
Jurisprudentie
BB8512
Datum uitspraak2007-11-21
Datum gepubliceerd2007-11-22
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers06/2196 ZW
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2007-11-22
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers06/2196 ZW
Statusgepubliceerd
Indicatie
Weigering ZW-uitkering. Geschiktheid voor eigen werk als statutair financieel directeur?
Uitspraak
06/2196 ZW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant],
tegen de uitspraak van de rechtbank ‘s-Gravenhage van 6 maart 2006, 05/6631 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 21 november 2007
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 oktober 2007. Appellant is (met bericht) niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. G.M. Folkers.
II. OVERWEGINGEN
Appellant was tot 1 november 2000 werkzaam als statutair financieel directeur. Daarnaast verricht(te) hij voor twee uur per week betaalde werkzaamheden als bestuurslid van een stichting. Vanaf 1 maart 2001 tot 26 januari 2005 heeft hij een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet ontvangen. Op 27 januari 2005 heeft hij zich ziek gemeld met kortademigheid, pijn- en vermoeidheidsklachten, emfyseem en diabetes. Hierbij heeft hij aangegeven dat hij, na 40 jaar te hebben gewerkt, “op” is.
Op 9 mei 2005 is appellant onderzocht door een verzekeringsarts. Deze constateerde dat geen sprake is van een knik in het functioneren van appellant. Hierbij is aangegeven dat het emfyseem en de diabetes beide al langer bekend en stabiel zijn. Voorts zijn de burnout-achtige klachten niet te objectiveren uit de anamnese en het dagverhaal en heeft ook de huisarts geen specifieke actie ondernomen, zodat geen sprake is van een lijdensdruk met betrekking tot het “op zijn”, aldus de verzekeringsarts. Aansluitend is appellant per datum van het onderzoek arbeidsgeschikt verklaard voor zijn arbeid van statutair financieel directeur voor acht keer vijf [lees: vijf keer acht] uur per week.
In overeenstemming hiermee is appellant bij besluit van 12 mei 2005 met ingang van 9 mei 2005 een (verdere) uitkering ingevolge de Ziektewet (ZW) geweigerd.
In het kader van de bezwaarprocedure heeft appellant informatie ingebracht van zijn huisarts A.A. de Rooij-Grandia van 6 mei 2005. Bezwaarverzekeringsarts F.L. van Duijn heeft daarnaast informatie opgevraagd en verkregen van longarts dr. H.H. Berendsen van 27 januari 2004 en heeft appellant onderzocht. Op basis hiervan heeft deze bezwaarverzekeringsarts in zijn (eerste) rapport van 11 augustus 2005 COPD geconstateerd. Hierbij is aangegeven dat aanvullend onderzoek laat zien dat appellant sinds zijn ontslag in 2000 geen gerichte activiteit meer in de richting van een bestuursfunctie heeft ondernomen. Voorts is hierbij geen sprake geweest van een relevante fysieke belemmering, ook al is sprake van een verminderde energetische belastbaarheid op basis van luchtwegproblematiek. Verder is sprake van spanningsklachten als een normale reactie op de dreigende financiële problematiek, gerelateerd aan de veranderingen in de uitkeringssituatie. Voor het overige zijn er geen tekenen van psychopathologie, aldus de bezwaarverzekeringsarts. Op basis hiervan heeft hij geconcludeerd dat de medische onderbouwing van het primaire besluit kan worden gehandhaafd. Dienovereenkomstig is het bezwaar van appellant bij het bestreden besluit van 12 augustus 2005 ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd. Hierbij heeft de rechtbank bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven.
Het hoger beroep richt zich tegen de aangevallen uitspraak, voor zover daarbij is bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven. In dit kader heeft appellant aangevoerd dat hij zich niet meer geschikt acht voor de zware functie van statutair financieel directeur, maar dat hij zich wel geschikt acht voor een lichtere functie. Desgevraagd heeft bezwaarverzekeringsarts Van Duijn in zijn (tweede) rapport van 11 augustus 2005 de gehanteerde maatstaf arbeid nader toegelicht en geconcludeerd dat appellant ook in staat moet worden geacht om de door hemzelf aangegeven 60 uur per week te werken. In reactie hierop heeft appellant betoogd dat het standpunt van de (bezwaar)verzekeringsartsen onjuist en onzorgvuldig moet worden geacht, nu aangenomen moet worden dat zij bij hun beoordeling zijn uitgegaan van een werkbelasting van 40 uur per week.
De Raad overweegt als volgt.
Ingevolge artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW heeft de verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid, als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken, recht op ziekengeld.
Op grond van vaste jurisprudentie van de Raad dient onder ongeschiktheid in de zin van artikel 19 van de ZW te worden verstaan het op medische gronden naar objectieve maatstaven gemeten niet kunnen of mogen verrichten van zijn arbeid. Onder ‘zijn arbeid’ wordt verstaan het laatstelijk voor de aanvang van de ongeschiktheid feitelijk verrichte werk.
De Raad ziet onvoldoende aanleiding om het standpunt van de (bezwaar)verzekeringsartsen ten aanzien van de gehanteerde maatstaf arbeid onjuist en/of onzorgvuldig te achten. In dit kader heeft de Raad overwogen dat, wat er verder ook zij van het aantal uren dat appellant feitelijk per week in de functie van statutair financieel directeur werkte, appellant, blijkens het (tweede) rapport van bezwaarverzekeringsarts Duijn van 11 augustus 2005, alsnog is beoordeeld met inachtneming van de door hemzelf aangegeven werkbelasting van 60 uur per week. Voorts ziet de Raad in de beschikbare medische informatie onvoldoende aanknopingspunten om het standpunt van de (bezwaar)verzekeringsartsen, dat bij appellant behalve van een verminderde energetische belastbaarheid als gevolg van de luchtwegproblematiek, geen sprake is van psychische of lichamelijke beperkingen, onjuist te achten. Daarbij heeft de Raad in aanmerking genomen dat de informatie van respectievelijk de huisarts en de longarts door de bezwaarverzekeringsarts is meegewogen en dat deze informatie niet op meer of andere beperkingen wijst dan door de (bezwaar)verzekeringsartsen zijn vastgesteld. Overigens heeft appellant in beroep noch in hoger beroep medische informatie ingebracht die zijn standpunt nader zou kunnen onderbouwen.
Gezien het vorenstaande heeft het Uwv zich terecht op het standpunt gesteld dat appellant met ingang van 9 mei 2005 niet (langer) ongeschikt was voor zijn werk. Hieruit volgt dat appellant terecht een (verdere) uitkering ingevolge de ZW is geweigerd.
Het vorenstaande leidt de Raad tot de slotsom dat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, voor bevestiging in aanmerking komt.
De Raad acht tot slot geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door M.S.E. Wulffraat-van Dijk. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A. van Netten als griffier, in het openbaar uitgesproken op 21 november 2007.
(get.) M.S.E. Wulffraat-van Dijk.
(get.) A. van Netten.
MR