Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB8559

Datum uitspraak2007-10-30
Datum gepubliceerd2007-11-22
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRechtbank Utrecht
ZaaknummersSBR 07/2401 en 07/2402
Statusgepubliceerd


Indicatie

Schorsing bouwvergunning Brouwerspoort Veenendaal


Uitspraak

Uitspraak RECHTBANK UTRECHT Sector bestuursrecht zaaknummers: SBR 07/2401 en 07/2402 uitspraak van de voorzieningenrechter van 30 oktober 2007 inzake Lantor B.V., gevestigd te Veenendaal, verzoekster, tegen het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Veenendaal, verweerder. Inleiding 1.1 De verzoeken hebben betrekking op de besluiten van respectievelijk 12 juni 2007 en 13 juni 2007 waarbij verweerder aan Bouwcombinatie Brouwerspoort v.o.f. (hierna: vergunninghouder) een vrijstelling als bedoeld in artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) en een bouwvergunning heeft verleend voor het oprichten van commerciële ruimten en appartementen (blok 2), alsmede appartementen, parkeerkelder, kantoor, apotheek en cultuurcluster (blok 3 en 4) op het perceel Brouwersstraat / Zwaaiplein / Verlaat te Veenendaal. 1.2 De verzoeken zijn op 16 oktober 2007 ter zitting behandeld, waar namens verzoekster is verschenen [naam], bijgestaan door mr. M.C. Stoové, advocaat te Amsterdam. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam], wethouder, en door [naam] en [naam], beiden werkzaam bij de gemeente Veenendaal. Namens vergunninghouder is [naam] ter zitting verschenen, bijgestaan door mr. B.G. Corsius, als advocaat werkzaam bij Koninklijke BAM Groep N.V. te Bunnik. Overwegingen 2.1 Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. 2.2 Voor zover deze toetsing meebrengt dat een oordeel wordt gegeven over het geschil in de bodemprocedure, heeft dit oordeel een voorlopig karakter en bindt dit de rechtbank niet bij haar beslissing in die procedure. 2.3 Verzoekster heeft aangevoerd dat verweerder ten onrechte aan de vrijstelling de verklaring van geen bezwaar van 13 juni 2006 ten grondslag heeft gelegd. Deze verklaring, die een geldigheidsduur van twee jaar heeft, ziet op het ontwerpbestemmingsplan Brouwerspoort, zoals dit door de Provinciale Planologische Commissie (PPC) is behandeld. Dit ontwerpbestemmingsplan wordt evenwel vervangen door het bestemmingsplan Centrum Veenendaal, waarvan een voorontwerp inmiddels door de gemeenteraad is vastgesteld. Omdat het voorontwerp bestemmingsplan Centrum Veenendaal volgens verzoekster het meest actuele bestemmingsplan is, zou de verklaring van geen bezwaar op dit voorontwerp bestemmingsplan moeten zien. Nu dit niet het geval is, zijn de verklaring van geen bezwaar en de vrijstelling niet gebaseerd op het meest actuele bestemmingsplan. Verweerder heeft niet duidelijk gemaakt hoe hij wenst om te gaan met de twee elkaar overlappende bestemmingsplannen. Verzoekster voert aan dat ook in de ruimtelijke onderbouwing uitsluitend een relatie is gelegd met het ontwerpbestemmingsplan Brouwerspoort. Aangezien in de ruimtelijke onderbouwing niet is ingegaan op het voorontwerp bestemmingsplan Centrum Veenendaal is deze onvoldoende concreet toegespitst op de actuele en toekomstige planologische situatie. 2.4 Ingevolge artikel 19, tweede lid, van de WRO kunnen burgemeester en wethouders vrijstelling verlenen van het bestemmingsplan in door gedeputeerde staten, in overeenstemming met de inspecteur, aangegeven categorieën van gevallen. Gedeputeerde staten kunnen daarbij tevens bepalen onder welke omstandigheden vooraf een verklaring van gedeputeerde staten dat zij tegen het verlenen van vrijstelling geen bezwaar hebben, is vereist. Het bepaalde in het eerste lid met betrekking tot een goede ruimtelijke onderbouwing is van overeenkomstige toepassing. In artikel 19, eerste lid, is bepaald dat onder een goede ruimtelijke onderbouwing bij voorkeur een gemeentelijk, intergemeentelijk of regionaal structuurplan wordt verstaan. Indien er geen structuurplan is of wordt opgesteld, wordt bij de ruimtelijke onderbouwing in elk geval ingegaan op de relatie met het geldende bestemmingsplan, dan wel wordt er gemotiveerd waarom het te realiseren project past binnen de toekomstige bestemming van het betreffende gebied. 2.5 De voorzieningenrechter stelt vast dat de onderhavige bouwplannen deel uitmaken van het zogenoemde Masterplan II, waarmee de gemeente Veenendaal invulling wenst te geven aan het plan om het centrum van Veenendaal te ontwikkelen tot een hoogwaardig kwalitatief gebied. Dit masterplan voorziet in circa 517 woningen, 1.670 parkeerplaatsen, 4.600 m² detailhandel, 6.135 m² dienstverlening, 19.140 m² cultuur / gemeentelijke diensten, 795 m² horeca en 6.000 m² meubeltoonzaal. De gemeenteraad heeft er voor gekozen om de uitvoering van het Masterplan II gefaseerd te laten plaatsvinden. Het plangebied wordt verdeeld in verschillende deelgebieden. De onderhavige bouwplannen vallen binnen het deelgebied waarvoor het ontwerpbestemmingsplan Brouwerspoort is opgesteld. Het is de bedoeling dat na realisering van de deelgebieden de verschillende bestemmingsplannen integraal worden overgenomen in één bestemmingsplan Centrum Veenendaal. De voorzieningenrechter leidt uit de dossierstukken af dat de ruimtelijke onderbouwing bestaat uit de notitie “Ruimtelijke onderbouwing voor het bouwen van blok 2/3/4 plangebied Brouwerspoort en het tweede gedeelte van de gracht” en uit het ontwerpbestemmingsplan Brouwerspoort. Naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter voldoet de ruimtelijke onderbouwing in dit geval aan de daaraan te stellen eisen, nu daarin een relatie is gelegd tussen de onderhavige bouwplannen en het toekomstig planologische regime, zoals dat uiteindelijk zal worden opgenomen in het bestemmingsplan Centrum Veenendaal. Gelet op het feit dat het bestemmingsplan Brouwerspoort integraal zal worden overgenomen in het bestemmingsplan Centrum Veenendaal is er onvoldoende aanleiding om te oordelen dat in de ruimtelijke onderbouwing onvoldoende is ingegaan op de gewenste planologische ontwikkeling. De voorzieningenrechter stelt in dit verband voorts vast dat gedeputeerde staten van Utrecht op 13 juni 2006 een algemene verklaring van geen bezwaar hebben verleend voor vrijstellingen die in overeenstemming zijn met (een deel van) het ontwerpbestemmingsplan Brouwerspoort. 2.6 Ingevolge artikel 7, eerste lid, van het Besluit luchtkwaliteit 2005 (Blk 2005), nemen bestuursorganen bij de uitoefening van bevoegdheden danwel bij de toepassing van wettelijke voorschriften die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit, de in paragraaf 2 genoemde grenswaarden voor zwaveldoxide, stikstofoxiden, zwevende deeltjes (PM10), lood, koolmonoxide en benzeen in acht. Ingevolge artikel 7, tweede lid, van het Blk 2005, worden onder de in het eerste lid bedoelde bevoegdheden en toepassingen van wettelijke voorschriften worden in ieder geval begrepen de bevoegdheid op grond van artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening. 2.7 Verzoekster heeft betoogd dat ten onrechte uitsluitend is onderzocht welke gevolgen het totale ontwerpbestemmingsplan Brouwerspoort heeft voor de luchtkwaliteit. Dat betoog slaagt. Uit artikel 7, eerste lid, gelezen in samenhang met het tweede lid, van het Blk 2005 volgt dat verweerder bij de toepassing van de bevoegdheid tot vrijstelling moet beoordelen welke gevolgen de toepassing van die bevoegdheid heeft voor de luchtkwaliteit. Verweerder dient dan ook te onderzoeken welke gevolgen de afzonderlijke besluiten tot vrijstelling hebben voor de luchtkwaliteit. Verweerder heeft niet kunnen volstaan met een verwijzing naar de rapportage “Toets luchtkwaliteit Brouwerspoort” die betrekking heeft op het gehele plangebied. Anders dan verweerder heeft aangevoerd, kan zonder nader onderzoek op grond van die rapportage niet worden beoordeeld of met de realisatie van respectievelijk blok 2 en blokken 3 en 4 de normen van het Blk 2005 in acht worden genomen. De voorzieningenrechter beschikt niet over onderzoeksgegevens op grond waarvan thans de verwachting kan worden uitg esproken dat met realisatie van deze bouwplannen, naast de (uit oogpunt van luchtkwaliteit) maximale benutting van het resterende gebied op grond van het geldende bestemmingsplan, wordt voldaan aan de normen van het Blk 2005. 2.8 De voorzieningenrechter ziet, gelet op hetgeen hiervoor onder 2.7 is overwogen, aanleiding om de besluiten van verweerder van 12 juni 2007 en 13 juni 2007 te schorsen tot zes weken nadat verweerder heeft beslist op verzoeksters bezwaar tegen die besluiten. De voorzieningenrechter ziet, mede gelet op het beperkte karakter van de voorzieningenprocedure, onder deze omstandigheden geen aanleiding om in te gaan op de overige in bezwaar aangevoerde gronden. Wel zal verweerder op grondslag van het bezwaarschrift de besluiten volledig moeten heroverwegen en bij het nemen van een besluit op bezwaar op deze gronden gemotiveerd moeten ingaan. 2.9 Gelet op het voorgaande is er aanleiding om verweerder te veroordelen in de kosten die verzoekster in verband met de behandeling van het verzoek redelijkerwijs heeft moeten maken. De voorzieningenrechter beschouwt de verzoeken als samenhangende zaken die op grond van artikel 3, eerste lid, van het Besluit proceskosten bestuursrecht als één zaak worden beschouwt. De proceskosten zijn op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 644,- (1 punt voor de verzoeken en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1, waarde per punt € 322,-) als kosten van verleende rechtsbijstand. Beslissing De voorzieningenrechter, wijst de verzoeken om een voorlopige voorziening toe; schorst het besluit van verweerder van 12 juni 2007 tot zes weken na bekendmaking van de te nemen beslissing op bezwaar; schorst het besluit van verweerder van 13 juni 2007 tot zes weken na bekendmaking van de te nemen beslissing op bezwaar; bepaalt dat het door verzoekster betaalde griffierecht ten bedrage van (in totaal) € 570,- aan haar vergoedt; veroordeelt verweerder in de proceskosten ten bedrage van € 644,- te betalen door de gemeente Veenendaal. Aldus vastgesteld door mr. R.P. den Otter en in het openbaar uitgesproken op 30 oktober 2007. De griffier: De voorzieningenrechter: mr. drs H. Maaijen mr. R.P. den Otter Afschrift verzonden op: