarigen eerst in Nederland dienen te verblijven alvorens er een omgangsregeling vastgesteld kan worden. Indien de minderjarigen in Nederland bij de moeder gaan verblijven, dient de Raad voor de Kinderbescherming te onderzoeken of en op welke wijze een omgangsregeling met de vader vormgegeven kan worden. De rechtbank geeft de Raad hierbij de overweging mee een verdergaand onderzoek te starten naar de complete situatie van de minderjarigen. kinderalimentatie 2.11 De moeder heeft om een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen verzocht. Een beslissing op dat punt kan de rechtbank thans niet geven: enerzijds bevinden de kinderen zich nog in Turkije en maken zij dus geen deel uit van het huishouden van de moeder, anderzijds moet de vader, gelet op het verloop van de procedure, nog de gelegenheid worden geboden inzicht te verschaffen in zijn financiële situatie. aanhouding 2.12 De rechtbank zal, gelet op het bovenstaande, de behandeling van de zaak voor wat betreft de omgangsregeling en de kinderalimentatie aanhouden tot 10 april 2008 Pro Forma. 3 Beslissing De rechtbank: 3.1 Bepaalt dat de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen [naam kinderen]: - [naam kind 1], geboren op [geboortedatum] 1997 in [plaats], Turkije, - [naam kind 2], geboren op [geboortedatum] 1999 in de gemeente [woonplaats], is bij de moeder. 3.2 Verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad. 3.3 Verzoekt de Raad voor de Kinderbescherming een onderzoek in te stellen en de rechtbank te adviseren omtrent de omgangsregeling tussen de vader en de minderjarigen indien de minderjarigen in Nederland verblijven. 3.4 Houdt de behandeling van de hierboven onder 2.12 genoemde nevenvoorzieningen aan tot 10 april 2008 PRO FORMA. 3.5 Verzoekt de Raad voor de Kinderbescherming de rechtbank schriftelijk te berichten omtrent de stand van zaken en aan te geven wanneer het onderzoek afgerond zal zijn en het rapport aan de rechtbank zal worden verzonden. 3.6 Bepaalt dat het schriftelijk bericht uiterlijk op 3 april 2008 door de rechtbank ontvangen dient te zijn. 3.7 Wijst af het meer of anders verzochte. Deze beschikking is gegeven door mr. R.M. Flohil, tevens kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken ter terechtzitting van 16 oktober 2007, in tegenwoordigheid van R.C.M. Martens als griffier.