Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB8489

Datum uitspraak2007-11-20
Datum gepubliceerd2007-11-22
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers05/6658 WAO
Statusgepubliceerd


Indicatie

WAO-schatting.


Uitspraak

05/6658 WAO Centrale Raad van Beroep Meervoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [Appellante], tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 12 oktober 2005, 05/1738 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellante en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv). Datum uitspraak: 20 november 2007 I. PROCESVERLOOP Namens appellante heeft mr. A.C.M. Peperkamp, werkzaam bij DAS rechtsbijstand te Amsterdam, hoger beroep ingesteld. Nadien is namens appellante een brief van de huisarts van 18 november 2005 ingediend. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Desgevraagd heeft het Uwv nadere stukken van arbeidskundige aard overgelegd. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 oktober 2007. Appellante is - met voorafgaand bericht - niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. E.T.B. van der Werf. II. OVERWEGINGEN Appellante, die voorheen werkzaam was als administratief medewerkster/officemanager in een urenomvang van 32 uur per week, heeft zich op 16 juli 2002 ziek gemeld met psychische klachten en spier- en gewrichtsklachten. Het Uwv heeft appellante in aansluiting op het volmaken van de wachttijd, met ingang van 27 juli 2003, een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering toegekend naar de klasse 80 tot 100%. Het Uwv heeft de uitkering van appellante na een herbeoordeling bij besluit van 25 augustus 2004 met ingang van 25 oktober 2004 herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 55 tot 65%. Dit besluit berust op het standpunt dat appellante als gevolg van haar aandoeningen wel beperkingen voor arbeid heeft, maar dat zij daarmee gemiddeld ongeveer 5 maal 4 uur per week duurzaam arbeid kan verrichten. De arbeidsdeskundige J.H.A. Oosterwegel concludeerde op basis van een theoretische schatting van appellantes arbeidsmogelijkheden dat het resterende verdienvermogen van appellante 35,3% van het maatgevende inkomen bedraagt. Het Uwv heeft bij besluit op bezwaar van 13 april 2005 (hierna: het bestreden besluit), na onderzoek door de bezwaarverzekeringsarts M. Bakker, zijn primaire besluit gehandhaafd. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak geoordeeld dat het Uwv appellantes belastbaarheid, zoals verwoord in de opgestelde Functionele Mogelijkheden Lijst, niet heeft overschat. Voorts heeft de rechtbank geoordeeld dat de voor appellante geselecteerde functies in medisch opzicht geschikt zijn. In lijn met de jurisprudentie van de Raad inzake het zogeheten Claim Beoordelings- en Borgingssysteem – verwezen wordt naar de uitspraak van de Raad van 9 november 2004, LJN: AR4718 – heeft de rechtbank geoordeeld dat de gewenste onderbouwing van de geschiktheid van appellante voor de geselecteerde functies pas tijdens de procedure bij de rechtbank is gegeven. Daarom heeft de rechtbank het bestreden besluit vernietigd, maar de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) geheel in stand gelaten. Voorts heeft de rechtbank bepalingen gegeven nopens de vergoeding van proceskosten en griffierecht en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De in beroep namens appellante aangevoerde grieven zijn in hoger beroep in essentie herhaald. Het gaat in dit geding om de beantwoording van de vraag of het oordeel van de rechtbank over het bestreden besluit in rechte stand kan houden. De Raad beantwoordt deze vraag, evenals de rechtbank, en met overneming van de overwegingen in de aangevallen uitspraak, bevestigend. Hetgeen namens appellante in hoger beroep is aangevoerd bevat in vergelijking met hetgeen in beroep is aangevoerd geen nieuwe gezichtspunten. De Raad ziet in de in hoger beroep overgelegde verklaring van appellantes (nieuwe) huisarts van 18 november 2005, waarin slechts wordt meegedeeld dat appellante veel klachten heeft sedert 2002, maar dat daarop weinig actie is ondernomen met uitzondering van haar kaakprobleem, geen aanknopingspunten voor het oordeel dat appellantes belastbaarheid door de verzekeringsartsen is overschat. De Raad onderschrijft ten slotte het oordeel van de rechtbank over de medische geschiktheid van de geselecteerde functies. Uit het vorenstaande vloeit voort dat het hoger beroep niet kan slagen en dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak. Deze uitspraak is gedaan door C.W.J. Schoor als voorzitter en H.G. Rottier en C.P.M. van de Kerkhof als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van I.R.A. van Raaij als griffier, uitgesproken in het openbaar op 20 november 2007. (get.) C.W.J. Schoor. (get.) I.R.A. van Raaij. CVG